ECLI:NL:GHAMS:2021:1643

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
23-000920-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot gekwalificeerde diefstal en opzetheling van motorfietsen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot gekwalificeerde diefstal en opzetheling van motorfietsen. De tenlastelegging omvatte onder andere een poging tot inbraak in een telefoonwinkel in Amsterdam-Duivendrecht op 19 november 2019, en een voltooide inbraak in een telefoonwinkel in Zaandam op 18 november 2019, waarbij 22 telefoons werden gestolen. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij in het bezit was van een gestolen motorfiets (Gilera) en een andere motorfiets (Piaggio) op 5 januari 2020, terwijl hij wist dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. Het hof heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000920-20
datum uitspraak: 21 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-278913-19 (zaak A) en 13-004100-20 (zaak B), alsmede 23-000301-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A (parketnummer 13-278913-19):
1. hij op of omstreeks 19 november 2019 te Amsterdam-Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om enig goed en/of geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] (vestiging [adres 2]), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, naar voornoemde vestiging van [benadeelde 1] is gegaan, waarna hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders met behulp van een moker, in elk geval een hard en of zwaar voorwerp, eenmaal of meermalen op/tegen de toegangsdeur van die vestiging heeft/hebben geslagen;
2. hij op of omstreeks 18 november 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer telefoons, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] (vestiging [adres 3]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3. hij in of omstreeks de periode van 30 september 2019 tot en met 19 november 2019 te Amsterdam-Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland een goed te weten een bromfiets (merk Gilera, type Runner exr 180) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak B (parketnummer 13-004100-20):
1. hij op of omstreeks 5 januari 2020 te Oostzaan, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten scooter (Piaggio, gekentekend [kenteken]) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en, althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, bewijsoverwegingen, kwalificaties, overwegingen ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank. Ook zal het hof, op verzoek van de advocaat-generaal, beslissingen nemen op het resterende beslag.

Bewijsoverwegingen

Het hof acht de ten laste gelegde feiten bewezen, neemt daarbij grotendeels de overwegingen van de rechtbank over, en komt tot de volgende bevindingen.
Zaak A feit 1: poging diefstal in vereniging met braak [benadeelde 1] winkel Amsterdam-Duivendrecht 19 november 2019
De verdachte heeft bekend op 19 november 2019 samen met een ander te hebben geprobeerd bij de [benadeelde 1] winkel in Amsterdam-Duivendrecht in te breken, onder meer door met een moker tegen de ruit van de glazen deur te slaan. Het hof is van oordeel dat, mede gelet op de overige bewijsmiddelen in het dossier, het in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Zaak A feit 2: diefstal in vereniging met braak [benadeelde 1] winkel Zaandam 18 november 2019
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte ook degene is geweest die samen met een ander, een dag eerder, op 18 november 2019, bij de [benadeelde 1] winkel in Zaandam heeft ingebroken en 22 telefoons heeft meegenomen.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het strafdossier het volgende vast.
Op 18 november 2019 is ingebroken bij de [benadeelde 1] winkel in Zaandam. Uit de aangifte blijkt dat op de beelden van de beveiligingscamera’s van de winkel is te zien dat door twee personen de glazen voordeur wordt verbroken en vervolgens het rolluik omhoog getild, waarna een van de daders de telefoons van de toontafels heeft losgerukt en meegenomen uit de winkel.
Uit het dossier volgt dat de kleding die verdachte droeg bij de poging tot inbraak in de [benadeelde 1] winkel in Amsterdam-Duivendrecht op 19 november 2019 lijkt op de kleding die een van de daders draagt die te zien zijn op de camerabeelden van de inbraak van 18 november 2019, een donkergroen trainingspak. Op de afdrukken van de stilstaande camerabeelden is ook duidelijk te zien dat diezelfde dader sportschoenen met daarin een gele kleur draagt. Deze gele kleur komt sterk overeen met de kleur van de schoenen die de verdachte droeg bij de poging tot inbraak in de [benadeelde 1] winkel in Amsterdam-Duivendrecht de dag daarna. De verdachte heeft bekend dat deze kleding en schoenen, aangetroffen in de sloot waar de verdachte is aangehouden, van hem zijn. Daar komt bij dat de dader met het donkergroene trainingspak en de schoenen met een gele kleur, op de camerabeelden een tas bij zich draagt met opvallende kenmerken, zwart met blauwe hengsels, die volledig overeenkomen met die van de tas die is aangetroffen op de locatie waar verdachte is aangehouden.
De politie heeft de camerabeelden van de inbraak bekeken. Verbalisant [verbalisant] heeft de verdachte op deze beelden direct en zonder twijfel voor 100 % herkend aan zijn gezicht, huidskleur, slanke postuur en de manier waarop hij zich beweegt. De verbalisant heeft de verdachte meermalen en (toen) recent nog in persoon gezien. Het hof onderkent dat deze herkenning met de nodige behoedzaamheid moet worden beoordeeld, omdat de verbalisant al voor het bekijken van de beelden wist dat de verdachte de dag na deze inbraak was aangehouden voor de poging tot inbraak bij de andere [benadeelde 1] winkel, zodat een risico bestaat dat verwachting een rol kan hebben gespeeld bij de herkenning. De bewijswaarde die het hof, in navolging van de rechtbank, aan deze herkenning toekent is dat een verbalisant die deze verdachte tamelijk goed kent en die de manier van bewegen, het postuur en het gezicht van de dader op de beelden heeft gezien, daar kennelijk in ieder geval zeer grote gelijkenissen in ziet en geen relevante verschillen rapporteert die hem van een herkenning zouden afhouden. Of de laatste stap tot een volledige herkenning wel of niet mede is ingegeven door de verwachting deze verdachte te zullen zien, is naar het oordeel van het hof niet van belang, omdat de herkenning niet wordt gebruikt als op zichzelf staand ‘volledig’ bewijs, maar in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
Tot slot komt ook de modus operandi van beide inbraken enigszins overeen: zowel de poging tot inbraak als de inbraak betreffen [benadeelde 1] winkels, waarbij telkens is geprobeerd de glazen deur te verbreken, hetgeen in een geval lukte, en er is telkens gehandeld door twee personen.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof af dat de verdachte ook degene is geweest die samen met een ander op 18 november 2019 bij de [benadeelde 1] winkel in Zaandam heeft ingebroken en de telefoons heeft weggenomen. Hierbij is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte zodat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gekwalificeerde diefstal in vereniging van de telefoons.
Zaak A feit 3: opzetheling motorfiets Gilera 19 november 2019
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak A onder feit 3 ten laste gelegde heling.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het strafdossier het volgende vast.
De verdachte is na de poging tot inbraak van de [benadeelde 1] winkel op 19 november 2019 weggereden op en aangehouden bij een motorfiets (Gilera Runner 180) die – naar later bleek – als gestolen stond gesignaleerd. De motorfiets had geen contactslot of kentekenplaat meer en ook de kap aan de voorzijde ontbrak. De verdachte heeft verklaard dat hij de Gilera heeft bestuurd en dat hij had gezien dat de voorkap en het contactslot ontbraken, maar dat hij niet wist dat de motorfiets gestolen was.
Het hof acht, gelet op de voornoemde waarneembare gebreken van de motorfiets en de omstandigheid dat inbrekers vaak gebruik maken van gestolen vervoersmiddelen, de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat de motorfiets gestolen was, ongeloofwaardig.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze motorfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Zaak B feit 1: opzetheling motorfiets Piaggio 5 januari 2020
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak B ten laste gelegde heling.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het strafdossier het volgende vast.
De verdachte is samen met een ander op 5 januari 2020 ’s avonds in Oostzaan aangetroffen naast een motorfiets en een auto. Er waren startkabels op de accu van de auto bevestigd. De motorfiets bleek drie dagen daarvoor als gestolen te zijn opgegeven. De motorfiets had de lichten aan, maar startte niet. Het contactslot van de motorfiets ontbrak en de plek waar normaal het slot zit was opengebroken. Ook was de kap aan de voorzijde verbroken en zat er geen accukap over de accu. In de auto hebben de verbalisanten onder meer een contactslot inclusief sleutel van het merk Piaggio, een motor computer unit en een Immobiliser aangetroffen. Het contactslot en de accukap pasten op de aangetroffen motorfiets.
Op camerabeelden van een dag eerder is te zien dat een persoon op de motorfiets komt aanrijden, afstapt en de motorfiets neerzet op de plaats waar deze op 5 januari 2020 is aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij deze persoon is. De verdachte heeft verder verklaard dat hij niet wist dat de motorfiets gestolen was: de avond ervoor zat het contactslot er nog in en had hij een sleutel die hij van een bekende had gekregen. Hij had nu de accukap er af gehaald omdat hij probeerde de Piaggio te starten met de startkabels en hij wist niet dat het contactslot er niet in zat, omdat er een beenhoes omheen zat.
Gelet op de voornoemde waarneembare gebreken van de motorfiets en de omstandigheid dat de verdachte een avond eerder nog op deze motorfiets heeft gereden, acht het hof de verklaring van de verdachte, die er op neerkomt dat hij niet wist dat de motorfiets gestolen was, ongeloofwaardig.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze motorfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Naar het oordeel van het hof is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ook sprake van medeplegen. De verdachte heeft verklaard dat de andere persoon aan de voorkant van de motorfiets bezig was en dat die andere persoon er mee zou wegrijden als de motorfiets was gestart. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte samen met die ander de motorfiets voorhanden heeft gehad, in die zin dat zij samen feitelijke zeggenschap hadden over de motorfiets en dat zij afspraken hadden gemaakt over wie welke handelingen zou verrichten.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1. hij op 19 november 2019 te Amsterdam-Duivendrecht, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig goed en/of geld, dat toebehoorde aan [benadeelde 1] (vestiging [adres 2]), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, naar voornoemde vestiging van [benadeelde 1] is gegaan, waarna hij, verdachte met behulp van een moker meermalen tegen de toegangsdeur van die vestiging heeft geslagen;
2. hij op 18 november 2019 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander, telefoons toebehorend aan [benadeelde 1] (vestiging [adres 3]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
3. hij op 19 november 2019 te Amsterdam-Duivendrecht, een motorfiets (merk Gilera, type Runner exr 180) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak B:
1. hij op 5 januari 2020 te Oostzaan, tezamen en in vereniging met een ander, een motorfiets, (Piaggio, gekentekend [kenteken],) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A (parketnummer 13-278913-19) onder feiten 1, 2 en 3 en in zaak B (parketnummer 13-004100-20) bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het in de zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Opzetheling.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A onder feiten 1, 2 en 3 en in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder feiten 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder feiten 1, 2 en 3 en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een [benadeelde 1] winkel. De verdachte heeft daarbij fors geweld gebruikt door met een moker meermalen tegen de glazen deuren van de winkel te slaan en door tegen de deur te schoppen. Ook heeft de verdachte zich, een dag eerder, schuldig gemaakt aan een voltooide inbraak in een [benadeelde 1] winkel, waarbij hij 22 telefoons heeft weggenomen. Ook hier is gebruikgemaakt van een moker om de winkel te kunnen betreden en zijn de telefoons losgerukt van de tafels waaraan zij met een koord bevestigd waren. Dit zijn ernstige feiten, waarmee overlast en grote schade zijn veroorzaakt. De verdachte heeft geen oog gehad voor de schade en de overlast die hij heeft aangericht en enkel gedacht aan zijn eigen financieel gewin. Het hof rekent de verdachte dit aan.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan (medeplegen van) opzetheling van twee motorfietsen. Opzetheling is een ergerlijk feit waardoor wordt meegewerkt aan de instandhouding van een markt voor gestolen goederen. Bovendien was de verdachte ten tijde van de tweede opzetheling (zaak B) net een aantal dagen geschorst uit zijn voorlopige hechtenis in het kader van de feiten van zaak A. Ook dit rekent het hof de verdachte aan.
Gelet op de ernst van de feiten past in beginsel slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van enige duur.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte weegt het hof het volgende mee.
De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel van de Justitiële Documentatie van 21 april 2021 eerder meermalen ter zake van soortgelijke delicten onherroepelijk veroordeeld. Sinds het plegen van de feiten in zaken A en B is de verdachte niet meer wegens enig ander nadien gepleegd strafbaar feit veroordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 16 maart 2021 (advies opheffing schorsing voorlopige hechtenis) en 4 mei 2021 (advies ten behoeve van de terechtzitting). Uit deze rapporten volgt dat de verdachte tot de Top 600 behoort en een belaste voorgeschiedenis heeft. Hij laat zich moeilijk begeleiden, houdt zich niet aan de afspraken en werkt onvoldoende mee aan de aan hem opgelegde voorwaarden. De verdachte heeft wantrouwen naar de Reclassering en een nieuw reclasseringstoezicht met voorwaarden wordt niet uitvoerbaar geacht. Zijn situatie wordt als zorgelijk bestempeld. Als positieve ontwikkeling wordt genoemd dat de verdachte zich onlangs vrijwillig onder behandeling heeft laten stellen bij Inforsa Forensische Ambulante Zorg, (mede) gericht op delictpreventie en dat hij zich tot op heden aan de behandelafspraken houdt.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op hetgeen is aangevoerd en overgelegd door en over de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte heeft verklaard dat hij dagbesteding heeft als [dagbesteding] bij de [club] waar zijn broertje [club]. Hiervoor ontvangt hij ook een vergoeding. Deze dagbesteding was tijdelijk stopgezet door de uitbraak van het Corona-virus, maar is inmiddels weer opgestart. Hij is vier avonden per week op de club en wil graag zijn [certificaat]-certificaat halen om door te groeien als [dagbesteding] en ook als zaakwaarnemer voor zijn broertje in het betaald [club]. De verdachte is vrijwillig in behandeling bij Inforsa voor traumabehandeling en slaapproblemen. De verdachte heeft verklaard dat hij geen vertrouwen meer heeft in de reclassering en andere hulpverleners, dat hij op de goede weg is en graag wil bewijzen dat hij zijn leven zelf op orde kan krijgen. De verdachte heeft verklaard een taakstraf niet te zullen uitvoeren.
Het hof stelt vast dat de verdachte de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden reeds heeft uitgezeten.
Gelet op de adviezen van de reclassering en de verklaring van de verdachte, acht het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden niet haalbaar. Ook een taakstraf acht het hof, gezien de onwilligheid van de verdachte, niet opportuun. Het hof ziet in de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aanleiding de verdachte een kans te geven om zich op eigen kracht te bewijzen. Het hof zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan het reeds uitgezeten voorarrest. Wel acht het hof, anders dan de rechtbank gelet op de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de zorgelijke signalen van de reclassering, een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur, passend en geboden. Daarmee wordt, anders dan met een langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, de verdachte nog gedurende geruime tijd ingescherpt de positieve ontwikkeling voort te zetten en niet opnieuw de weg van de criminaliteit in te slaan.
Gelet op al het voorgaande, zal het hof de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, en zeven maanden voorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden opleggen.

Opheffing geschorst bevel gevangenhouding

Het bevel voorlopige hechtenis van de verdachte is ter terechtzitting van het hof van 7 mei 2020 onder voorwaarden geschorst met ingang van de datum van de fictieve voorwaardelijke invrijheidstelling, 20 juli 2020. Het hof heft het geschorste bevel gevangenhouding op met ingang van de uitspraak van heden, 21 mei 2021.

Beslissingen op het beslag

Verbeurdverklaring moker (bijkomende straf)
Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven
moker, dient te worden verbeurd verklaard. De moker behoort de verdachte toe en het in zaak A onder feit 1 bewezen verklaarde is met behulp van deze moker begaan.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende glasscherven
Het hof zal, op vordering van de advocaat-generaal, beslissen dat de in beslag genomen
glasschervenworden bewaard ten behoeve van degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] ten aanzien van zaak A (parketnummer 13-278913-19), feit 3
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.006,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ten aanzien van zaak A (parketnummer 13-278913-19), feit 2
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.928,94. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat het wensenformulier niet is ondertekend en zij ook uit de aangifte of nadien ondertekende wensenformulieren niet heeft kunnen afleiden dat de formulieren door één en dezelfde gemachtigde zijn ondertekend.
Door of namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
[naam] heeft, namens [benadeelde 1], een verzoek tot schadevergoeding ingediend ten behoeve van de kosten die zijn geleden als gevolg van de in zaak A onder feit 1 bewezen verklaarde poging tot inbraak. Dit verzoek tot schadevergoeding is geheel niet ondertekend.
De rechtbank heeft overwogen dat indien een natuurlijk persoon namens een rechtspersoon een vordering tot schadevergoeding indient, daarbij een uittreksel van de KvK of een daartoe opgestelde schriftelijke machtiging dient te worden overgelegd waaruit blijkt dat die persoon de bevoegdheid heeft om namens de rechtspersoon op te treden.
Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 51c, derde lid, Sv de benadeelde partij zich kan doen vertegenwoordigen, door een daartoe bij bijzondere volmacht door haar schriftelijk gemachtigde. Die bepaling strekt zich ook uit tot de voeging door middel van de opgave als bedoeld in artikel 51g, eerste lid, Sv (vgl. HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5371,
NJ2003/593). Een dergelijke volmacht is echter niet vereist indien de benadeelde partij een rechtspersoon is en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon (vgl. HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3043,
NJ2005/45). Voldoende is dat uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat een persoon namens de rechtspersoon heeft opgetreden. Dit is door de rechtbank miskend.
Ondanks het voorgaande is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij wijst het hof op (i) de verschillende in de vordering en de bijlagen genoemde entiteiten van [benadeelde 1] en (ii) de opgegeven bedragen die niet corresponderen met de in de bijlage opgenomen bedragen op de facturen. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting (in eerste aanleg noch in hoger beroep) verschenen, zodat deze gebreken niet konden worden hersteld. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 47, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 23-000301-17)
De officier van justitie heeft op 27 februari 2020 de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest het van hof Amsterdam van 14 juli 2017 met parketnummer 23-000301-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering nietig wordt verklaard, omdat er geen betekeningsstukken zijn.
Het hof stelt vast dat er zich bij de aan het hof toegezonden stukken geen betekeningsstukken van de oproeping van de vordering bevinden. Gelet hierop alsmede de omstandigheid dat de raadsvrouw van de verdachte in eerste aanleg onweersproken heeft aangevoerd dat de gevorderde gevangenisstraf reeds volledig ten uitvoer is gelegd, verklaart het hof de oproeping van de vordering nietig.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (parketnummer 13-278913-19) onder 1, 2 en 3 en in de zaak B (parketnummer 13-004100-20) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A (parketnummer 13-278913-19) onder 1, 2 en 3 en in de zaak B (parketnummer 13-004100-20) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Moker (5839135).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Glas (glasscherven 5839136).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart de oproeping ter zake van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 23-000301-17 nietig.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. J.J.J. Schols en mr. M.M. Breugem, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2021.