Uit het dossier volgt dat de kleding die verdachte droeg bij de poging tot inbraak in de [benadeelde 1] winkel in Amsterdam-Duivendrecht op 19 november 2019 lijkt op de kleding die een van de daders draagt die te zien zijn op de camerabeelden van de inbraak van 18 november 2019, een donkergroen trainingspak. Op de afdrukken van de stilstaande camerabeelden is ook duidelijk te zien dat diezelfde dader sportschoenen met daarin een gele kleur draagt. Deze gele kleur komt sterk overeen met de kleur van de schoenen die de verdachte droeg bij de poging tot inbraak in de [benadeelde 1] winkel in Amsterdam-Duivendrecht de dag daarna. De verdachte heeft bekend dat deze kleding en schoenen, aangetroffen in de sloot waar de verdachte is aangehouden, van hem zijn. Daar komt bij dat de dader met het donkergroene trainingspak en de schoenen met een gele kleur, op de camerabeelden een tas bij zich draagt met opvallende kenmerken, zwart met blauwe hengsels, die volledig overeenkomen met die van de tas die is aangetroffen op de locatie waar verdachte is aangehouden.
De politie heeft de camerabeelden van de inbraak bekeken. Verbalisant [verbalisant] heeft de verdachte op deze beelden direct en zonder twijfel voor 100 % herkend aan zijn gezicht, huidskleur, slanke postuur en de manier waarop hij zich beweegt. De verbalisant heeft de verdachte meermalen en (toen) recent nog in persoon gezien. Het hof onderkent dat deze herkenning met de nodige behoedzaamheid moet worden beoordeeld, omdat de verbalisant al voor het bekijken van de beelden wist dat de verdachte de dag na deze inbraak was aangehouden voor de poging tot inbraak bij de andere [benadeelde 1] winkel, zodat een risico bestaat dat verwachting een rol kan hebben gespeeld bij de herkenning. De bewijswaarde die het hof, in navolging van de rechtbank, aan deze herkenning toekent is dat een verbalisant die deze verdachte tamelijk goed kent en die de manier van bewegen, het postuur en het gezicht van de dader op de beelden heeft gezien, daar kennelijk in ieder geval zeer grote gelijkenissen in ziet en geen relevante verschillen rapporteert die hem van een herkenning zouden afhouden. Of de laatste stap tot een volledige herkenning wel of niet mede is ingegeven door de verwachting deze verdachte te zullen zien, is naar het oordeel van het hof niet van belang, omdat de herkenning niet wordt gebruikt als op zichzelf staand ‘volledig’ bewijs, maar in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
Tot slot komt ook de modus operandi van beide inbraken enigszins overeen: zowel de poging tot inbraak als de inbraak betreffen [benadeelde 1] winkels, waarbij telkens is geprobeerd de glazen deur te verbreken, hetgeen in een geval lukte, en er is telkens gehandeld door twee personen.