Uitspraak
1.[klaagster 1] ,
[klaagster 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak hebben klaagsters, twee zussen, een klacht ingediend tegen een notaris over zijn advisering met betrekking tot de aanvaarding van de nalatenschap van hun moeder. De klacht is ingediend op 21 februari 2020, maar de notaris heeft op 26 april 2020 een verweerschrift ingediend. De kern van de klacht is dat de notaris hen niet correct heeft geïnformeerd over de risico's van de zuivere aanvaarding van de nalatenschap, wat hen in een nadelige positie heeft gebracht. De zussen stellen dat de notaris hen had moeten wijzen op de mogelijkheid van vorderingen uit de nalatenschap van hun vader, die hen zou kunnen treffen na de aanvaarding van de nalatenschap van hun moeder.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat was ingediend. Volgens artikel 99 lid 21 van de Wet op het Notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de klager kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notaris. Het hof oordeelt dat de termijn is gaan lopen op 18 februari 2014, de datum van de bespreking met de notaris, en dat de klacht op 1 augustus 2019 te laat is ingediend. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer voor het notariaat, die eerder ook tot de conclusie kwam dat de klacht niet-ontvankelijk was.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve kennis van het handelen van de notaris en dat de subjectieve kennis van de klager over mogelijke tuchtrechtelijke onjuistheden niet relevant is voor het begin van de vervaltermijn. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.