Uitspraak
[verdachte]
Gerechtshof Amsterdam
Op 3 maart 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 5 augustus 2019 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een eerder vonnis. Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte echter aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte zijn eerder geformuleerde bezwaren tegen het vonnis introk. Gelet op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, werd vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang was dat diende met nader onderzoek van de zaak. Hierdoor werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De beslissing van het hof was duidelijk: de verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit betekent dat de zaak niet verder werd behandeld en dat het eerdere vonnis van de politierechter in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Radder, terwijl mr. M.E. van Rijn als griffier aanwezig was, maar niet in staat was het arrest mede te ondertekenen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de handhaving van het hoger beroep en de gevolgen van het intrekken van bezwaren door de verdachte.