Voor het bestaan van de lening beroept de man zich op productie 7 in eerste aanleg, te weten een drietal akten van schuldvordering elk ter grootte van 750.000,- TL en een verklaring en schuldbekentenis (zie hiervoor 3.5). In deze verklaring staat dat [X] heeft verkocht aan de broer van de man (naar het hof begrijpt) landbouwgrond voor een bedrag van 560.000,- TL en dat de man van [X] een bedrag van 1.500.000,- TL bij het kantoor van de notaris heeft gekregen. Vervolgens verklaart de man 2.060.000,-TL schuldig te zijn aan [X] wegens de aankoop alsmede dat het geleende bedrag bestaat uit 3 schuldbewijzen van elk 750.000,- en totaal 2.250.000,- TL bedraagt. De achtergrond van het verschil tussen 2.060.000 TL en 2.250.000,- TL, zou volgens de toelichting van de man in zijn nadere verzoekschrift in eerste aanleg, gelegen zijn in inflatiecorrectie maar in de verklaring zelf staat dit niet. Onduidelijk is, waarom de man het in het geleende bedrag begrepen bedrag van 560.000,- TL voor de aankoop door de broer van de man van landbouwgrond van [X] , schuldig zou zijn aan [X] of waarom hij hiertegenover geen vordering op zijn broer zou hebben. De niet-verifieerbare verklaring van de man ter zitting dat hij zijn broer heeft geholpen en dat zijn broer geen middelen had om het terug te betalen, overtuigt niet. De man stelt immers tegelijkertijd geld te hebben geleend om zijn eigen schulden te kunnen aflossen en bovendien is voormeld deel van de lening gebruikt voor de aankoop van een stuk grond, een mogelijk onderpand, voor naar de man stelt de landbouwonderneming van zijn broer. Als al wordt uitgegaan van de juistheid van deze stelling dan is, gelijk de vrouw aanvoert, aannemelijk dat de man in verband hiermee een vordering op zijn broer zal hebben (verkregen) en dat geen sprake is van een schenking. De man heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken, terwijl het wel op zijn weg lag feiten en omstandigheden aan te voeren, waaruit kan worden afgeleid dat tegenover dit deel van de lening geen vordering of ander vermogensbestanddeel staat of dat het is geschonken. Het moet dan ook ervoor worden gehouden dat voor zover dit deel van de lening zou bestaan daartegenover, zoals de vrouw aanvoert, een vordering bestaat. In deze zin heeft de advocaat van de man blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg ook verklaard. Daarin staat immers:
“De man heeft een bedrag van € 88.000,- geleend (…) Die € 88.000,- zou je kunnen wegstrepen, omdat daar een vordering op de broer tegenover staat. (…).”
Uit voormelde stukken blijkt verder niet dat de man daadwerkelijk een bedrag van 1.500.000,- TL in contanten heeft ontvangen (van [X] ). Het hof acht de verklaring van de man tijdens de mondelinge behandeling dat hij met [X] een afspraak bij de notaris in Turkije heeft gemaakt, dat hij daar het geld heeft ontvangen, dat daar het geld is geteld en gecontroleerd op echtheid en dat hij daarna naar de bank is gegaan om het geld te storten niet (voldoende) overtuigend. Niet alleen wijkt deze verklaring van de man ter zitting in hoger beroep af van de memorie van grieven waarin staat, dat hij het bedrag van 1.500.000,- TL nog dezelfde dag in contanten heeft ontvangen op het filiaal te Ulus van Garanti Bank, maar ook vindt deze latere verklaring onvoldoende steun in eerder genoemde productie 7 (deels aangehaald onder 3.5). Uit deze productie blijkt immers niet dat het geld is geteld en op echtheid gecontroleerd. Uit deze productie blijkt ook niet ondubbelzinnig dat [X] op dat moment aanwezig was. De productie 7 bevat immers uitsluitend een verklaring van de man (ook op het onderdeel: het krijgen van de 1,5 mio bij de notaris), die door hemzelf en de getuige, zijn broer, is ondertekend en daarnaast een verklaring van de notaris dat de akte conform een bepaald artikel en ten behoeve van de man is opgesteld, dat hij de identiteit van de man en zijn broer heeft vastgesteld en hoe hij dat heeft gedaan alsmede dat de man en zijn broer de akte hebben ondertekend. Daarbij komt dat de man ter zitting heeft verklaard dat hij en [X] de schuldbekentenissen (die als onderdeel van eerder genoemde productie 7 zijn overgelegd met daarbij een vertaling) onderling hebben getekend en dat zij deze niet bij de notaris tot stand wilden brengen.
Ook de door de man overgelegde aangifte personenbelasting over 2015, waarbij de vrouw vraagtekens plaatst, baat de man in dit verband niet. Hieruit volgt immers dat de man 2.250.000,-
financieringsuitgavenheeft gedaan, maar niet hoe of waarvoor de man financieringsuitgaven heeft gedaan. In de aangifte staat verder vermeld dat de man aan winsten uit onderneming 2.000,- TL en aan Landbouwinkomsten 40.268,- TL heeft genoten, dus bezittingen zou hebben. Een sluitende toelichting of onderbouwende stukken ontbreken.
In antwoord op de vraag waarom slechts in het jaar 2015 sprake is geweest van dergelijke landbouwinkomsten, verklaarde de man dat het hier gaat om een akker die ‘zij’ geërfd zouden hebben van zijn opa en die op naam staat van zijn vader, zijn tante en oom van vaders zijde en dat zijn oom hiermee bezig was en het bewerkte, zaaide en oogstte. Zijn oom zou dat nu niet meer doen en de opbrengst zou elk jaar aan een van de broers/zus worden toegekend, waarbij het in 2015 hun beurt was. Het geld dat de man in 2015 heeft gekregen heeft hij aangegeven bij de belastingen. Daarnaast gaf de man aan dat hij als kleinkind gerechtigd was tot de grond, dat de akker nu volledig op naam van zijn oom staat, dat hij en zijn broer hun aandeel in de grond aan de oom hebben gegeven, omdat hij boer is. Geen van deze stellingen is onderbouwd met bescheiden.
Ook een toelichting van de man over de winsten uit onderneming ontbreekt. In het licht van de hierna beschreven stelling van de man dat hij sinds 2008 geen eigenaar meer zou zijn van [de onderneming] , had het op zijn minst op de weg van de man gelegen met stukken onderbouwd toe te lichten om welke winsten uit onderneming het hier gaat, zeker gezien de opmerking van de man ter zitting dat hij de afbetaling van de hierna (5.2.7) te beoordelen schuld zal gaan aflossen middels ondernemingen.