ECLI:NL:GHAMS:2021:2122

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
23-001030-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake poging tot zware mishandeling met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2016. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het subsidiair tenlastegelegde, namelijk poging tot zware mishandeling. De Hoge Raad der Nederlanden heeft het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 april 2020 vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling. Tijdens de zitting op 29 juni 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn huisgenoot door met een mes in diens onderarm te steken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft gestoken, wat resulteerde in een steekwond die gehecht moest worden. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Echter, het hof heeft ook overwogen dat de verdachte zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door de aangever, die hem aanviel. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt, waardoor het subsidiair bewezenverklaarde feit niet strafbaar is. De verdachte werd derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001030-20
datum uitspraak: 13 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684300-16 en 13-684205-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 23 november 2018 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 14 april 2020 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 16 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan (zijn oom/huisgenoot) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steek-/snijwond(en) in onderarm), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet eenmaal of meermalen met een (keuken)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden in de (linkeronder)arm, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer];
subsidiair
hij op of omstreeks 16 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn oom/huisgenoot) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij, verdachte, eenmaal of meermalen met een (keuken)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linkeronder)arm, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer], heeft gestoken en/of gesneden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (zijn oom/huisgenoot) [slachtoffer], heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het eenmaal of meermalen met een (keuken)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, steken en/of snijden in de (linkeronder)arm, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (steek-/snijwond(en) in onderarm), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Met de raadsman en de advocaat-generaal, is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bespreking van een bewijsverweer

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Door met een mes in de onderarm van de aangever te steken heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het steken met een mes, nu er volgens de letselverklaring sprake is van een oppervlakkige wond aan de huid en niet blijkt dat de punt van het mes de arm is ingegaan. De verdachte zou de aangever in zijn arm hebben gesneden en het snijden met een mes in de onderarm levert naar algemene ervaringsregels geen zwaar lichamelijk letsel op. Bovendien staat niet vast dat een en ander met kracht is gebeurd. Er is derhalve onvoldoende bewijs dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden en overweegt als volgt.
De verdachte verbleef op 16 juni 2016 in de woning van zijn tante, waar ook de partner van zijn tante, [slachtoffer]
(hierna: [slachtoffer]), verbleef. Op een gegeven moment liep de verdachte naar de badkamer, waar [slachtoffer] op dat moment aan het douchen was. De verdachte en [slachtoffer] kregen onenigheid over het gebruik van de douche. De verdachte liep vervolgens terug naar zijn slaapkamer en kort daarna kwam [slachtoffer] ook naar de slaapkamer van de verdachte. Er ontstond een woordenwisseling en [slachtoffer] sloeg de verdachte meermalen met zijn vuisten. De verdachte pakte hierop vanaf een kledingkast in de slaapkamer een keukenmes met een punt en een lemmet van ongeveer 15 centimeter en raakte [slachtoffer] met dit keukenmes in diens linker onderarm. [slachtoffer] liep daardoor een wond op in de onderarm met een lengte van vier centimeter, die is gehecht met vijf hechtingen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd gaat het hof er vanuit dat de verdachte de aangever heeft gestoken. In het letselrapport van 16 juni 2016 staat het letsel omschreven als een steekwond en het geconstateerde letsel past volgens de forensisch arts die de aangever heeft onderzocht goed bij het steken met een mes. Daarnaast heeft de aangever verklaard dat de verdachte hem heeft gestoken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, door tijdens een schermutseling in een kleine ruimte met een groot, puntig mes in de onderarm van de aangever te steken. Het steken met -zoals in het onderhavige geval- enige kracht met een dergelijk keukenmes in de onderarm levert naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans op dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. In de onderarm bevinden zich immers kwetsbare en vitale delen, waaronder slagaders, die door een mes kunnen worden geraakt, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Hiermee is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 16 juni 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn huisgenoot [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij, verdachte, eenmaal met een keukenmes in de linkeronderarm van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
De raadsman heeft eveneens bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
Een beroep op noodweer kan slechts slagen in een situatie waarin de verdediging van - in dit geval - verdachtes lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding noodzakelijk en geboden was.
De beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is ter noodzakelijke verdediging - waarin de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit liggen besloten - hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof bij de beoordeling van het beroep op noodweer uitgegaan van de situatie dat het slachtoffer de verdachte in zijn slaapkamer heeft aangevallen met vuistslagen en dat de verdachte zich daartegen heeft mogen verdedigen. Bij de beoordeling van de vraag of zijn verdediging met een mes ‘geboden’ was, gaat het hof ervan uit van dat de aanval plaatsvond in een kleine ruimte en indringend van aard was, mede gelet op het verschil in postuur tussen het slachtoffer en dat de verdachte niet eenvoudig uit de kamer kon wegvluchten. Of de aanval zo indringend was dat de verdachte zich daartegen met een mes mocht verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan, heeft het hof op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kunnen vaststellen. Dit aspect zal het hof echter in het voordeel van de verdachte meewegen. Aldus komt het hof tot het eindoordeel dat de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
Het subsidiair bewezenverklaarde feit is dan ook niet strafbaar en de verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf 180 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gelet op het hiervoor overwogene omtrent de niet strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde feit acht het hof termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 21 september 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2015, parketnummer 13-684205-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 juli 2021.