ECLI:NL:GHAMS:2021:2208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
23-002184-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne invoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet door op 20 maart 2019 te Schiphol een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat de bewijsmiddelen niet adequaat waren uitgewerkt. De verdachte had 94 bolletjes cocaïne in zijn lichaam en cocaïne in een verborgen ruimte van zijn koffer aangetroffen. Ondanks zijn bewering dat hij niet op de hoogte was van de cocaïne, oordeelde het hof dat hij bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er verdovende middelen in de koffer zaten. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, maar niet voor Opiumwetdelicten. Het hof weigerde een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, gezien de eerdere negatieve ervaringen met reclasseringstoezicht. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002184-19
datum uitspraak: 27 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlemmermeer) van 6 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-067364-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1972,
inschrijfadres: [adres 1],
ter terechtzitting opgegeven woonadres: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de bewijsmiddelen niet zijn uitgewerkt.

Bewijsoverweging

Door de verdediging is ten aanzien van de in de koffer aangetroffen cocaïne betoogd dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De koffer van de verdachte was kapot en hij heeft een nieuwe koffer gekregen van de mannen waarmee hij de afspraak had gemaakt om de bolletjes te slikken. De verdachte wist niet dat er cocaïne in de koffer zat, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de mindere intelligentie van de verdachte
Het hof overweegt als volgt.
In het lichaam van de verdachte zijn 94 bolletjes cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft bekend deze bolletjes in opdracht te hebben geslikt om deze Nederland binnen te brengen. Behalve deze bolletjes, is in de koffer van de verdachte ook cocaïne aangetroffen in een verborgen ruimte. De verdachte heeft de koffer gekregen van
dezelfdepersonen die hem de opdracht hebben gegeven om de bolletjes cocaïne in te slikken en op die manier Nederland in te voeren. De verdachte heeft de koffer aangenomen zonder deze te controleren. De verdachte heeft eerder al aangegeven dat hij voordat hij naar Nederland kwam wel het gevoel had dat er ‘iets’ in de koffer zou kunnen zitten en dat hij ook toen al twijfelde of hij de koffer wel mee moest nemen op zijn reis. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij voor zijn reis ook door zijn moeder is gewaarschuwd omtrent de mogelijk illegale inhoud van de gekregen koffer. Desondanks heeft de verdachte de koffer zonder verdere controle toch mee naar Nederland genomen.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich verdovende middelen in de koffer konden bevinden. Daarmee kan opzet worden bewezenverklaard.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 20 maart 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte - mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van één maand - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal heeft hierbij gevorderd dat de verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het deelnemen aan een CoVa-training zullen worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om in de strafmaat slechts rekening te houden met de 836,6 gram aan slikkersbollen die bij de verdachte zijn aangetroffen, met het tijdsverloop, de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht en met het feit dat de verdachte zijn huis kwijt is geraakt.
De raadsman heeft verzocht om de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne, een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. Hij heeft dit gedaan door middel van het slikken van bolletjes en het meenemen van cocaïne in zijn koffer. De totale hoeveelheid cocaïne bedroeg ongeveer 1,5 kilo. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale netwerk van handel in verdovende middelen. Drugsgebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Handelingen die mede tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen, dienen daarom streng te worden bestraft.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juli 2021 is hij eerder veelvuldig onherroepelijk veroordeeld wegens vermogensdelicten, maar niet eerder wegens Opiumwetdelicten.
Nadat de voorlopige hechtenis van de verdachte in de onderhavige zaak in een vroeg stadium is geschorst, is de verdachte alweer snel de fout in gegaan door het plegen van een nieuw strafbaar feit
Het hof heeft rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Nu het hof van oordeel is dat de verdachte zowel de ingeslikte bolletjes cocaïne als de koffer met cocaïne vanuit Curaçao Nederland heeft ingevoerd, heeft het hof bij de strafoplegging gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van een hoeveelheid van bijna 1,5 kilo aan cocaïne. Deze oriëntatiepunten vermelden hiervoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden als strafmodaliteit, wat gelijk staat aan de straf die de politierechter aan de verdachte heeft opgelegd.
Blijkens reclasseringsrapportages van 3 juni 2019 en 26 november 2020 is de verdachte in de afgelopen jaren meerdere malen reclasseringstoezicht opgelegd, maar heeft hij geen van de toezichten positief afgerond. De verdachte is zijn afspraken met de reclassering niet nagekomen en heeft telkens onvoldoende inzet en motivatie getoond om de voorwaarden, waaronder ook een CoVa-training, positief af te ronden. Het hof ziet dan ook geen redenen om de verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen of op andere wijze in het voordeel van de verdachte af te wijken van genoemde oriëntatiepunten.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Dat sprake is van de schending van de redelijke termijn met ruim één maand leidt niet tot vermindering van de straf. Het hof volstaat met de constatering van dat verzuim.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. F.A. Hartsuiker en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2021.