De pleegouders kunnen zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep. Hoewel [minderjarige] in het weekend en in de vakanties bij hen kan zijn, zijn zij er niet van overtuigd dat [minderjarige] door de week dag en nacht in de instelling van [zorgaanbieder] in [plaats C] moet verblijven. Zij zijn wel tot het inzicht gekomen dat de nieuwe school ‘de [school] ’ van [zorgaanbieder] in [plaats C] een passende plek is voor [minderjarige] en in die zin behoeft de eerste grief geen verdere bespreking meer. De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat het qua reistijd voor [minderjarige] niet uitmaakt of zij vanuit de woonplaats van pleegouders in [plaats C] naar school gaat of naar [plaats D] .
De pleegouders erkennen de kwetsbaarheid van [minderjarige] . Zij heeft een verstandelijke beperking, epilepsie en een visuele beperking. Sinds haar geboorte was zij veel bij de pleegouders en sinds oktober 2013 woont zij bij hen in huis. Zij ervaart de pleegouders als haar ouders. Sinds de uithuisplaatsing heeft [minderjarige] het moeilijk op zondagmiddag, omdat zij liever bij de pleegouders wil blijven in plaats van terug naar de verblijfsaccommodatie. Op grond van de artikelen 8 EVRM, 9 en 16 IVRK heeft [minderjarige] het recht om in haar gezinssituatie op te groeien. Hierop bestaat slechts een uitzondering indien dat in haar belang noodzakelijk is. De pleegouders menen dat van dat laatste geen sprake is, temeer nu zij in een verblijfaccommodatie verblijft waar sprake is van verschillende begeleiders en waar meerdere kinderen met een beperking wonen. De pleegouders vinden dat er niet alles aan is gedaan om [minderjarige] de benodigde zorg bij de pleegouders thuis te laten krijgen.
De pleegzorg heeft volgens de pleegouders ook opgemerkt dat voor een kind als [minderjarige] normaal gesproken extra ondersteuning aangeboden zou zijn aan pleegouders, bijvoorbeeld in de vorm van opvoedondersteuning, ondersteuning, ontlasting van de draaglast en/of een diëtiste. Ondanks dat de pleegouders hier altijd voor open hebben gestaan, is deze extra zorg nooit geboden. Alleen de pleegzorg kwam één keer in de zes tot acht weken langs om te kijken hoe het ging. De GI heeft pas voor het eerst op 27 augustus 2020 zorg op grond van de Wet langdurige zorg (WLZ) aangevraagd, waarna het CIZ op 22 september 2020 een indicatiebesluit heeft afgegeven. Daarin is bepaald dat [minderjarige] recht heeft op zorg vanuit de WLZ. Daarbij is het zorgprofiel “Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging” het meest passend geacht. Op grond van de WLZ kan de verzekerde die recht heeft op zorg ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis, een persoonsgebonden budget (PGB) of een modulair pakket thuis in combinatie met een PGB.
Op dit moment is de thuissituatie bij de pleegouders rustiger, aangezien alleen hun vijftienjarige dochter nog thuis woont. De ondertoezichtstelling van hun dochter wordt beëindigd. Hun zoon woont begeleid en hun andere dochter komt alleen nog in het weekend thuis.
Over de samenwerking met de GI brengen de pleegouders naar voren, dat zij jarenlang weinig bemoeienis van de GI hebben ervaren en dat de overplaatsing van [minderjarige] hen heeft overvallen.