ECLI:NL:GHAMS:2021:2671

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
200.293.693/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van verblijf van minderjarige in pleegzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van pleegouders tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin toestemming werd verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) om het verblijf van de minderjarige [minderjarige] te wijzigen naar een verblijfsaccommodatie van zorgaanbieder [zorgaanbieder]. De pleegouders, die de oom en tante van [minderjarige] zijn, hebben bezwaar tegen deze beslissing en verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen. De minderjarige is sinds 2013 onder toezicht gesteld en woont sinds die tijd bij de pleegouders. De pleegouders zijn van mening dat de wijziging van het verblijf niet in het belang van [minderjarige] is, aangezien zij zich bij hen thuis het meest op haar gemak voelt. De GI daarentegen stelt dat de minderjarige in de nieuwe accommodatie een positieve ontwikkeling doormaakt en dat de pleegouders onvoldoende in staat zijn om de zorg voor haar te dragen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er grote onvrede bestaat over de communicatie tussen de pleegouders en de GI, en dat er twijfels zijn over de ondersteuning die aan de pleegouders is geboden. Het hof heeft besloten om de verdere behandeling van het hoger beroep aan te houden in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de situatie van de minderjarige en de rol van de pleegouders. Het hof verzoekt de raad om uiterlijk een week voor 25 januari 2022 te rapporteren over de bevindingen van het onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.293.693/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/692757 / FA RK 20-7435
Beschikking van de meervoudige kamer van 17 augustus 2021 in de zaak van
[de pleegmoeder ] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
[pleegvader] ,
hierna te noemen: de pleegvader,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. M.L. van Leer te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te ’Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 3 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De pleegouders zijn op 3 mei 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De GI heeft op 22 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de pleegouders van 3 juni 2021 met bijlage, ingekomen op 4 juni 2021 en opnieuw ingediend op 4 augustus 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de voogdijwerker [X] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk.

3.De feiten

[minderjarige] , geboren [in] 2012, is de dochter van [de moeder] (hierna: de moeder).
[minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van 17 oktober 2013 onder toezicht gesteld. In het kader van de ondertoezichtstelling is [minderjarige] uithuisgeplaatst bij de pleegouders. De pleegouders zijn de oom en tante van [minderjarige] . De pleegmoeder is de zus van de moeder.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2017 is het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en is de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de GI, – behoudens herroeping – toestemming verleend aan de GI tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een verblijfsaccommodatie zorgaanbieder 24-uurs: [zorgaanbieder] .
4.2
De pleegouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de GI om toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De pleegouders kunnen zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep. Hoewel [minderjarige] in het weekend en in de vakanties bij hen kan zijn, zijn zij er niet van overtuigd dat [minderjarige] door de week dag en nacht in de instelling van [zorgaanbieder] in [plaats C] moet verblijven. Zij zijn wel tot het inzicht gekomen dat de nieuwe school ‘de [school] ’ van [zorgaanbieder] in [plaats C] een passende plek is voor [minderjarige] en in die zin behoeft de eerste grief geen verdere bespreking meer. De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat het qua reistijd voor [minderjarige] niet uitmaakt of zij vanuit de woonplaats van pleegouders in [plaats C] naar school gaat of naar [plaats D] .
De pleegouders erkennen de kwetsbaarheid van [minderjarige] . Zij heeft een verstandelijke beperking, epilepsie en een visuele beperking. Sinds haar geboorte was zij veel bij de pleegouders en sinds oktober 2013 woont zij bij hen in huis. Zij ervaart de pleegouders als haar ouders. Sinds de uithuisplaatsing heeft [minderjarige] het moeilijk op zondagmiddag, omdat zij liever bij de pleegouders wil blijven in plaats van terug naar de verblijfsaccommodatie. Op grond van de artikelen 8 EVRM, 9 en 16 IVRK heeft [minderjarige] het recht om in haar gezinssituatie op te groeien. Hierop bestaat slechts een uitzondering indien dat in haar belang noodzakelijk is. De pleegouders menen dat van dat laatste geen sprake is, temeer nu zij in een verblijfaccommodatie verblijft waar sprake is van verschillende begeleiders en waar meerdere kinderen met een beperking wonen. De pleegouders vinden dat er niet alles aan is gedaan om [minderjarige] de benodigde zorg bij de pleegouders thuis te laten krijgen.
De pleegzorg heeft volgens de pleegouders ook opgemerkt dat voor een kind als [minderjarige] normaal gesproken extra ondersteuning aangeboden zou zijn aan pleegouders, bijvoorbeeld in de vorm van opvoedondersteuning, ondersteuning, ontlasting van de draaglast en/of een diëtiste. Ondanks dat de pleegouders hier altijd voor open hebben gestaan, is deze extra zorg nooit geboden. Alleen de pleegzorg kwam één keer in de zes tot acht weken langs om te kijken hoe het ging. De GI heeft pas voor het eerst op 27 augustus 2020 zorg op grond van de Wet langdurige zorg (WLZ) aangevraagd, waarna het CIZ op 22 september 2020 een indicatiebesluit heeft afgegeven. Daarin is bepaald dat [minderjarige] recht heeft op zorg vanuit de WLZ. Daarbij is het zorgprofiel “Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging” het meest passend geacht. Op grond van de WLZ kan de verzekerde die recht heeft op zorg ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis, een persoonsgebonden budget (PGB) of een modulair pakket thuis in combinatie met een PGB.
Op dit moment is de thuissituatie bij de pleegouders rustiger, aangezien alleen hun vijftienjarige dochter nog thuis woont. De ondertoezichtstelling van hun dochter wordt beëindigd. Hun zoon woont begeleid en hun andere dochter komt alleen nog in het weekend thuis.
Over de samenwerking met de GI brengen de pleegouders naar voren, dat zij jarenlang weinig bemoeienis van de GI hebben ervaren en dat de overplaatsing van [minderjarige] hen heeft overvallen.
5.2
De GI verweert zich als volgt. De huidige school van [minderjarige] is de juiste plek voor haar. In de accommodatie van [zorgaanbieder] in [plaats C] laat [minderjarige] een positieve ontwikkeling zien. Zij groeit fysiek, praat beter en kan meer zelfstandig doen dan aanvankelijk werd gedacht. Zij wordt meer uitgedaagd door de aanwezige specialistische zorg.
Er was ten tijde van de uithuisplaatsing geen vertrouwen meer dat de pleegouders de zorg voor [minderjarige] konden dragen. De pleegzorgaanbieder heeft aangegeven dat de pleegouders onvoldoende leerbaar zijn en onvoldoende communiceren. De GI ervaart hetzelfde in het contact met de pleegouders; tot op heden lukt het hen niet om de voogd inzicht te geven in [minderjarige] ’s verblijf bij de pleegouders in de weekenden. Er is bijna geen communicatie en wanneer die er wel is, wordt die gekenmerkt door boosheid en niet-respectvolle communicatie waarbij verschillende hulpverleners door de pleegouders tegen elkaar worden uitgespeeld. Door de jaren heen zijn de problemen in de communicatie vaker met de pleegouders besproken. Doordat er veel zorgen zijn over de drie jongste kinderen van de pleegouders, kwam de zorg voor [minderjarige] bovendien in het gedrang. De basale zorg die de pleegouders aan [minderjarige] gaven was onvoldoende. Zij werd niet naar school, revalidatie en VISIO begeleiding voor kinderen met een visuele beperking gebracht. Zij is daardoor langdurig niet naar school geweest. Ook werden tips met betrekking tot voeding voor [minderjarige] niet opgepakt. Er kon niet aan doelen voor [minderjarige] worden gewerkt omdat er altijd iets anders speelde dat voorrang kreeg. De ontwikkeling van [minderjarige] stagneerde. Ook was er bijna geen zicht op [minderjarige] en maakten de pleegouders zonder overleg met de voogd belangrijke afspraken voor [minderjarige] .
De pleegouders hebben op dit moment een ruime omgangsregeling, kunnen iedere dag bellen en mogen altijd langskomen bij [zorgaanbieder] .
Gelet op het voorgaande is de GI van mening dat [minderjarige] het meest gebaat is bij zorg, onderwijs en wonen bij [zorgaanbieder] .
5.3
De raad heeft ter zitting medegedeeld het onduidelijk te vinden welke hulp de pleegouders is aangeboden of voor hen is ingezet ten tijde van het verblijf van [minderjarige] bij hen en of voldoende is gebleken dat zij niet leerbaar zijn. Reistijd lijkt blijkens de bestreden beschikking de belangrijkste reden voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige] te zijn, maar dat zou niet onoverkomelijk dienen te zijn. [minderjarige] lijkt overigens wel op een goede plek te zitten, maar de vraag is of er ambulant bij pleegouders het nodige ingezet is of alsnog kan worden om tekorten van pleegouders op te vangen, aldus de raad. De raad heeft aangeboden onderzoek te verrichten naar de vragen, zodat duidelijk kan worden welke rol pleegouders kunnen (blijven) vervullen en bij [minderjarige] en hen meer acceptatie kan ontstaan.
5.4
De GI heeft in reactie op het aanbod van de raad gezegd geen bezwaar te hebben tegen een raadsonderzoek. De pleegouders hebben gezegd zich te kunnen vinden in een raadsonderzoek. Zolang dat onderzoek loopt en de beslissing in het hoger beroep nog moet worden genomen, vinden de pleegouders het voor [minderjarige] het beste om de huidige situatie niet te veranderen. Zij ondersteunen dat [minderjarige] voorlopig door de week bij [zorgaanbieder] in [plaats C] verblijft.
5.5
Op grond van artikel 1:336a, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de voogd met toestemming van de pleegouders, door wie de minderjarige gedurende ten minste een jaar wordt verzorgd en opgevoed, wijzing in het verblijf van de minderjarige brengen. Indien deze toestemming niet wordt verkregen, kan deze toestemming op verzoek van de voogd door die van de rechtbank worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts ingewilligd indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Tussen de pleegouders en de GI is niet meer in geschil dat ‘De [school] ’ van [zorgaanbieder] in [plaats C] de voor [minderjarige] geschikte school is, zodat daarin geen wijziging dient te komen. Verder is gebleken dat [minderjarige] gedurende het overgrote deel van de weekenden en vakanties bij de pleegouders verblijft. Het gaat nu dus met name om de vraag of het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij door de week buiten schooltijd in de accommodatie van [zorgaanbieder] verblijft. Duidelijk is dat [minderjarige] gehecht is aan de pleegouders en hen beschouwt als haar vaste basis en thuishaven. Gebleken is dat bij de pleegouders grote onvrede bestaat over de wijze waarop de wijziging van het verblijf van [minderjarige] is geschied. Zij willen nog steeds graag hulp ontvangen om [minderjarige] zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen en stimuleren in haar ontwikkeling. Ook vragen zij zich af waarom de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en haar moeder niet bij hen thuis kunnen geschieden, zoals voorheen het geval was. Aannemelijk is dat dit alles van invloed is op het welzijn van [minderjarige] . Het hof deelt de mening van de raad dat onduidelijk is of er voldoende hulp en ondersteuning voor de pleegouders is ingezet voorafgaande aan de wijziging van het verblijf van [minderjarige] en of dit alsnog kan worden ingezet teneinde te bereiken dat [minderjarige] door de week buiten schooltijd bij de pleegouders verblijft.
5.7
Het hof acht het daarom, alvorens verder te beslissen, van belang dat de raad onderzoek zal verrichten naar de vraag of het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij door de week buiten schooltijd in een accommodatie van [zorgaanbieder] in [plaats C] verblijft, alsmede naar de volgende deelvragen:
- Is jeugdhulp aan de pleegouders geboden c.q. voor hen ingezet voorafgaand aan de wijziging van het verblijf van [minderjarige] en, zo ja, in welke vorm?;
- Welke jeugdhulp is thans buiten schooltijd voor [minderjarige] noodzakelijk om haar ontwikkeling te stimuleren?
- Kunnen de pleegouders deze hulp bieden en, zo niet, kunnen zij daarin thuis ondersteund worden?
- Wat is de invloed van de reistijd thans door de week op de ontwikkeling van [minderjarige] ?
- Hebben pleegouders in de weekenden en vakanties jeugdhulp nodig voor de zorg voor [minderjarige] ?
- Wat is nodig om de communicatie tussen pleegouders en de GI te verbeteren?
- Op welke wijze kan tijdens het verblijf van [minderjarige] bij [zorgaanbieder] in [plaats C] in haar belang het beste vorm worden gegeven aan het contact tussen [minderjarige] en haar moeder?
5.8
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de raad.

6.Beslissing

Het hof:
verzoekt de raad onderzoek te verrichten naar de vraag of het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij door de week buiten schooltijd in een accommodatie van [zorgaanbieder] in [plaats C] verblijft, alsmede naar de (deel)vragen die hiervoor onder 5.7 zijn weergegeven;
verzoekt de raad uiterlijk een week vóór 25 januari 2022 het hof schriftelijk te rapporteren over de bevindingen en resultaten van het onderzoek;
houdt de verdere behandeling van het hoger beroep pro forma aan tot 25 januari 2022;
beveelt de oproeping van de pleegouders, de GI en de raad tegen een nog nader te bepalen zittingsdatum.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A. van Haeringen en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 17 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.