ECLI:NL:GHAMS:2021:2743
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep voor mishandeling van kind na twijfel over bewijsvoering
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 december 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1970, was beschuldigd van mishandeling van zijn kind, dat op 15 september 2019 in Amsterdam zou zijn mishandeld. De tenlastelegging omvatte het slaan en duwen van het kind, dat in 2011 was geboren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straf als eerder opgelegd. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte stelde dat de moeder van het slachtoffer instructies gaf aan het kind om te zeggen dat zijn vader hem had geslagen, wat niet werd bevestigd door het politieproces-verbaal.
Bovendien bleek uit de verklaring van een getuige dat het slachtoffer kort na het incident niet meer kon vertellen waar zijn buikpijn vandaan kwam. Het hof oordeelde dat er te veel twijfel bestond over de invloed van de moeder op de verklaringen van het kind. Aangezien er geen zichtbaar letsel was en het bewijs voornamelijk bestond uit de verklaringen van het slachtoffer en de ex-partner van de verdachte, sprak het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Het hof benadrukte dat deze uitspraak geen oordeel geeft over de waarheidsgetrouwe verklaringen van getuigen, maar dat de twijfel over de feiten leidde tot vrijspraak.