ECLI:NL:GHAMS:2021:2848

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.279.909/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderzoek naar beleid en gang van zaken van GCRI en andere vennootschappen

In deze zaak heeft Median Holding B.V. op 23 juni 2020 een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Median verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van GCRI B.V., WJP Investments B.V. en Brecon Group B.V. over de periode vanaf 2014. Tevens vroeg Median om een onmiddellijke voorziening die GCRI en haar bestuurders zou verbieden om aandelen in Brecon over te dragen. GCRI en haar medeverweersters hebben in hun verweerschrift gevraagd Median niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De Ondernemingskamer heeft de zaak op 3 september 2020 behandeld, maar de partijen kwamen niet tot overeenstemming. Na een nieuwe behandeling op 26 augustus 2021 heeft de Ondernemingskamer geoordeeld dat Median niet voldoet aan de vereisten voor een enquête ten aanzien van WJP Investments en Atrined, omdat zij geen aandelen in deze vennootschappen houdt. De Ondernemingskamer heeft Median niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek ten aanzien van deze vennootschappen en het verzoek voor de rest afgewezen. De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat er weliswaar twijfels zijn over het beleid van GCRI, maar dat de kosten en tijd van een onderzoek niet opwegen tegen de verwachte resultaten. De kosten van het geding zijn gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.279.909/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 20 september 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDIAN HOLDING B.V.,
gevestigd te Zaanstad,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. A.T. Eisenmann, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GCRI B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WJP INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRECON GROUP B.V.,
gevestigd te Tilburg,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ATRINED HOLDING B.V.,
gevestigd te Uithoorn,
VERWEERSTERS,
advocaat:
mr. D.J.J. Folgering, kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
e n t e g e n
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WJP CONSULTING B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[F] MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te [....] ,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AVIOPORT INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Tilburg,
8.
[A],
wonende te [....] ,
9.
[B],
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. D.J.J. Folgering, kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen partijen, belanghebbenden en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoekster als Median;
  • verweerster sub 1 als GCRI;
  • verweerster sub 2 als WJP Investments;
  • verweerster sub 3 als Brecon;
  • verweerster sub 4 als Atrined;
  • verweersters gezamenlijk als GCRI c.s.;
  • belanghebbende sub 5 als WJP Consulting;
  • belanghebbende sub 6 als [F] Management;
  • belanghebbende sub 7 als Avioport;
  • belanghebbende sub 8 als [A] ;
  • belanghebbende sub 9 als [B] ;
  • mr. T.L.M. de Bie als de notaris.
1.2
Median heeft bij op 23 juni 2020 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van GCRI, WJP Investments en Brecon over de periode vanaf 2014. Daarbij heeft zij tevens verzocht – zakelijk weergegeven – bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding GCRI c.s., hun bestuurders en de notaris te verbieden de door GCRI gehouden aandelen in Brecon over te dragen of daaraan mee te werken, alsmede om GCRI c.s. te veroordelen in de kosten van het geding.
1.3
GCRI c.s. hebben bij op 13 augustus 2020 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht Median niet ontvankelijk te verklaren althans het verzoek af te wijzen en Median te veroordelen in de kosten van het geding.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 3 september 2020. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Median heeft meegedeeld dat het verzoek ook betrekking heeft op het beleid en de gang van zaken van Atrined. GCRI c.s. hebben zich tegen deze vermeerdering van het verzoek verzet. Ter terechtzitting hebben partijen de Ondernemingskamer verzocht een procesbegeleider aan te wijzen om in overleg met partijen te komen tot een bindende waardering, verkoop en overdracht van de door Median gehouden aandelen in GCRI aan een door [A] aan te wijzen vennootschap.
1.5
Op 20 mei 2021 heeft mr. Folgering meegedeeld dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen en de Ondernemingskamer verzocht een beschikking te geven.
1.6
Bij e-mail van 25 mei 2021 heeft de Ondernemingskamer meegedeeld dat gelet op het tijdsverloop en het defungeren van een van de leden van de Ondernemingskamer die op 3 september 2020 de zaak had behandeld, een nieuwe mondelinge behandeling zal worden gelast.
1.7
Het verzoek is opnieuw behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 26 augustus 2021. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1
GCRI is op 2 oktober 2014 opgericht. Aanvankelijk hield WJG Investments B.V. (hierna: WJG) alle aandelen in het geplaatst kapitaal van GCRI. Inmiddels houden Median en Atrined elk 50% van de aandelen in het geplaatste kapitaal van GCRI. WJP Consulting is enig bestuurder van GCRI.
2.2
[C] (hierna: [C] ) is enig bestuurder en aandeelhouder van Median.
2.3
Carditrans B.V. en WJG houden elk 50% van de aandelen in het geplaatste kapitaal van Atrined. WJP Consulting is enig bestuurder van zowel Atrined als van WJG.
2.4
[A] en diens schoonvader [B] houden respectievelijk 99.99% en 0.01% van de aandelen in het geplaatst kapitaal van WJP Investments. WJP Investments houdt alle aandelen in WJP Consulting. [A] is enig bestuurder van zowel WJP Investments als van WJP Consulting. [D] (hierna [D] ) is gevolmachtigde van WJP Investments.
2.5
GCRI is een houdstermaatschappij. Zij houdt 31,75% van de aandelen in Brecon. De overige 68,25% van de aandelen in Brecon worden gehouden door Avioport. WJG en FM Global Beheer B.V. houden elk 50% van de aandelen in Avioport. [D] is enig bestuurder van Avioport. [E] (hierna: [E] ) houdt 12,5% van de aandelen in WJG. De overige 87,5% van de aandelen in WJG worden gehouden door Onze Leasemaatschappij B.V., waarvan alle aandelen worden gehouden door [B] . De aandelen in FM Global Beheer B.V. worden gehouden door [F] .
2.6
Brecon is opgericht op 26 juni 2008. Zij is een houdstermaatschappij. Brecon houdt alle aandelen in vijf dochtervennootschappen die zich bezighouden met de fabricage en inrichting van
clean-roomsten behoeve van de productie van computer chips. WJP Consulting en [F] Management zijn bestuurders van Brecon en ieder zelfstandig bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen.
2.7
Eind november 2014 wenste GCRI een aandelenbelang in Brecon te verwerven. In dat kader is op 5 november 2014 een kredietovereenkomst gesloten tussen enerzijds Rabobank en anderzijds WJP Investments, WJP Consulting, GCRI en WJG als hoofdelijk schuldenaren voor een bedrag van in totaal € 1.467.000. In de kredietovereenkomst is bepaald dat tot zekerheid van Rabobank een pandrecht wordt gevestigd op de te verwerven aandelen in Brecon en alle huidige en toekomstige vorderingen, inventaris en voorraden van WJP Investments, WJP Consulting, GCRI en WJG.
2.8
Op 10 november 2014 heeft GCRI het aandelenbelang in Brecon verkregen tegen betaling van een koopsom van € 1.667.000. WJP Investments heeft daarvoor op 10 november 2014 een bedrag van € 1.467.000 getrokken onder het door Rabobank verstrekte krediet en ten behoeve van de aandelentransactie in totaal € 1.667.000 betaald en doen betalen op de derdengeldenrekening van de destijds betrokken notaris. Eveneens op 10 november 2014 is tussen WJP Investments en GCRI een leningsovereenkomst gesloten waarbij GCRI van WJP Investments een bedrag leende van € 1.700.000 tegen een jaarlijkse rente en met aflossingsvoorwaarden die nagenoeg gelijk zijn aan die van het door Rabobank verstrekte krediet. [A] heeft de leningsovereenkomst ondertekend voor zowel GCRI als voor WJP Investments.
2.9
Op 13 mei 2015 heeft [E] in verband met de verwerving van aandelen in GCRI aan GCRI een lening ter beschikking gesteld van € 180.000.
2.1
Op 14 mei 2015 is tussen WJP Investments en GCRI een leningsovereenkomst gesloten. In de leningsovereenkomst is bepaald dat deze de leningsovereenkomst van 10 november 2014 vervangt. De voorwaarden van de beide leningsovereenkomsten zijn nagenoeg gelijk, met dien verstande dat, anders dan in de eerste leningsovereenkomst, in de leningsovereenkomst van 14 mei 2015 in artikel 8 is bepaald dat WJP Investments een tweede pandrecht krijgt – na het pandrecht van Rabobank – op alle activa, waaronder deelnemingen, van GCRI. [A] heeft ook deze leningsovereenkomst ondertekend voor zowel GCRI als voor WJP Investments. [E] heeft voor akkoord meegetekend.
2.11
Op 12 januari 2016 heeft WJG aan GCRI een bedrag van € 207.662 geleend ter aflossing van het in 2015 door GCRI van [E] geleende bedrag van € 180.000 met opgelopen rente.
2.12
Op 1 februari 2016 heeft Lindenaar & Co Corporate Finance B.V. aan [C] een
letter of intenttoegestuurd voor de verkoop door WJG aan Median van 50% van de door WJG gehouden aandelen in GCRI tegen een koopprijs van € 155.000. Aan de
letter of intentis als bijlage gehecht een pro forma balans per 31 december 2015 van GCRI waarop langlopende leningen staan vermeld van WJP Investments (Rabobank) ad € 1.056.247 en
inter companyleningen ad € 389.325.
2.13
Op 26 februari 2016 heeft Median aan WJG een lening verstrekt van € 155.000, waarbij is overeengekomen dat Median het recht heeft de lening om te zetten in 50% van de aandelen in het geplaatst kapitaal van GCRI die WJG destijds hield.
2.14
Median heeft op 26 juli 2016 gebruik gemaakt van haar conversierecht en 50% van de aandelen in het geplaatst kapitaal van GCRI verworven.
2.15
Begin 2017 heeft WJG de door haar nog gehouden 50% van de aandelen GCRI overgedragen aan Atrined. In dat kader heeft Median op 15 februari 2017 schriftelijk verklaard afstand te doen van haar rechten uit hoofde van de statutaire blokkeringsregeling.
2.16
Begin 2017 GCRI heeft een financiering bij ABN Amro aangetrokken voor een bedrag van € 750.000 tegen een rentepercentage van 4,4% per jaar. Dit krediet is deels aangewend ter afbetaling van de schuld aan WJP Investments, waarover een hogere rente verschuldigd was.
2.17
Bij brief van 28 april 2017 heeft Rabobank bevestigd dat het door haar verstrekte krediet door WJP Investments is afgelost en dat de door onder andere GCRI verstrekte zekerheden zijn vrijgegeven.
2.18
Bij e-mail van 5 juli 2017 heeft [A] aan [C] geschreven dat Brecon geen dividend zou kunnen uitkeren en dat de kosten en aflossingen van de door ABN Amro verstrekte financiering daarom niet voldaan konden worden en hem de vraag voorgelegd hoe hiermee om te gaan.
2.19
Bij e-mail van 29 september 2017 heeft [A] aan [C] de begroting 2017, tussentijdse cijfers en de concept jaarcijfers 2016 van Brecon toegezonden.
2.2
Bij e-mail van 15 november 2018 heeft [A] aan [C] geschreven dat de investering in Brecon niet heeft opgeleverd wat ervan verwacht mocht worden. Hij heeft per eind oktober inmiddels € 1.212.000 in GCRI geïnvesteerd om GCRI in staat te stellen aan de bankverplichtingen te blijven voldoen, en wil daar niet mee blijven doorgaan. [A] heeft een aanbod van [E] gehad om de door GCRI gehouden aandelen in Brecon te kopen voor € 1,4 miljoen, waarmee de resterende bankfinanciering van € 525.000 afgelost zal kunnen worden en [A] een deel van zijn vorderingen op GCRI betaald zal kunnen krijgen. [A] vraagt of [C] kan instemmen met een verkoop aan [E] . Als bijlage bij de e-mail is de conceptjaarrekening 2017 gevoegd en een update per 1 november 2018 waaruit de schuldenpositie van GCRI blijkt, waaronder het door ABN Amro verstrekte krediet van € 750.000. In de conceptjaarrekening 2017 is vermeld dat tot zekerheid van de door WJP Investments aan GCRI verstrekte lening aan WJP Investments een tweede pandrecht is verstrekt.
2.21
Median heeft niet met een verkoop aan [E] ingestemd.
2.22
Bij e-mails van 27 mei 2019 en 14 juli 2019 heeft [A] aan [C] aangeboden het door Median gehouden aandelenbelang in GCRI terug te kopen door betaling van € 100.000 ineens en een uitgestelde betaling van € 50.000. Median heeft daar niet op gereageerd.
2.23
Uiterlijk op 1 oktober 2019 moest GCRI op grond van de leningsovereenkomst van 14 mei 2015 het openstaande bedrag onder geldlening aan WJP Investments terugbetalen.
2.24
Bij akte van 16 oktober 2019 is tot zekerheid van WJP Investments een pandrecht gevestigd op de door GCRI gehouden aandelen in het geplaatst kapitaal van Brecon.
2.25
Bij brief van 20 november 2019 heeft WJP Investments GCRI in gebreke gesteld ter zake van het niet tijdig aflossen van de op grond van leningsovereenkomst van 14 mei 2015 verstrekte lening.
2.26
Bij akte van cessie van 9 december 2019 hebben Atrined en WJG hun vorderingen op GCRI van respectievelijk € 316.472 en € 230.228 aan WJP Investments overgedragen. De cessie is op 9 december 2019 aan GCRI meegedeeld en zij is gesommeerd tot betaling. Eveneens op 9 december 2019 is tussen WJP Investments en GCRI een overeenkomst tot afwijkende verkoop op de voet van artikel 3:251 lid 2 BW gesloten, waarbij is overeengekomen dat WJP Investments voor € 1.302.913 de door GCRI gehouden aandelen in Brecon zal kopen en dat betaling zal plaatsvinden door verrekening met de openstaande vorderingen van WJP Investments op GCRI. Diezelfde dag heeft WJP Investments schriftelijk aan Median aangezegd dat zij haar pandrecht zou gaan uitwinnen.
2.27
Bij brief van 24 december 2019 heeft mr. Eisenmann namens Median aan de notaris geschreven dat deze aan [C] had toegezegd tot nader order geen uitvoering te zullen geven aan de executie van het pandrecht en gevraagd om nadere informatie.
2.28
Op 22 januari 2020 heeft mr. R. Subnel namens onder meer WJP Investments aan mr. Eisenmann een nadere toelichting gegeven op de gang van zaken die heeft geleid tot de vestiging en de executie van het pandrecht en daarbij onder meer toegestuurd een overzicht van de stand van schulden van GCRI per ultimo 2019, afschriften van de leningsovereenkomsten met Rabobank en WJP Investments, de pandakte, concept jaarcijfers 2018 en de jaarrekeningen 2016 en 2017 en notulen van aandeelhoudersvergaderingen van GCRI van 25 april 2018 en 9 januari 2019, waarin de jaarrekeningen 2016 en 2017 zijn goedgekeurd.
2.29
Bij e-mail van 31 januari 2020 heeft mr. Eisenmann aan de notaris en mr. Subnel geschreven dat sprake is van onregelmatigheden en waarschijnlijk ook valsheid in geschrift omdat – kort gezegd – de leningsovereenkomst van 14 mei 2015 is geantedateerd en niet aan Median bekend is gemaakt zodat zij niet wist dat ten behoeve van WJP Investments een pandrecht was gevestigd op de aandelen in Brecon, aandelen in GCRI aan Atrined zijn geleverd waarbij de blokkeringsregeling niet is nagekomen, de blokkeringsregeling niet is nageleefd bij de verkoop van aandelen in Brecon, geen aandeelhoudersvergaderingen van GCRI zijn belegd en Median nooit voor een aandeelhoudersvergadering van GCRI is uitgenodigd. Verder wordt verzocht om een boekenonderzoek.
2.3
Vervolgens is tussen de notaris, mr. Folgering en mr. Eisenmann gecorrespondeerd waarbij mr. Folgering onder toezending van diverse stukken heeft geprobeerd de door mr. Eisenmann gestelde vragen te beantwoorden en de geuite bezwaren te weerleggen. Dit heeft niet tot een vergelijk geleid. De notaris heeft bij gebreke van overeenstemming geweigerd verdere uitvoering te geven aan de executie van het pandrecht.
2.31
Op 17 juni 2020 heeft WJP Investments de notaris en Median in kort geding gedagvaard en – kort gezegd – gevorderd hen te veroordelen mee te werken aan de executie van het pandrecht. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 15 juli 2020 de vorderingen van WJP Investments afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog daartoe dat weliswaar niet aannemelijk was dat de leningsovereenkomst van 14 mei 2015 was geantedateerd, maar dat [A] [C] bij de koop van de aandelen in GCRI niet op de hoogte heeft gesteld van het pandrecht van WJP Investments en de executie van het pandrecht om die reden mogelijk onrechtmatig is jegens Median.
2.32
WJP investments heeft tegen het kort geding vonnis hoger beroep ingesteld.

3.De gronden van de beslissing

3.1
Median heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van GCRI, WJP Investments, Brecon en Atrined en dat gelet op de toestand van de vennootschappen een onmiddellijke voorziening dient te worden getroffen. Ter toelichting heeft Median – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht:
- de verpanding van de door GCRI gehouden aandelen in Brecon is geantedateerd, niet geldig en berust op bedrog en valsheid in geschrift;
- [A] heeft als (indirect) bestuurder van zowel GCRI als WJP Investments ten onrechte meegewerkt aan de verpanding;
- [A] leeft op grote voet terwijl onduidelijk is waar dat geld vandaan komt;
- het is onduidelijk of en hoe de Rabobank is terugbetaald;
- aan Median wordt onvoldoende informatie verstrekt en geen volledige inzage geven in alle relevante stukken;
- Median is nooit opgeroepen voor een aandeelhoudersvergadering van GCRI.
3.2
Daartegenover hebben GCRI c.s. gemotiveerd verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal dit verweer voor zover nodig hierna beoordelen.
3.3
GCRI c.s. hebben terecht aangevoerd dat Median niet voldoet aan de in artikel 2:346 lid 1 onder b en c BW gestelde vereisten om ten aanzien van WJP Investments en Atrined een enquête te kunnen verzoeken. Median houdt middellijk noch onmiddellijk aandelen of certificaten van aandelen in WJP Investments of Atrined. Verder geldt dat Median niet rechtstreeks aandelen in Brecon houdt en zij in zoverre evenmin bevoegd is om een enquête bij Brecon te verzoeken. Aan de vereisten voor een concernenquête is niet voldaan. GCRI en Brecon zijn niet met elkaar verbonden in een groep in de zin van art. 2:24b BW. GCRI houdt 31,75% van de aandelen in Brecon, beide vennootschappen zijn niet organisatorisch met elkaar verbonden en staan niet onder gezamenlijke leiding. Median zal in haar verzoek ten aanzien van WJP Investments, Atrined en Brecon niet ontvankelijk worden verklaard.
3.4
De bezwaren van Median hebben blijkens het verzoekschrift met name betrekking op de verpanding van de door GCRI gehouden aandelen in Brecon aan WJP Investments, de dreigende executie van dat pandrecht en het daarover ontstane geschil tussen partijen. De Ondernemingskamer merkt in dat kader allereerst op dat voor zover dit geschil ziet op de vraag of WJG, voorafgaand aan of bij de verkoop van de aandelen in GCRI aan Median in 2016, Median van het bestaan van dat pandrecht op de hoogte had moeten stellen, het in zoverre een geschil van vermogensrechtelijke aard betreft tussen (oud) aandeelhouders van GCRI en dat de daarop gerichte klachten geen betrekking hebben op het beleid en de gang van zaken van GCRI. Daarbij komt dat over de rechtmatigheid van de executie van het pandrecht tussen partijen inmiddels in hoger beroep een kort geding procedure bij de civiele rechter aanhangig is waarin tussen Median en WJP Investments op die vraag zal worden beslist.
3.5
Dat de leningsovereenkomst van 14 mei 2015, waarin aan WJP Investments het pandrecht is toegekend valselijk zou zijn opgemaakt en/of geantedateerd en dat [A] daaraan ten onrechte zou hebben meegewerkt is de Ondernemingskamer niet gebleken. Voor zover [A] als (middellijk) bestuurder van GCRI een tegenstrijdig belang had bij het besluit om een pandrecht aan WJP Investments te verstrekken, geldt dat dit besluit op grond van artikel 2:239 lid 6 BW – bij gebreke van een raad van commissarissen – door de algemene vergadering van GCRI genomen moest worden. Omdat WJG ten tijde van de ondertekening van de leningsovereenkomst op 14 mei 2015 enig aandeelhouder was van GCRI, kon [A] als middellijk bestuurder van zowel GCRI als WJG zelfstandig besluiten om een pandrecht aan WJP Investments te verstrekken. GCRI c.s. hebben verder een verklaring van J. Dekker – werkzaam voor Omnyacc, de accountant van de vennootschap – in het geding gebracht, waarin hij verklaart dat de leningsovereenkomst van 14 mei 2015 aldaar in 2015 is ontvangen en in mei 2016 in het samenstellingsdossier is opgenomen. Verder is van belang dat [C] ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst voor de aandelen in GCRI in 2016 op de hoogte was van het aan Rabobank verstrekte eerste pandrecht, dat Median in 2016 werd bijgestaan door Lindenaar & Co Corporate Finance B.V. en dat aan de in dat kader opgestelde
letter of intenteen pro forma balans per 31 december 2015 van GCRI was gehecht waarop de leningen van WJP Investments waren vermeld. Tot slot geldt dat in de nadien aan Median verstrekte conceptjaarcijfers 2016 en 2017 telkens het ten behoeve van WJP Investments verstrekte tweede pandrecht was vermeld, en dat Median daartegen nooit bezwaar heeft gemaakt. Onder deze omstandigheden levert de enkele stelling van Median dat de leningsovereenkomst van 14 mei 2015 vals zou zijn of geantedateerd en dat [A] deze overeenkomst niet had mogen sluiten onvoldoende grond op om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van GCRI.
3.6
Dat geldt ook voor de stelling dat [A] op grote voet zou leven zonder dat duidelijk is waar het geld vandaan komt. Dat en waarom dit, zo al juist – [A] betwist een en ander – aanleiding zou geven te twijfelen aan een juist beleid of gang van zaken van GCRI heeft Median in het geheel niet toegelicht.
3.7
Uit de brief van Rabobank van 28 april 2017 blijkt genoegzaam dat het verstrekte krediet door WJP Investments is afgelost. GCRI c.s. hebben toegelicht dat ABN Amro in 2017 aan Brecon een krediet heeft verstrekt voor de financiering van onroerend goed. ABN Amro heeft daarbij de positie van Rabobank overgenomen. In dat kader is overeengekomen dat ABN Amro ook het krediet zou herfinancieren dat Rabobank in 2014 aan WJP Investments, WJP Consulting, GCRI en WJG had verstrekt ten behoeve van de aankoop van de aandelen in Brecon. ABN Amro heeft daartoe een krediet van € 750.000 aan GCRI verstrekt. GCRI heeft daarmee haar schuld aan WJP Investments deels ingelost. WJP Investments heeft daarmee op haar beurt het door Rabobank in 2014 verstrekte krediet afgelost, zoals door Rabobank bij brief van 28 april 2017 is bevestigd. Median heeft een en ander niet meer betwist.
3.8
Ter zake van de informatieverstrekking geldt het volgende. De op grond van artikel 2:8 BW door de rechtspersoon en degenen die bij zijn organisatie zijn betrokken jegens elkaar in acht te nemen zorgvuldigheid brengt mee dat in een situatie als de onderhavige, waarin slechts een van beide aandeelhouders in het bestuur van de vennootschap is vertegenwoordigd, (het bestuur van) de vennootschap aan de aandeelhouder die niet vertegenwoordigd is in het bestuur ruimhartig informatie dient te verschaffen over het reilen en zeilen van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Als het gaat om een houdstervennootschap heeft die informatieverplichting ook betrekking op de algemene gang van zaken van de vennootschap waarin aandelen worden gehouden en de besluiten die door de houdstervennootschap als aandeelhouder worden genomen. Dit geldt temeer als, zoals hier het geval, de (middellijk) bestuurder van de houdstervennootschap ook bestuurder is van de vennootschap waarin aandelen worden gehouden.
3.9
Uit de stellingen van partijen en de overgelegde correspondentie volgt dat GCRI, althans [A] , Median, althans [C] tot en met 2018 steeds op de hoogte heeft gehouden van de gang van zaken bij zowel GCRI als Brecon. Nadien is met name als gevolg van het uitblijven van dividenden uit Brecon tussen partijen onenigheid ontstaan over de wijze waarop GCRI aan haar (aflossings)verplichtingen zou kunnen blijven voldoen. Partijen zijn het daar niet over eens geworden. De informatieverstrekking is stilgevallen. GCRI heeft steeds minder informatie verstrekt. Median heeft daar tot begin 2020 ook niet meer concreet om gevraagd. Begin 2020 heeft mr. Eisenmann naar aanleiding van de in gang gezette executie van het pandrecht namens Median gevraagd om tekst en uitleg. Mr. Folgering heeft namens GCRI geprobeerd de gevraagde informatie te verstrekken. GCRI c.s. hebben verder bij verweerschrift een groot aantal documenten in het geding gebracht en daarbij gesteld en onderbouwd dat zij daarmee naar aanleiding van de verzoeken van mr. Eisenmann begin 2020 alle verzochte informatie aan Median hebben verstrekt. Naar aanleiding daarvan heeft de Ondernemingskamer Median ter zitting gevraagd te specificeren welke informatie zij nog niet van GCRI heeft gekregen. Median heeft geantwoord dat zij nog geen inzage heeft gekregen in de leningsdocumentatie van de in 2017 door Brecon met ABN Amro gesloten kredietovereenkomst en dat zij geen stukken heeft gekregen voor de algemene vergaderingen van GCRI, zoals de oproepingen en de agenda.
3.1
Als gezegd dient GCRI aan Median, als niet in het bestuur vertegenwoordigde aandeelhouder, ruimhartig informatie te verschaffen over het reilen en zeilen van de vennootschap en haar 31,75% deelneming in Brecon. Die informatieverplichting gaat echter niet zover dat voor Median ook een recht bestaat op inzage in de voorwaarden van een door Brecon met ABN Amro gesloten kredietovereenkomst. Nog daargelaten de vraag of GCRI zelf wel over de door Brecon met ABN Amro gesloten kredietovereenkomst kan beschikken en of het haar vrij staat die met haar aandeelhouder(s) te delen, kon GCRI in dit geval volstaan met de mededeling dat een dergelijke overeenkomst was gesloten en het beantwoorden van eventuele naar aanleiding daarvan door Median te stellen vragen.
3.11
Ten aanzien van de algemene vergaderingen hebben GCRI c.s. toegelicht dat deze nooit daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Tot en met 2018 was het zo dat informeel tussen [C] en [A] de gang van zaken binnen GCRI en Brecon werd besproken, dat conceptjaarstukken per e-mail werden toegestuurd en dat daarop dan zijdens Median en Atrined mondeling een akkoord werd gegeven. De accountant stelde vervolgens notulen op van een algemene vergadering waarin de desbetreffende jaarrekening werd vastgesteld, zonder dat een algemene vergadering daadwerkelijk had plaatsgevonden. Op deze manier zijn de jaarrekeningen over 2016 en 2017 vastgesteld. Oproepingen en agenda’s voor algemene vergaderingen zijn nooit verstuurd. De door GCRI overgelegde notulen van de algemene vergaderingen van 25 april 2018 en 9 januari 2019 zijn op deze manier opgesteld en door [A] als voorzitter van de vergadering ondertekend. Ook nadien hebben geen algemene vergaderingen van GCRI plaatsgevonden. Volgens GCRI c.s. hebben partijen in afwachting van de uitkomst van het tussen hen gevoerde overleg over een minnelijke regeling en vervolgens de voortzetting van deze procedure, het bijeenroepen van een algemene vergadering van GCRI voor zich uitgeschoven. Desgevraagd heeft Median ter zitting niet concreet gesteld dat en wanneer zij na 2018 nog om het bijeenroepen van een algemene vergadering heeft verzocht.
3.12
De Ondernemingskamer stelt op grond van het voorgaande vast dat in strijd met de wet en de statuten ten onrechte geen jaarlijkse algemene vergadering van GCRI heeft plaatsgevonden en dat de opgestelde en ondertekende notulen geen juiste weergave bevatten van hetgeen daarin wordt beschreven. Weliswaar kan op grond van artikel 2:218 BW in plaats van een jaarlijkse vergadering ook eenmaal per jaar buiten vergadering worden besloten als bedoeld in artikel 2:238 BW, mits de stemmen daarbij schriftelijk worden uitgebracht. De van de algemene vergaderingen van 25 april 2018 en 9 januari 2019 opgemaakte notulen maken daar echter geen melding van terwijl in 2020 in het geheel geen algemene vergadering of besluitvorming buiten vergadering heeft plaatsgevonden. Dit alles levert redenen op om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van GCRI.
3.13
Vervolgens moet worden beoordeeld of de hiervoor genoemde twijfel in dit geval voldoende zwaarwegend is om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van GCRI te rechtvaardigen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet ter discussie staat dat geen algemene vergaderingen van GCRI hebben plaatsgevonden en dat een onderzoek daarop ook geen nader licht zal kunnen werpen. Verder is van belang dat een dergelijk onderzoek niet kan bijdragen aan het oplossen van hetgeen partijen met name verdeeld houdt, te weten de gang van zaken rondom de verkoop van de aandelen in GCRI aan Median in 2016 en het vestigen en de executie van het pandrecht, waaronder ook de vraag of de in de overeenkomst tot afwijkende verkoop opgenomen prijs van de te executeren aandelen in Brecon wel een reële weerspiegeling is van de waarde van de in Brecon gedreven onderneming. Daarbij is van belang dat de executie van het pandrecht inmiddels in hoger beroep is voorgelegd aan de civiele rechter in kort geding en dat daarop tussen de direct betrokken partijen zal worden beslist. In zoverre zal een te gelasten onderzoek niet bijdragen aan het herstel van gezonde verhoudingen binnen GCRI. Tot slot gaat de Ondernemingskamer ervan uit dat het bestuur van GCRI nu op korte termijn een algemene vergadering zal uitschrijven, waarbij in ieder geval de vaststelling van de jaarrekeningen op de agenda zal staan. Bij die stand van zaken wegen de met een onderzoek gepaard gaande kosten en de daaraan te besteden tijd en moeite niet op tegen de daarvan te verwachten resultaten.
3.14
De slotsom is dat weliswaar op onderdelen redenen bestaan te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van GCRI, maar dat een afweging van de betrokken belangen leidt tot afwijzing van het verzoek een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken van GCRI. Bij die stand van zaken kunnen de overige door GCRI c.s. gevoerde verweren verder onbesproken blijven.
3.15
De Ondernemingskamer acht gelet op het voorgaande termen aanwezig de kosten van het geding tussen de verschenen partijen te compenseren zoals hierna te vermelden.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verklaart Median Holding B.V. ten aanzien van WJP Investments B.V., Brecon Group B.V. en Atrined Holding B.V. niet ontvankelijk in haar verzoek;
wijst het verzoek van Median Holding B.V. voor het overige af;
bepaalt dat de verschenen partijen ieder de eigen proceskosten moeten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. A.J. Wolfs en mr. M.P. Nieuwe Weme, raadsheren, en, mr. drs. G. Boon RA en dr. M.J.R. Broekema RV, raden, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Blok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021.