In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 7 mei 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1938 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 3 en 4 maart 2020 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden bewezen dat hij de cocaïne heeft ingevoerd. Het hof neemt als uitgangspunt dat een passagier bekend is met de inhoud van zijn bagage, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. In dit geval was er een technische storing waardoor de koffer van de verdachte op 3 maart 2020 achterbleef op de luchthaven van Panama en pas een dag later op Schiphol arriveerde. De koffer had twee bagagelabels, met verschillende gewichten, maar het hof heeft niet kunnen vaststellen hoe het gewicht van de koffer is toegenomen of of de drugs na het vertrek van de verdachte in de koffer zijn gestopt. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met een rapport van een psychiater, dat een neurodegeneratieve aandoening bij de verdachte niet uitsluit. Gezien de leeftijd en kwetsbaarheid van de verdachte, concludeert het hof dat hij mogelijk het slachtoffer is geworden van misbruik door anderen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.