Uitspraak
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van witwassen, waarbij het openbaar ministerie vermoedde dat de verdachte drie overboekingen had ontvangen die mogelijk uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte verklaarde echter dat zij recht had op de ontvangen bedragen, omdat deze betrekking hadden op een openstaande vordering voor zorg die zij had verleend aan de benadeelde partij. In hoger beroep heeft de verdachte bewijsstukken overgelegd, waaronder facturen en urenoverzichten, ter ondersteuning van haar claim dat zij recht had op het geld. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om aan te tonen dat de verdachte geen recht had op de ontvangen bedragen en dat zij deze wederrechtelijk onder zich hield. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het onder 1 tenlastegelegde handelen. Het hof bepaalde dat de kosten door beide partijen gedragen moesten worden.