ECLI:NL:GHAMS:2021:2945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.386/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging en vervangende toestemming verkoop echtelijke woning in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen een vrouw en een man, die in 2006 zijn gehuwd en samen een dochter hebben. De vrouw heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek om de verkoop van de voormalige echtelijke woning werd afgewezen. De vrouw heeft de voorzieningenrechter verzocht om vervangende toestemming te verlenen voor de verkoop van de woning, omdat de man zijn medewerking niet verleent. De voorzieningenrechter had eerder de werking van de beschikking van de rechtbank Amsterdam, die de verkoop van de woning regelde, geschorst tot 31 december 2021. Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de noodzaak voor de vrouw om de woning te verkopen om haar schulden te kunnen betalen en om een nieuwe woning te kunnen kopen in de regio waar zij en haar dochter willen wonen. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van de vrouw om de woning te verkopen zwaarder weegt dan het belang van de man om de verkoop te schorsen. Het hof heeft de vrouw gemachtigd om de verkoop van de woning te regelen, inclusief het ondertekenen van het koopcontract en de akte van levering, en heeft de vorderingen van de man afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.296.386/01 SKG
Zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/702900 / KG ZA 21-449 CdK/MB
arrest van de meervoudige familiekamer van 16 september 2021
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat:
mr. M. Jonkmante Capelle aan den IJssel,
tegen:
[de man],
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. B.J. Davidsete Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is bij dagvaarding van 28 juni 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, van 21 juni 2021, in kort geding tussen de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie gewezen. De appeldagvaarding bevat de grieven.
1.3.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord met producties.
1.4.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat, indien partijen geen overeenstemming kunnen bereiken omtrent een bod wat door derden wordt uitgebracht op de woning, staande en gelegen te [plaats A] aan de [adres] , of wanneer de man zijn medewerking niet verleent aan de verkoop van de voormalig echtelijke woning, de vrouw gerechtigd is te bepalen of het bod geaccepteerd wordt in samenspraak met de makelaar, dan wel dat de vrouw gerechtigd is in samenspraak met de makelaar een tegenbod te doen;
- te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om in plaats van de man het voorlopig koopcontract van de echtelijke woning staande en gelegen te [plaats A] aan de [adres] te ondertekenen;
- te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om in plaats van de man het definitieve koopcontract van de echtelijke woning staande en gelegen te [plaats A] aan de [adres] te ondertekenen;
- te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om in de plaats van de man de akte van levering van de echtelijke woning staande en gelegen te [plaats A] aan de [adres] te ondertekenen;
- aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om in plaats van de man overige handelingen te verrichten die voor de verkoop aan derden noodzakelijk zijn, onder andere elke prijsaanpassing die de makelaar geraden acht;
- alles met veroordeling van de man in de kosten van de procedure, steeds uitvoerbaar bij voorraad en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de datum van het te dezen te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, evenzeer uitvoerbaar bij voorraad.
1.5.
De man heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats ter zitting van 27 augustus 2021, waar partijen zijn verschenen met hun advocaten. Voorafgaand aan deze zitting heeft de man een aanvullende productie 3 met begeleidend schijven in het geding gebracht; van de zijde van de vrouw zijn de producties 4 tot en met 8 met begeleidend schrijven in het geding gebracht.
1.7.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De voorzieningenrechter heeft in de bestreden uitspraak onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in dit spoed kort geding om het volgende.
3.1.1.
Partijen zijn [in] 2006 met elkaar gehuwd en hebben samen een dochter [de minderjarige] , geboren [in] 2010.
3.1.2.
Op 24 juli 2019 heeft de vrouw een kort geding aanhangig gemaakt tegen de man, met als inzet onder meer de verkoop van de voormalige echtelijke woning aan het adres [adres] te [plaats A] (hierna: de woning). In het kader van dat kort geding hebben partijen ter zitting op 22 augustus 2019 afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Daarin staat onder meer dat zij de woning via [makelaar] te koop zullen aanbieden voor een vraagprijs van € 1,3 miljoen en dat zij goed zullen luisteren naar de adviezen van de makelaar. Ook staat in dit proces-verbaal dat partijen van plan zijn naar (de regio) [plaats C] te verhuizen en dat zij voorlopig de regeling voortzetten waarbij zij beurtelings, bij wijze van ‘bird-nesting’ bij hun dochter in de woning verblijven. Inmiddels woont de vrouw met de dochter van partijen alleen in de woning.
3.1.3.
De vrouw heeft op 24 juli 2019 (ook) een verzoek gedaan tot echtscheiding. Bij beschikking van 24 juni 2020, hersteld bij beschikking 5 augustus 2020, heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 1 december 2020 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.1.4.
Met betrekking tot de woning is in de echtscheidingsbeschikking van 24 juni 2020 het volgende overwogen:

Nu niet in geschil is dat de woning moet worden verkocht aan een derde, zal de rechtbank bepalen dat de woning verkocht moet worden met daarbij een zogenaamd “spoorboekje” dat gevolgd dient te worden als partijen gezamenlijk niet anders overeenkomen. De rechtbank bepaalt dat partijen de woning te koop zullen aanbieden via [makelaar] te [plaats A] , nu partijen in het kader van de kort geding procedure (in augustus 2019) reeds eerder overeenstemming hadden over het inschakelen van deze makelaar.”
In het dictum is ten aanzien van de woning opgenomen:

stelt de wijze van verdeling van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats A] als volgt vast:
- bepaalt dat partijen binnen vier weken na heden gezamenlijk [makelaar] (…) opdracht moeten geven tot verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats A] tegen een door partijen overeen te komen koopprijs;
- bepaalt dat, indien zij niet binnen vier weken na heden gezamenlijk voornoemde makelaar opdracht hebben gegeven tot verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan een makelaar van voornoemd makelaarskantoor (…) tot verkoop van de woning;
- bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
- bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkoopprijs, partijen ieder afzonderlijk aan de makelaar kunnen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
- bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper;
- bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning;
(…)
- bepaalt dat uit de netto-verkoopopbrengst tussen partijen gelijkelijk dient te worden verdeeld;”
De man heeft op 23 september 2020 hoger beroep aangetekend tegen enkele onderdelen van de echtscheidingsbeschikking. De beschikking in dit hoger beroep is afgegeven op 24 augustus 2021. In laatstgenoemde beschikking is – kort gezegd - vermeld dat geen verzoeken voorliggen ten aanzien van een wijziging van het dictum waar het betreft de verdeling van de woning.
3.1.5.
De woning staat sinds 25 augustus 2020 te koop met een door [makelaar] geadviseerde vraagprijs van € 995.000,-. Tot 1 mei 2021 zijn er vier biedingen gedaan. Op 4 juni 2021 heeft de makelaar een (vijfde) bod ter hoogte van de vraagprijs ontvangen. In de bieding staat dat de koper de woning graag per 1 september 2021 wil afnemen. Ter zitting in hoger beroep is van de zijde van de vrouw meegedeeld dat de makelaar van partijen heeft laten weten dat de partij die het bod heeft uitgebracht nog steeds geïnteresseerd is in de aankoop van de woning
3.1.6.
De voorzieningenrechter heeft, na een gemotiveerde afweging van de belangen van partijen, de vorderingen van de vrouw in conventie, voor zover hier van belang ertoe strekkende dat zij wordt gemachtigd de woning te verkopen en te leveren, afgewezen. De vordering van de man in reconventie, inhoudende de schorsing van de werking van de beschikking van 24 juni 2020 ten aanzien van de verkoop van de woning voor een periode van 6 maanden, heeft de voorzieningenrechter toegewezen, in die zin dat de werking van genoemde beschikking ten aanzien van de verkoop van de woning is geschorst tot 31 december 2021, hetgeen overigens neerkomt op een periode van 6 maanden en 10 dagen.
3.2.
De vrouw komt op tegen het vonnis van de voorzieningenrechter met 10 grieven. Gelet op de onderlinge samenhang van de eerste negen grieven, bespreekt het hof deze grieven in het onderstaande gezamenlijk.
3.3.
Het hof stelt voorop dat de afweging van de belangen in een geval als het onderhavige dient te worden gemaakt tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 178 Boek 3 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat een deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. In de echtscheidingsbeschikking van 24 juni 2020 is dan ook de (wijze van) verdeling op verzoek van de vrouw vastgesteld. Verder is van belang dat lid 3 van artikel 178 BW bepaalt dat, wanneer de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling kan uitsluiten.
Daarmee neemt het hof tot uitgangspunt dat hetgeen de vrouw nastreeft, het door middel van verkoop van de gezamenlijke woning tot een beëindiging van de onverdeeldheid komen, in beginsel dient te worden gevolgd. Dit is slechts anders indien de belangen van de man die zich verzetten tegen de verkoop, zwaarder wegen.
3.4.
Het hof is van oordeel dat het belang van de vrouw om te komen tot een (spoedige) verkoop van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man tot het schorsen van die verkoop. Daarbij neemt het hof de volgende omstandigheden in ogenschouw.
3.4.1.
De vrouw bewoont met [de minderjarige] de woning, en zij wenst te verhuizen naar [plaats C] . Zoals reeds onder 3.2.1. gememoreerd, hebben partijen in het verleden beiden de intentie uitgesproken zich in (de regio) [plaats C] te vestigen, dit tegen de achtergrond dat beide partijen een rol zouden blijven spelen in de opvoeding van [de minderjarige] . De vrouw heeft de verkoopopbrengst van de woning nodig om een woning aan te kunnen kopen in (de regio) [plaats C] . Zoals onder meer blijkt uit het overgelegde verslag van Jeugdbescherming is [de minderjarige] , mede vanwege de nasleep van de echtscheiding, gebaat bij een woonadres waar zij bestendig verblijft en gedurende de komende jaren Montessori onderwijs kan volgen. In dit verband heeft de man desgevraagd ter zitting verklaard dat hij bij zijn moeder in de omgeving van [plaats D] verblijft. Een verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats C] staat dan ook niet in de weg aan (toekomstige) contacten tussen de man en [de minderjarige] .
3.4.2.
Bovendien blijkt uit de overgelegde beschikking van dit hof van 24 augustus 2021 en enkele producties die de vrouw in hoger beroep in het geding heeft gebracht, dat partijen aanzienlijke schulden hebben. De vrouw heeft het gerechtvaardigde belang dat zij in staat wordt gesteld deze schulden het hoofd te bieden vanuit de overwaarde van de woning, ook omdat daarmee haar maandelijkse budget minder onder druk zal komen te staan.
3.4.3.
De man stelt als (zwaarwegend) belang dat een significant hogere opbrengst van de woning tegemoet kan worden gezien, mits voldoende tijd wordt genomen voor de verkoop. Het hof stelt voorop dat dit belang vooral is gestoeld op een verwachting. De feitelijke omstandigheden zijn immers zo dat de woning al meer dan een jaar (ook op Funda) te koop staat, dat de belangstelling in die periode niet al te groot is geweest, dat slechts vier biedingen zijn gedaan, en waarbij eerst recent een vijfde bieding is gedaan voor de vraagprijs van € 995.000,-, waarbij de makelaar heeft aangegeven dat verder geen recente belangstelling is geweest. Dit zijn alle feiten die de stelling van de man dat de woning (minimaal) de koopprijs van € 1.200.000,- à € 1.300.000,- kan opbrengen ontkrachten, daargelaten dat de man volgens de vrouw indertijd vijf tot zes makelaars heeft laten komen die niet akkoord waren met de door de man voorgestelde verkoopprijs. De man heeft ook niet voldoende onderbouwd dat de verkopend makelaar zich onvoldoende inspanningen heeft getroost om tot verkoop van de woning te geraken, te meer nu de vrouw niet, althans onvoldoende weerspoken heeft gesteld dat de woning veel aandacht en investeringen nodig heeft. De hogere WOZ-waarde waar de man in dit verband nog op wijst, vormt in het licht van de hiervoor beschreven feiten een onvoldoende onderbouwing van het standpunt van de man dat een hogere opbrengst is te verwachten. Dit geldt te meer nu de WOZ-waarde wordt bepaald aan de hand van een modelmatige waardering en de vastgestelde waarde ook een ander doel dient, te weten een grondslag voor (fiscale) heffingen. Ook de eerdere taxatie voor een bedrag van 1,2 miljoen euro vormt in het licht van de geschetste (markt-)omstandigheden onvoldoende grond om aan te nemen dat de woning meer zal opbrengen. In dit verband is ter zitting nog met partijen gesproken over de vraag of een (nog verder) aantrekkende huizenmarkt daadwerkelijk in het voordeel van partijen is, nu de huizenmarkt ook in de regio [plaats C] zal aantrekken, en partijen dus ook met (mogelijk sneller) oplopende prijzen in die deelmarkt (in een ander marktsegment) te maken zullen hebben. Bovendien kan, anders dan de man kennelijk als uitgangspunt neemt, niet met zekerheid worden gezegd dat de markt zal blijven aantrekken. Ook heeft de man in het licht van al het voorgaande onvoldoende gesteld om aan te moeten nemen dat het terugtrekken van de woning van de markt en opnieuw plaatsen van de woning op Funda tot een hogere opbrengst zou moeten leiden. Het hof gaat dan ook aan het door de man gestelde (zwaarwegende) belang voorbij.
3.5.
Het hof overweegt voorts dat de beschikking van 24 juni 2020 de bepaling bevat dat, als partijen geen overeenstemming bereiken over de verkoopprijs van de woning, ieder van partijen de makelaar kan verzoeken de verkoopprijs bindend vast te stellen. In dit verband hecht het hof aan de mededeling van de verkopend makelaar zoals blijkt uit het bestreden vonnis, dat de geboden prijs van € 995.000,- – in het licht van enkele bijzondere aspecten van het object - een redelijke prijs is, en aan de e-mal van de makelaar met de mededeling dat hij heeft kennis genomen van het vonnis en dat dit bod wel degelijk bindend is. Daarmee is naar het oordeel van het hof voldoende aan deze bepaling tegemoetgekomen, in die zin dat partijen jegens elkaar geacht kunnen worden te zijn gehouden in ieder geval een prijs van € 995.000,- te aanvaarden. Nu de man niet bereid is deze verkoopprijs te aanvaarden en de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven graag de mogelijkheid te krijgen het bod van € 995.000,- te aanvaarden, zal het hof de vrouw machtigen dat ook namens de man (jegens derden) te doen.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van de man (in reconventie in eerste aanleg) alsnog dienen te worden afgewezen.
De vorderingen van de vrouw zoals in hoger beroep geformuleerd zullen door het hof worden toegewezen op basis van de volgens de makelaar redelijke prijs van € 995.000,-waar partijen een bieding voor hebben ontvangen, waarbij is medegedeeld dat deze partij nog steeds voor dat bedrag geïnteresseerd is.
Het hof zal daarom bepalen dat, indien partijen geen overeenstemming bereiken omtrent een bod van € 995.000,- dat door derden wordt uitgebracht op de woning, of wanneer de man zijn medewerking niet verleent aan de verkoop van de woning voor dat bedrag, de vrouw gerechtigd is in samenspraak met de makelaar te bepalen of dat bod geaccepteerd wordt, dan wel dat de vrouw gerechtigd is in samenspraak met de makelaar een tegenbod te doen. In het verlengde daarvan zal het hof – in aanvulling op het dictum van de beschikking van 24 juni 2020 waarin de verkoop van de woning in het kader van de verdeling nader is beschreven - de vrouw vervangende toestemming verlenen om mede namens de man het koopcontract (al dan niet onder de gebruikelijke opschortende of ontbindende voorwaarden) betreffende de woning te ondertekenen. Het hof zal tevens bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om mede namens de man de akte van levering van de woning te ondertekenen, en de vrouw vervangende toestemming verlenen om mede namens de man overige handelingen te verrichten die voor de verkoop aan derden noodzakelijk zijn, onder andere elke prijsaanpassing die de makelaar geraden acht.
3.7
Het hof zal de kosten van de procedure tussen partijen, als voormalig echtelieden, compenseren. De in eerste aanleg uitgesproken kostencompensatie dient op de genoemde grond in stand te blijven.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter tussen partijen gewezen op 21 juni 2021,
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat, indien partijen geen overeenstemming bereiken omtrent een bod van € 995.000,- door derden uitgebracht op de woning, of wanneer de man zijn medewerking niet verleent aan de verkoop van de woning voor dat bedrag, de vrouw gerechtigd is te bepalen of dat bod geaccepteerd wordt in samenspraak met de makelaar, dan wel dat de vrouw gerechtigd is in samenspraak met de makelaar een tegenbod te doen;
verleent de vrouw vervangende toestemming om mede namens de man het koopcontract (al dan niet onder de gebruikelijke opschortende en/of ontbindende voorwaarden) van de woning te ondertekenen;
verleent aan de vrouw vervangende toestemming om mede namens de man de akte van levering van de woning te ondertekenen;
verleent de vrouw vervangende toestemming om mede namens de man overige handelingen te verrichten die voor de verkoop van de woning aan derden noodzakelijk zijn, onder andere elke prijsaanpassing die de makelaar geraden acht;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. H.A. van den Berg, mr. C.M.J. Peters en mr. T.A.M. Tijhuis, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2021.