ECLI:NL:GHAMS:2021:299

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
23-001960-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het schieten van een wild zwijn en overtredingen van de Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het doden en verwonden van beschermde diersoorten, waaronder een edelhert en een wild zwijn, en het voorhanden hebben van wapens en munitie zonder de juiste vergunningen. De feiten vonden plaats in de periode van 2015, waarbij de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij het illegaal jagen op deze dieren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Flora- en faunawet en de Wet wapens en munitie. De verdachte werd vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar het hof achtte voldoende bewijs aanwezig voor andere feiten. De verdachte kreeg een taakstraf van 100 uren en een geldboete van €200,00 opgelegd. Het hof overwoog dat de verdachte onvoldoende respect voor de natuur had getoond en dat zijn handelen onaanvaardbare risico's met zich meebracht. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf met 20 uren. Het hof heeft ook beslist over de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen wapens en munitie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001960-18
datum uitspraak: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-846003-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 november 2020 en 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep
Feit 7 - deelname criminele organisatie
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 7 is ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak en heeft gevorderd dat het openbaar ministerie ten aanzien van het hier tenlastegelegde niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep dan wel dat de verdachte voor dit feit ook in hoger beroep wordt vrijgesproken.
Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek ten aanzien van het hier bedoelde tenlastegelegde feit zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van dit feit, mede gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover in hoger beroep aan de orde – worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij al dan niet opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en/of heeft verwond en/of heeft gevangen en/of heeft bemachtigd en/of met het oog daarop heeft opgespoord, immers heeft hij:
- 1. op of omstreeks 5 juni 2015 te Kootwijk, gemeente Barneveld een edelhert en/of een reebok gedood en/of verwond (zaaksdossier 21), en/of
- 2.
primair:op of omstreeks 10 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wild zwijn en/of een wild-zwijnen-big en/of een vos, althans dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, gedood en/of verwond en/of gevangen en/of bemachtigd en/of met het oog daarop opgespoord (zaaksdossier 22),
- 2.
subsidiair :[medeverdachte 1], op of omstreeks 10 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, een wild zwijn en/of een wild-zwijnen-big en/of een vos, althans dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en/of heeft verwond en/of heeft gevangen en/of heeft bemachtigd en/of met het oog daarop heeft opgespoord, tot en/of bij het plegen van dat/die misdrijf/ven hij, verdachte, toen en daar, opzettelijk behulpzaam was, door met [medeverdachte 1] af te spreken een rondje te gaan rijden om dieren op te sporen en/of [medeverdachte 1] op te halen om dieren op te sporen en/of met [medeverdachte 1] te rijden terwijl deze de dieren doodschiet en/of na het plegen van dat misdrijf het wapen waarmee [medeverdachte 1] had geschoten in zijn auto te vervoeren van de plaats van het misdrijf naar het [café] en/of mee te gaan naar het [café] om de gedode dieren te (laten) ontweiden;
2.
hij, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk dieren en/of eieren en/of producten van dieren, behorende tot (een) beschermde inheemse diersoort(en), te weten:
1. op of omstreeks 20 maart 2015, te Kootwijkerbroek twee of één ei(eren) van een kievit, althans dieren behorende tot een beschermde diersoort (zaaksdossier 32) en/of
2. in of omstreeks de periode van 10 juni 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld (producten van) een wild zwijn (zaaksdossier 22) en/of
3. in of omstreeks de periode van 8 juni 2015 tot en met 23 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld, een big van een wildzwijn (zaaksdossier 32 + 44) en/of
4.in of omstreeks de periode van 27 juni 2015 tot en met 18 augustus 2015 te Kootwijkerbroek 46, althans één of meer holenduif/ven (zaaksdossier 32), onder zich heeft gehad, en/of
5.in of omstreeks de periode van 17 juni 2015 tot en met 14 juli 2015 te Kootwijkerbroek, één of meer konijn(en) en/of één of meer duif/ven (zaaksdossier 3 en 32) heeft verkocht aan en/of afgeleverd aan [naam 1] en/of onder zich heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 5 juni 2015 te Kootwijk in de gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij (een) dier(en) pijn en/of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier heeft benadeeld, immers heeft hij (zaaksdossier 21):
1.een edelhert aangeschoten met een te klein kaliber patroon en/of
2.een reebok met zijn auto aangereden en/of hulpeloos achtergelaten en/of niet gemeld;
4.
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, heeft gehandeld in strijd met een krachtens artikel 6 van de Wet wapens en munitie vastgesteld voorschrift, verbonden aan de in artikel 26 van die wet genoemde en op 27 maart 2012 aan hem afgegeven jachtakte, aangezien 265, althans één of meer patronen in strijd met voorschrift 4 buiten de/een bergplaats werd(en) bewaard (zaaksdossier 37);
5.
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, (een) wapen(s) van categorie III onder 1, te weten een (gas)revolver (merk Rohm, kaliber 6mm) en/of een enkelloops (kogel)geweer (type Grendel, kaliber 8 x 57 Mauser, wapennummer [nummer 1]) voorhanden heeft gehad (zaaksdossier 37);
6.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III onder 1, te weten een (dubbelloops) hagelgeweer heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] (zaaksdossier 15); de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft er ter terechtzitting op gewezen dat het hoger beroep, volgens de appelschriftuur, niet is gericht tegen de strafoplegging. Hij heeft er bezwaar tegen gemaakt dat de advocaat-generaal in hoger beroep een hogere straf heeft gevorderd dan in eerste aanleg is opgelegd. Hij heeft daaraan de consequentie verbonden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging of in het hoger beroep, althans dat het hof de strafeis van het openbaar ministerie buiten beschouwing moet laten.
Volgens vaste rechtspraak is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Een dergelijk uitzonderlijk geval kan zijn gelegen in een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, maar slechts dan indien doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dat kan het geval zijn wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Ook voor de overige aan het bezwaar van de raadsman verbonden consequenties is geen plaats.
Het openbaar ministerie kan dus in de vervolging van de verdachte worden ontvangen.
Vrijspraak
Feit 1 gedachtestreepje 1 – het doden en/of verwonden van een edelhert en/of reebok
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrij te spreken nu daarvoor naar haar mening geen bewijs voorhanden is. De verdediging heeft zich daarbij aangesloten.
Uit de tapgesprekken in het dossier volgt dat de verdachte op 5 juni 2015 tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij een reebok zag staan langs de kant, dat hij best een straal gas had, dacht ik jaag hem zo voor zijn donder maar dat hij vol gas de kont op de auto had en dat hij (het hof begrijpt de reebok) het bos in ging en dat de verdachte denkt dat hij een beste deuk in de auto heeft. De verdachte heeft hierover verklaard dat het grootspraak was en dat hij niet expres tegen het dier is aangereden. Hij heeft tevens verklaard dat hij het dier zag wegrennen, dat hij geen bloed zag aan of op de auto en dat zijn conclusie was dat het dier niet dood kon gaan. Gelet op het verder ontbreken van enig aanvullend bewijs, het dier is immers niet teruggevonden en er is geen technisch onderzoek verricht aan de auto, is niet bewezen dat de verdachte de reebok heeft verwond of gedood.
Voor het doden en/of verwonden van het edelhert is evenmin ander bewijs dan hetgeen de verdachte hierover over de telefoon heeft gezegd. De verdachte heeft steeds ontkend dat hij het edelhert heeft geschoten. Bij gebrek aan steunbewijs zijn louter de tapgesprekken met daarin de eigen verklaring van de verdachte, waar hij nu een andere duiding aan geeft, onvoldoende om het doden en/of verwonden van dit edelhert bewezen te verklaren.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het doden en/of verwonden van een reebok en/of edelhert.
Feit 1 gedachtestreepje 2 primair en subsidiair partieel – het doden van een zwijnen big en/of vos
Het hof zal – net als de rechtbank – de verdachte vrijspreken van het onder 1 gedachtestreepje 2 primair en subsidiair ten laste gelegde voor zover dit ziet op een zwijnenbig en een vos. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft deze dieren doodgeschoten, maar óf en zo ja hoe de verdachte hierbij betrokken is geweest kan niet worden vastgesteld.
Feit 3 – het toebrengen van pijn of leed aan een dier
Overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 gedachtestreepje 1, kan ook het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen worden verklaard. Weliswaar heeft de verdachte erkend dat hij – naar hij stelt per ongeluk – een reebok heeft aangereden, maar niet kan worden vastgesteld dat hij bij het dier pijn en/of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier heeft benadeeld. Hetzelfde geldt voor het edelhert. Hiervoor is al overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte dit dier heeft gedood dan wel verwond. Het hof zal de verdachte daarom, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, ook van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 5 (gedeeltelijk) – het voorhanden hebben van een enkelloops kogelgeweer
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte 1] het enkelloops kogelgeweer bij hem had achtergelaten. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1], dat het geweer verstopt lag achter een hoge stapel bierkratten en makkelijk over het hoofd kon worden gezien. Op basis hiervan is niet bewezen dat de verdachte wist dat het kogelgeweer bij hem aanwezig was en zal hij hiervan, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, worden vrijgesproken.
Verhouding Flora- en faunawet (Ffw) en de Wet Natuurbescherming (Wnb)
Opzet
De advocaat-generaal stelt dat – anders dan de rechtbank heeft overwogen – bij de vervanging van de Ffw door de Wnb geen sprake is geweest van een gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van het opzet, zodat de Ffw moet worden toegepast. Volgens haar hoeft op grond van de Wnb ten aanzien van artikel 3.10 en 3.38 Wnb (voorheen de artikelen 9 en 13 Ffw) geen sprake te zijn van “boos opzet” in plaats van “kleurloos opzet”. Wel heeft de wetswijziging tot gevolg dat niet opzettelijke handelingen (overtredingen) niet langer strafbaar zijn onder de Wnb, aldus de advocaat-generaal.
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de Ffw van toepassing. De strafbaarstelling van de in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw neergelegde verboden was in 2015 als volgt geregeld. Een overtreding van artikel 9 Ffw (doden en vangen van inheemse beschermde diersoorten) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Overtreding van artikel 13, eerste lid, Ffw (bezit van en handel in beschermde inheemse en uitheemse diersoorten) en artikel 12 Ffw (rapen van eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk waren begaan, waren deze economische delicten op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Overtreding van het in artikel 16 Ffw neergelegde verbod (dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was) en overtreding van het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw (vangen/doden van dieren met niet toegelaten middelen) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 3° van de WED. Op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED waren die delicten overtredingen.
De Ffw is per 1 januari 2017 vervangen door – voor zover voor deze zaak van belang – de Wnb. Ten aanzien van wat strafbaar was gesteld in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw is het volgende van belang.
De Wnb kent drie beschermingsregimes, te weten:
  • vogels (artikel 3.1-3.4 Wnb),
  • diersoorten, genoemd in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn (artikel 3.5-3.9 Wnb) en
  • nationale diersoorten opgenomen in bijlage 1, onderdeel A bij de Wnb (artikel 3.10-3.11 Wnb).
Het verbod van doden en vangen van artikel 9 Ffw is ondergebracht in artikel 3.1, eerste lid, Wnb (vogels), 3.5 eerste lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en 3.10, eerste lid, aanhef en onder a Wnb (nationale diersoorten van bijlage 1 van de Wnb). Het verbod op het rapen van eieren van artikel 12 Ffw en het onder zich hebben van eieren van artikel 13 Ffw zijn thans opgenomen in artikel 3.1, derde lid, Wnb. Het verbod van bezit en handel van artikel 13 Ffw (met uitzondering van het verbod op het onder zich hebben van eieren) is ondergebracht in artikel 3.2, eerste en zesde lid, Wnb (vogels), artikel 3.6, eerste en tweede lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en artikel 3.38 Wnb juncto artikel 3.25 Besluit natuurbescherming (diersoorten opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit).
Het verbod op het dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was van artikel 16 Ffw is thans opgenomen in artikel 3.27 Wnb. Tot slot is het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw, juncto artikel 7 Besluit beheer en schadebestrijding dieren, het verbod op het vangen of doden van dieren met andere dan de bedoelde middelen of in strijd met de toestemming of regels, opgenomen in artikel 3.26 Wnb juncto artikel 3.13, vierde lid, Besluit natuurbescherming.
In de artikelen 3.1 (met uitzondering van het derde lid: het verbod op rapen en onder zich hebben van eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid van dat artikel), 3.5 en 3.10 van de Wnb, de bepalingen met betrekking tot het doden en vangen van alle voornoemde diersoorten, is “opzettelijk” opgenomen in de delictsomschrijvingen. Deze artikelen zijn thans strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk zijn begaan, zijn deze economische delicten op grond van artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Nu opzet in de delictsomschrijvingen is opgenomen, is niet opzettelijk handelen in strijd met deze bepalingen niet langer strafbaar. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting, die inhoudt dat alleen opzettelijke handelingen zijn verboden. Anders gezegd is de overtredingsvariant in de nieuwe wet niet meer strafbaar. Ten aanzien hiervan is dan ook sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever, maar ten aanzien van de misdrijfvariant niet.
In de artikelen 3.1, derde lid, 3.2, eerste en zesde lid, 3.6, eerste en tweede lid, 3.26, 3.27 en 3.38 Wnb en de artikelen 3.13, vierde lid, en 3.25 van het Besluit natuurbescherming, is opzet – net als in de Ffw – niet opgenomen in de delictsomschrijvingen. Schending van deze artikelen is strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1°, 2° en 3° WED. Voor de economische delicten onder 1° en 2° geldt op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED dat zij misdrijven zijn voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Voor de economische delicten onder 3° geldt dat zij overtredingen zijn op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze feiten blijft zowel de overtredingsvariant als de misdrijfvariant dus strafbaar en is geen sprake van gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van de strafbaarheid.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het woord “opzettelijk” in de voornoemde bepalingen de betekenis heeft van “boos opzet”, zoals de rechtbank heeft overwogen, of van “kleurloos opzet”.
De onderhavige delicten zijn economische delicten. Dit brengt mee dat voor het bewijs van opzet “kleurloos opzet” voldoende is. Hieronder wordt verstaan opzet op de ten laste gelegde gedraging. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is in deze zaak niet ten laste gelegd. Er is geen aanwijzing dat de wetgever heeft beoogd bij de invoering van de Wnb van dit systeem af te wijken. Integendeel, in de memorie van toelichting is opgemerkt dat aansluiting is gezocht bij de internationale wetgeving, dat niet opzettelijke handelingen niet langer strafbaar zijn, maar dat geen sprake is van een breuk met de systematiek van de overige milieudelicten in de WED.
Strafbaarheid “vervoeren” en “onder zich hebben”
De advocaat-generaal stelt voorts dat het enkele “vervoeren” en “onder zich hebben” van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar is. Het oordeel van de rechtbank op dit punt acht zij dan ook onjuist.
Zoals hiervoor overwogen kent de Wnb drie beschermingsregimes. Waar het gaat om vogels en de diersoorten opgenomen in de bijlage IV bij de Habitatrichtlijn is in de artikelen 3.2, zesde lid, en 3.6, tweede lid, Wnb ook het vervoeren en onder zich hebben strafbaar gesteld. Ten aanzien van de andere soorten bedoeld in artikel 3.38 Wnb staat in artikel 3.25 Besluit natuurbescherming dat het verboden is uit het wild afkomstige dieren van de soorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit onder zich te hebben of te verhandelen. In artikel 1.1 van de Wnb wordt een definitie gegeven van “verhandelen”. Hieronder wordt eveneens verstaan het vervoeren. Daarmee is het vervoeren en onder zich hebben van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar. In zoverre is het inzicht van de wetgever dus niet gewijzigd, zodat op deze feiten de Ffw van toepassing is.
Conclusie
De conclusie luidt dat de wetgever met de invoering van de Wnb ten aanzien van het doden en vangen van de verschillende categorieën diersoorten blijk heeft gegeven van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het niet opzettelijk verrichten van deze handelingen. Overigens is, voor wat in deze zaak aan de orde is, het inzicht niet gewijzigd. Nu het hof, zoals straks zal blijken, de opzet van de verdachte bewezen zal verklaren, dienen de bepalingen van de Ffw te worden toegepast.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij opzettelijk een dier, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood, immers heeft hij
op 10 juni 2015 te Kootwijk(erbroek) tezamen en in vereniging met een ander een wild zwijn gedood;
2.
hij, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk dieren en eieren en producten van dieren, behorende tot beschermde inheemse diersoorten, te weten:
1. omstreeks 20 maart 2015, te Kootwijkerbroek twee eieren van een kievit,
2. in de periode van 10 juni 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Kootwijk(erbroek), tezamen en in vereniging met anderen, een wild zwijn en
3. in de periode van 8 juni 2015 tot en met 23 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), tezamen en in vereniging met een ander, een big van een wildzwijn en
4. in de periode van 27 juni 2015 tot en met 18 augustus 2015 te Kootwijkerbroek 46, holenduiven en
5. in de periode van 17 juni 2015 tot en met 14 juli 2015 te Kootwijkerbroek konijnen en duiven
onder zich heeft gehad;
4.
hij op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek heeft gehandeld in strijd met een krachtens artikel 6 van de Wet wapens en munitie vastgesteld voorschrift, verbonden aan de in artikel 26 van die wet genoemde en op 27 maart 2012 aan hem afgegeven jachtakte, aangezien 265 patronen in strijd met voorschrift 4 buiten de bergplaats werden bewaard;
5.
hij op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek een wapen van categorie III onder 1, te weten een (gas)revolver (merk Rohm, kaliber 6mm) voorhanden heeft gehad;
6.
hij in de periode van 20 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Kootwijkerbroek een wapen van categorie III onder 1, te weten een (dubbelloops) hagelgeweer heeft overgedragen aan [medeverdachte 1].
Hetgeen onder 1, 2, 4, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zoals hierna weergegeven wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van feit 1.2 en 2.2

1.Een proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 10 juni 2015 erbij ben geweest. Ik zat met [medeverdachte 1] in de auto. Ik
bestuurde de auto en we hebben het zwijn geschoten. We zijn weggereden en we hebben het
zwijn naar [medeverdachte 2] gebracht.
2.
Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 19 augustus 2015 met nummer 09RMT14013/01.VE.20 inclusief fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 615 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
Ik schoot het varken op de eerste weide aan de rechterkant op de [adres 2] te Kootwijkerbroek. Ik schoot vanuit de auto van [medeverdachte 3], een Seat Inca. Ik zat met [medeverdachte 3] in de auto. Ik schoot met mijn wapen, een .22. Ik heb het varken opgehaald. Daarna zijn we naar [medeverdachte 2] toegegaan. U vraagt mij wie die avond het varken naar [medeverdachte 2] heeft gebracht. Daar waren [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en ik bij. Het varken ging in de auto van [medeverdachte 4]. Wij zijn naar de [café] gereden in Kootwijkerbroek, daar zit het bedrijf van [medeverdachte 2]. Het is eerst opgehangen aan de heftruck zodat het bloed er uit kon. Daarna is het ontweid en in de koeling gegaan. [medeverdachte 5] heeft het geslacht. Het vlees ging daarna in de diepvries bij [medeverdachte 3] aan de [adres 1]. Niemand had toestemming om een varken te schieten.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen stropen van een wild zwijn van 23 juli 2015 met nummer 09RMT14013/01.AMB.07 inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 2247 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
Tapgesprekken en waarnemingen:
Op 9 juni 2015, omstreeks 23.48 uur, vond er een gesprek plaats tussen de verdachte [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([medeverdachte 4], zie pv 06.AMB.01), gespreksnummer 101637. In dit gesprek geeft [medeverdachte 4] aan, dat hij 'ruim achterblijft' bij [medeverdachte 1] 'en in de buurt blijft'. Verder gaan ze naar de '[adres 2]). Tussen 9 juni 2015, 23.49 uur en 10 juni 2015, 00.25 uur, zag ik, verbalisant [verbalisant 2], de twee auto's op naam van
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] tot driemaal toe met een onderlinge afstand van enkele honderden meters voorbij rijden op de [adres 2] te Kootwijkerbroek/ Kootwijk, hetgeen overeenkomt met bovengenoemd tapgesprek. De auto van [medeverdachte 3] reed steeds voorop, gevolgd door de auto van [medeverdachte 4].
Op 10 juni 2015, omstreeks 00.35 uur, vond er een gesprek plaats tussen de verdachte [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([medeverdachte 4], zie pv 06.AMB.01), gespreksnummer 101664. In dit gesprek gaf [medeverdachte 4] aan, dat er een groot varken stond op het eerste veldje rechts. Op 10 juni 2015, omstreeks 00.37 uur, vond er een gesprek plaats tussen de verdachte [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] ([medeverdachte 4], zie pv 06.AMB.01), gespreksnummer 101665. In dit gesprek gaf [medeverdachte 1] aan, 'dat ie er lag.' en dat ze moesten 'laden'. Deze tapgesprekken komen overeen met de waarneming die ik, verbalisant [verbalisant 2], op 10 juni 2015, omstreeks 00.37 uur deed, zie 01.OBS.09. Ik hoorde de bestuurder van de groene auto van [medeverdachte 3] roepen tegen de inzittenden van de grijze Volkswagen Transporter van [medeverdachte 4], dat 'hij er lag en hij zo ingeladen kon worden'.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag op 10 juni 2015, tussen 00.56 en 01.16 uur, in het bedrijfspand van [medeverdachte 2], het [café], een wild varken werd aan de klepels van een heftruck hing, zie 01.OBS.09. Ik zag hierbij dat een grijze Volkswagen Transporter de bedrijfshal was ingereden. Het gestroopte varken is dus in de grijze Volkswagen Transporter van [medeverdachte 4] geladen en in de bedrijfshal van het [café] er weer uit gehaald.
Ten aanzien van feit 2.1
4.
Een proces- verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Er zijn kievietseieren bij mij thuis gevonden.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen van binnentreden van 21 augustus 2015 met nummer 20150821.1400/11.DZ.04 inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt

door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina 424 e.v.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Op 17 augustus 2015 werd perceel [adres 1],
aangeduid als pand D (
het hof begrijpt hier en verder: de woning van de verdachte), doorzocht. In de tweede schuurruimte (D.05.01) werden de volgende goederen aangetroffen en in beslag genomen: twee kievitseieren (D.05.02.005).
Ten aanzien van feit 2.3 (big wild zwijn)
6.
Een proces- verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Ik heb een big (
het hof begrijpt: van een wild zwijn) onder mij gehad om te voeren. Deze is dood gegaan door een emmer water op zijn kop. Het klopt dat de big bij mij in de vriezer lag.
7.
Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 22 oktober 2015 met nummer 09RMT14013/ 01.VE.27, inclusief fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en [verbalisant 5], doorgenummerde pagina’s 680 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
[medeverdachte 6] en ik hebben een big van een wild varken gevangen. Later is de big naar
[medeverdachte 3] gegaan.
8.
Een proces-verbaal van bevindingen over tapgesprekken het vangen van een big van een wild zwijn met nummer 09RMT14013/02.AMB.05 van 25 september 2015 inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 3541 e.v.
Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant voornoemd:
In het onderzoek naar verdachte [medeverdachte 1] vond tevens een onderzoek plaats naar de telecommunicatie die verdachte [medeverdachte 1] voerde met zijn telefoonnummer [telefoonnummer 2].
Uit zowel tapgesprekken als onderzoeksgegevens van mobiele telefoons blijkt dat op maandagavond 8 juni 2015 een big van een wild zwijn is gevangen op de [adres 2] te Kootwijk.
Tapgesprekken
Afspraak
Op 8 juni 2015, om 21:57 uur vond er een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6]. Uit dit gesprek blijkt dat ze elkaar die avond omstreeks 22.00 uur ontmoeten bij [medeverdachte 1] en dat ze nog zien ‘waar ze heen gaan’.
Gesprek met [medeverdachte 3]
Op 8 juni 2015 om 23:46 uur vond er een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Uit dat gesprek is op te maken dat [medeverdachte 1] een big van een wild zwijn in de auto heeft en deze naar [medeverdachte 3] brengt. Letterlijke passages uit dit gesprek;
[medeverdachte 1]: ik heb zo’n ding in de auto, zo’n streepjesding, heb je er wat aan?
[medeverdachte 3]: hoe kom je eraan dan?
[medeverdachte 1]: net gevangen, he he…. Knorren doet ie joh… wat een ding joh
[medeverdachte 3]: hehe die wil ik hebben
Ten aanzien van feit 2.4 en 2.5
9.
Een proces- verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
In de vriezer (
het hof begrijpt: bij mij thuis) lagen holenduiven.
10.
Een proces-verbaal van bevindingen van binnentreden van 21 augustus 2015 met nummer 20150821.1400/11.DZ.04 inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 424 e.v.
Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant voornoemd:
Op 17 augustus 2015 werd perceel [adres 1],
aangeduid als pand D, doorzocht.
In een hoge koelkast (D.05.03) staande links naast de wapenkluis, gevuld met houtduiven, werd
één holenduif aangetroffen (D.05.0J.001).
Schuurruimte (D.08.01):
In deze ruimte stond aan de rechterzijde een diepvrieskist (D.08.02). Inhoudende, naast
ingevroren ander wild:
- 50 holenduiven (D.08.02.001).
11.
Een bijlage, zijnde tapgesprek 128109 van 14 juli 2015, bij het proces-verbaal van zaaksdossier 3 met nummer 00.ZD.03 van 18 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1],

doorgenummerde pagina 1524.

Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant voornoemd:
Datum: 14-07-2015 te 15:00:01 uur.
Sessienr: 128109.
Beller: [telefoonnummer 2], naam: [medeverdachte 1].
Gebelde: [telefoonnummer 3], naam: [medeverdachte 3].
"[medeverdachte 1]: ik ga vanavond ok effe een rondje rijden, want euh die [naam 1] mos nog een
zooi knienen hebben
[medeverdachte 3]: oke
Tussendeel over [beroep], waarvan [naam 1] er ook een is.
Daarna weer letterlijk:
[medeverdachte 3]: dus hij vroeg of jij nog knienen had
[medeverdachte 1]: ja, hij had. ok de diepvries zowat leeg. Ik zeg, ja maar ik ga nu met hun (andere trainers) ok
mee, en die motten ok wild hebben. Dus ik weet niet of je er veel voor over hebt, zei ik tegen
hem".
12.
Een bijlage, zijnde tapgesprek 128330 van 14 juli 2015, bij het proces-verbaal van
zaaksdossier 3 met nummer 00.ZD.03 van 18 november 2015, in de wettelijke vorm
opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1],
doorgenummerde pagina’s 1526 e.v.
Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant voornoemd:
Datum: 14-0 7-20 15 te 19:30:24 uur.
Sessienr: 128330.
Beller: [telefoonnummer 2], naam: [medeverdachte 1].
Gebelde: [telefoonnummer 3] naam: [medeverdachte 3].
"[medeverdachte 3]:jo
[medeverdachte 1]: joo, hij je al wat?
[medeverdachte 3]: nee, ik heb hem net opgebeld, ik zei het wordt later, want het kan niet zo vroeg. Aan de ene
kant ben je dan wel de hele avond weer kwiet en
[medeverdachte 1]: ja
[medeverdachte 3]: hij jie dan wel wat dan?
[medeverdachte 1]: nai, ik ben net bij [naam 2], euh, bij [naam 1] en bij [naam 2] geweest. Ik ben net ene rondje euhh ... ik
het een(l) knien en een( 1) duuf
[medeverdachte 3]: oke
[medeverdachte 1]: die [naam 1] komt straks effe knienen halen
[medeverdachte 3]: ja
[medeverdachte 1]: Die komt effe hier naartoe. Ik weet niet wat je kwiet wil en wat nie?
[medeverdachte 3]: Wat, euh de diepvries?
[medeverdachte 1]: ja
[medeverdachte 3]: oh, dat scheel me niet zoveul
[medeverdachte 1]: ik dacht, ander laat ik hem leeghalen en dan sparen we de volgden voor" hoe heet es' op. En
anders, als je zegt van ik wil dat en dat houen, dan laten we het liggen
[medeverdachte 3]: nee euh, nee, euih laat effe 1 of 2 knienen liggen en 1 of 2 duuven. Mot je een keer oefenen,
dan hebben we wat, of nie.
[medeverdachte 1]: jajaja, ik het nou een knien en een duuf, dus die het ie al vast. Ik het geen idee wat er in ligt
hoor, ik weet het echt niet.
[medeverdachte 3]: ja, ik ok niet. Ja, wat zal erin liggen? Ik had toen euh, hoeveel; knienen had jie toen? Je had
toen een hele klits!
[medeverdachte 1]:17 of 14
[medeverdachte 3]: nou, toen hebben we er 4 meegenomen of zo. Dus dan liggen er nog 15 in. Nou ik had euh ik
had er ok een stuk of 10, dus d'r liggen er 25 in. En d'r liggen volgens mien ok nog een stuk of
3, 4 hazen in.
[medeverdachte 1]: ja
[medeverdachte 3]: zullen we het maar gewoon meegeven, of euh?
[medeverdachte 1]: ja, ik denk de diepvries leeg en dan hij je weer nieuw.
[medeverdachte 3]: jaa
[medeverdachte 1]: net watje zegt, een paar knienen en een paar duuven kun je wel laten liggen
[medeverdachte 3]: ja en die hazen ok, die zijn zo oud als de weg naar Rome, die zijn allemaal van veurig jaar
[medeverdachte 1]: daarom, weg die troep en dan zullen we van de week weer een bietje vers euh
[medeverdachte 3]: ja
[medeverdachte 1]: hij wou ok betalen, net als anders, zei ie. Maar als je hun of die euh hoe heet et, en ze betalen
allemaal een poeliersprijs,
da's ideaal. Je dondert het in de diepvries en het komt vanzelf wel een keer.
[medeverdachte 3]: hoe zei je dat?
[medeverdachte 1]: Ideaal dat ze poeliersprijzen betalen. Je dondert het in de diepvries en het komt vanzelf wel
een keer.
[medeverdachte 3]: ja, euh, gewoon, dat hun niet zoveel betalen, bedoel je?
[medeverdachte 1]: nee, gewoon poeliersprijs
[medeverdachte 3]: ja
[medeverdachte 1]: je kunt alles gewoon in de diepvries gooien en dan kun je het in een(l) keer afrekenen
[medeverdachte 3]: ja, veul beter. Ah, je hoef ok heel niet heet meeste te willen betalen. Je kun hem mooi
volgooien en net watje zegt, als ie vol is en aan het einde dan komt het nog ene keer goed terecht
ok.
[medeverdachte 1]: ja."
Ten aanzien van feit 4 en 5
13.
Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat er veel munitie buiten de kluis lag, dat was slordig. De oudste rechter zegt mij dat
er zo'n 53 patronen in de woning en schuur zijn aangetroffen en zo'n 209 in de auto. Dat klopt.
Het klopt ook dat er een gasrevolver in de auto lag.
14.
Een proces-verbaal van bevindingen van binnentreden van 21 augustus 2015 met nummer 20150821.1400/11.DZ.04 inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 424 e.v.
Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant voornoemd:
Op 17 augustus 2015 werd perceel [adres 1],
aangeduid als pand D, doorzocht.
Hal (D.02.01)
In de linker rietenlade (D.02.01.001) van de kapstok werden twee hagelpatronen aangetroffen
en inbeslaggenomen.
Slaapkamer verdachte [medeverdachte 3] (D.03.01)
Op het bureau (D.03.03) werd aangetroffen en inbeslaggenomen:
- in een mok twee kogelpatronen (D.03.03.001);
- in de bovenste lade van het bureauladenblok vijf hagelpatronen (D.03.03.003).
Schuurruimte (D.05.01)
In de tweede schuurruimte werden, evenals de wapenkluis en de munitiekluizen, de volgende
goederen aangetroffen en in beslag genomen:
D.05.02 onderstaande goederen verzameld in een witte box:
- tweeëndertig hagelpatronen kaliber 12 (D.05.02.001);
- één patroonhouder inhoudende twee kogelpatronen 222 merk Remmington (D.05.02.002);
- tien .22 kogelpatronen (D.05.02.003).
Schuurruimte (D.09.01)
In de tweede schuur links werd aan de linkerzijde op een legplank naast de aldaar staande radio
twee hagelpatronen aangetroffen en in beslaggenomen (D.09.01.001).
Bestelauto (D.01.01.001)
Op het erf stond een bestelauto, merk Seat, type Inca, kleur groen, gekentekend [kenteken]. In
het rechtervoorportiervak was van buitenaf via het linkerportierraam, duidelijk zichtbaar een
revolver aanwezig. Verder was via de ramen in de achterportieren duidelijk zichtbaar dat in de
laadruimte van dit voertuig diverse hagelpatronen lagen.

15.Een proces-verbaal, zijnde een bijlage van inbeslaggenomen goederen Locatie D

voertuig: [adres 1], doorgenummerde pagina 408.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Dv.0 1.001: alarm revolver, categorie: wapens;
Dv.01.007: 20 patronen, categorie: munitie;
Dv.01.008: 1 doosje met diverse knalpatronen, categorie: munitie;
Dv.01.010: 6 hagelpatronen, categorie: munitie;
Dv.03.003: 139 hagelpatronen, categorie: munitie;
Dv.03.004: 2 doosjes hagelpatronen (50 stuks), categorie: munitie.

16.Een proces-verbaal van onderzoek wapens met nummer PL0600-2015406895-4 /

00.AMB.06 van 23 september 2015, inclusie{bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt
door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], doorgenummerde
pagina 2129.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk
weergegeven:
Deel D: inbeslaggenomen voorwerpen op 17 augustus 2015 op de [adres 1]
.
Voorwerp 35 (DV.01.001), zie foto 69 & 70:
Het inbeslaggenomen voorwerp is een gasrevolver van het merk Rohm, type 'le Petit', kaliber
6 mm, voorzien van het serienummer [nummer 2]. Het voorwerp heeft een voor het doorlaten
van gassen of stoffen geschikte loop. Het voorwerp, waarvan de werking berust op het teweeg
brengen van een scheikundige reactie, is derhalve geschikt om (weerloosmakende en
traanverwekkende) stoffen door een loop af te schieten. Het vuurwapen valt niet onder de
categorie II, onder 2e, 3e of 6e. Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel
1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder le van de Wet Wapens en Munitie.
In genoemd pand/voertuig aangetroffen munitie (zie foto-overzicht in dit onderzoek
aangetroffen munitie foto 83 t/m 102) werd munitie aangetroffen, geregistreerd onder de
beslagnummers: D03.03.001, D03.03.003, D05.02.001, D0S.02.002, D05.02.003, Dv.01.007,
Dv.01.008, Dv 01.010, Dv.03.003 en Dv.03.004. Genoemde munitie is bestemd en geschikt om
te worden afgevuurd met een vuurwapen.
Ten aanzien van feit 6
17.
Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
U bevraagt mij naar feit 6. Het klopt dat ik een wapen aan [medeverdachte 1] heb gegeven. Hij belde
mij omdat hij een hond wilde doodschieten.
18.
Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 18 augustus 2015 met nummer 09RMT14013/01.VE.12 van 18 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en [verbalisant 5], doorgenummerde pagina 592 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte [medeverdachte 1], zakelijk
weergegeven:
Ik heb de hond van mevr [naam 3] afgeschoten op 20 april 2015. Het klopt dat ik dat
heb gedaan met een dubbelloops wapen (
het hof begrijpt: hagelgeweer) dat ik bij [medeverdachte 3] heb gehaald. Dat is een .12. Ik heb bij [medeverdachte 3] het wapen opgehaald.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Feit 2 gedachtestreepje 1 – het onder zich hebben van kievitseieren
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte weliswaar twee kievitseieren in zijn huis had, maar dat hij deze eieren niet zelf heeft geraapt. Hij zou de eieren lang geleden hebben gekregen. Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, Wnb is dit volgens de verdediging niet strafbaar omdat, zo stelt de raadsman, in deze zaak de storing niet van wezenlijke invloed is (geweest) op de staat van instandhouding van de kievit.
Zoals hiervoor is overwogen is er ten aanzien van het onder zich hebben van eieren, artikel 13 Ffw en artikel 3.1, derde lid, Wnb, geen sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever zodat de Ffw wordt toegepast. Gelet op de inhoud van artikel 13 Ffw is het onder zich hebben van kievitseieren strafbaar. Hierop kan een uitzondering van toepassing zijn. In deze zaak kan echter niet worden vastgesteld dat die zich voordoet, dan wel heeft voorgedaan, nu van de zijde van de verdediging niet meer dan de enkele stelling op dit punt is aangevoerd, hetgeen onvoldoende is.
Feit 2 gedachtestreepje 4 en 5 – het onder zich hebben van konijnen en duiven
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen moet worden verklaard dat een deel van de in de vriezer aangetroffen dieren door [medeverdachte 1] is geschoten. Nu de verdachte wist dat [medeverdachte 1] niet beschikte over een jachtakte, wist hij ook dat deze dieren van illegale jacht afkomstig waren.
De verdediging heeft gesteld dat de konijnen en duiven in de vriezer afkomstig waren van legale jacht. Dat de dieren die in de vriezer zijn aangetroffen door [medeverdachte 1] zouden zijn geschoten kan volgens de verdediging niet zonder meer worden afgeleid uit de tapgesprekken.
Het staat vast dat in de tenlastegelegde periode konijnen en duiven in de vriezer van de verdachte lagen. Daarnaast staat vast dat de verdachte beschikte over een jachtakte. De verdachte heeft over de herkomst van de dieren verklaard dat deze door verschillende jagers zijn geschoten en in de vriezer werden bewaard. Niet precies kan worden nagegaan door wie de dieren in de vriezer zijn geschoten, dus ook niet dat het om dieren ging die door [medeverdachte 1] waren geschoten. Uit de tapgesprekken volgt alleen dat in de vriezer konijnen lagen die [medeverdachte 1] had gebracht en niet dat hij deze zelf had geschoten. Evenmin is zeker dat [medeverdachte 1] dieren heeft geschoten tijdens het “rondje rijden”. Dat de verdachte wist dat [medeverdachte 1] geen jachtakte had, maakt dit niet anders. Nu er onvoldoende aanwijzingen zijn voor het tegendeel, moet het ervoor worden gehouden dat de dieren legaal geschoten zijn. Dit leidt – anders dan de verdediging heeft betoogd – echter niet tot vrijspraak, want dat de verdachte de dieren onder zich heeft gehad is bewezen. Wel leidt dit tot de conclusie dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is. De verdachte zal daarom ten aanzien van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde
Voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 (1 tot en met 3), 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
en
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een krachtens artikel 6 van de Wet wapens en munitie vastgesteld voorschrift.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 (1 tot en met 3), 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde onder 1, 3, 5 en 6 (en naar het hof aanneemt: voor die delen van feit 2 die door de rechtbank bewezen en strafbaar zijn geoordeeld) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest. Voor het onder 4 bewezen verklaarde heeft de rechtbank geen straf of maatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde onder 1 tot en met 6 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een geldboete ter hoogte van € 5.000,00.
De raadsman heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de context en de omgeving waarin de strafbare feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft verzocht rekening te houden met het feit dat hij een eigen bedrijf heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte [medeverdachte 1], die niet over een jachtakte beschikte, illegaal een wild zwijn geschoten. Daarnaast heeft hij ook de big van een wild zwijn onder zich gehad. Deze big heeft hij vetgemest. Verder heeft hij kievitseieren onder zich gehad. De verdachte heeft met zijn handelen onvoldoende respect voor de natuur getoond en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten.
Daarnaast heeft de verdachte in strijd met de voorwaarden waaronder hem een jachtakte was verleend, buiten de bergplaats 265 patronen bewaard en beschikte hij zonder dat hij hiertoe gerechtigd was over een (gas)revolver. Ook heeft hij nog een geweer ter beschikking gesteld aan iemand van wie hij wist dat die niet gerechtigd was zo’n wapen te dragen of te gebruiken. Dit zijn ernstige feiten die onaanvaardbare risico’s vormen.
Uit een op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte niet eerder en ook niet sinds de bewezenverklaarde feiten ter zake van soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen. Verder ziet de verdachte het foute van zijn handelen in.
In beginsel is een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis voor het bewezenverklaarde onder 1, 2, 5 en 6 en een geldboete ter hoogte van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis voor het bewezenverklaarde onder 4 passend en geboden. Daarmee is de verdachte genoeg gestraft, mede in aanmerking genomen dat de bij hem aangetroffen en aan het verkeer te onttrekken wapens een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Voor het daarnaast nog opleggen van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf bestaat geen aanleiding. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding tot oplegging van een andere straf.
Het hof houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
Op 17 augustus 2015, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld, is voornoemde termijn gaan lopen. Dit betekent dat, uitgaande van een termijn van twee jaren per instantie, de redelijke termijn met ruim één jaar is overschreden. Gelet op deze overschrijding zal het hof de taakstraf matigen met 20 uren.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur en een geldboete van na te noemen hoogte voor de overtreding, passend en geboden.
Beslag
Onder de verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen met de nummers 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 11, 16, 17, 18, 19, 20,
21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 48,
49, 50, 51 en 52 de onder 2, 4, 5 en 6 bewezen geachte feiten zijn begaan en zij van zodanige
aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang,
worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Aangezien de jachtakte van de verdachte is ingetrokken, mag de verdachte geen wapens en munitie
(meer) bezitten. Het hof kan dan ook niet anders dan deze goederen onttrekken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De in beslag genomen goederen met de nummers 5, 10, 12, 13, 14, 15, 37 en 43 kunnen
worden teruggegeven aan de verdachte. Een relatie met de door de verdachte gepleegde strafbare
feiten kan niet worden vastgesteld.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
Onder de verdachte zijn dubbelloops en enkelloops hagelgeweren in beslag genomen (beslagnummers 4, 30, 31, 32, 33, 34, 35 en 36. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat een van de geweren van zijn vader was en verzocht dit geweer en de andere geweren te bewaren tot hij weer over een wapen mag beschikken of deze terug te geven aan zijn broer of neef die wel over een jachtakte beschikken.
Het hof overweegt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen wie de rechtmatige eigenaar is van welk geweer. Daarom zal het hof gelasten dat de geweren worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen gegrond op de artikelen 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36b, 36c, 47, 57, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 6, 26, 31, 54, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 9 en 13 van de Flora- en faunawet en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 7 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan de orde en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 gedachtestreepje 4 en 5 bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte in zoverre van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde voor het overige strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder in de zaak met parketnummer 1, 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Voorwerp 1, zijnde twee hagelpatronen, vallende onder goednummer D.02.01.001;
- Voorwerp 2, zijnde vijf hagelpatronen, vallende onder goednummer D.03.03.003;
- Voorwerp 3, zijnde twee hagelpatronen.22; vallende onder goednummer D.03.03.004;
- Voorwerp 6, zijnde 32 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.05.02.001;
- Voorwerp 7, zijnde een patroonhouder met twee kogelpatronen.22, vallende onder goednummer.D.05.02.002;
- Voorwerp 8, zijnde tien kogelpatronen.22, vallende onder goednummer D.05.02.003;
- Voorwerp 9, zijnde twee "kievietseieren, vallende onder goednummer·D.05.02.005;
- Voorwerp 11, zijnde een groen mapje met jachtakte t.n.v. [medeverdachte 3], vallende onder goednummer D.05.02.007;
- Voorwerp 16, zijnde zes doosjes á 25 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.001;
- Voorwerp 17, zijnde dertien doosjes á 25 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.002;
- Voorwerp 18, zijnde 26 doosjes á 25 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.003;
- Voorwerp 19, zijnde één doosjes á 25 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.004;
- Voorwerp 20, zijnde zes dozen á 50 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.005;
- Voorwerp 21, zijnde vijf dozen á 50 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.006;
- Voorwerp 22, zijnde 127 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.007;
- Voorwerp 23, zijnde 36 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.008;
- Voorwerp 24, zijnde een huls, vallende onder goednummer D.06.01.009;
- Voorwerp 25, zijnde acht kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.010;
- Voorwerp 26, zijnde 51 kogelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.011;
- Voorwerp 27, zijnde zes hulzen, vallende onder goednummer D.06.01.012;
- Voorwerp 28, zijnde een kogelpatroon, vallende onder goednummer D.06.01.013;
- Voorwerp 29, zijnde 290 hagelpatronen, vallende onder goednummer D.06.01.014;
- Voorwerp 38, zijnde een rood krat met ingeseald vlees, vallende onder goednummer D.08.02.003;
- Voorwerp 39, zijnde twee hagelpatronen, vallende onder goednummerD.09.01.001;
- Voorwerp 40, zijnde een alarmrevolver, vallende onder goednummer Dv.01.001;
- Voorwerp 41, zijnde een patroonhouder, vallende onder goednummer Dv.01. 003;
- Voorwerp 42, zijnde 17 lege hulzen knal patronen, vallende onder goednummer Dv.0 1.004;
- Voorwerp 44, zijnde vier lege hulzen, vallende onder goednummer Dv.01.006;
- Voorwerp 45, zijnde twintig patronen, vallende onder goednummer Dv.01.007;
- Voorwerp 46, zijnde één doosje met diverse knalpatronen, vallende onder goednummer Dv.01.008;
- Voorwerp 47, zijnde acht lege hulzen, vallende onder goednummer Dv.01.009;
- Voorwerp 48, zijnde zes hagelpatronen, vallende onder goednummer Dv.01.010;
- Voorwerp 49, zijnde één wildklem, vallende onder goednummer Dv.03.001;
- Voorwerp 50, zijnde 44 lege hagelpatroon hulzen, vallende onder goednummer DV.03.002;
- Voorwerp 51, zijnde 139 hagelpatronen, vallende onder goednummer Dv.0J.003;
- Voorwerp 52, zijnde twee doosjes hagelpatronen (50 stuks), vallende onder goednummer Dv.03.004.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Voorwerp 5, zijnde een persluchtwapen, vallende onder goednummer D05.01.001;
- Voorwerp 10, zijnde twee werkpasjes ov [medeverdachte 1], vallende onder goednummer D.05.02.006;
- Voorwerp 12, zijnde een certificaat proefbank vuurwapens, vallende onder goednummer D.05.02.008;
- Voorwerp 13, zijnde drie uitnodigingskaarten [naam 4], vallende onder goednummer D.05.02.009;
- Voorwerp 14, zijnde een jachtagenda 2013, vallende onder goednummer D.05.02.011;
- Voorwerp 15, zijnde holenduif, vallende onder goednummer zijnde een jachtagenda 2013, vallende onder goednummer D.05.03.001;
- Voorwerp 37, zijnde 50 holenduiven, vallende onder goednummer D.08.02.001;
- Voorwerp 43, zijnde elf enveloppen uitnodiging [naam 4], vallende onder goednummer Dv.01.005.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Voorwerp 4, zijnde een jachtgeweer, vallende onder goednummer D.04.01.001;
- Voorwerp 30, zijnde een dubbelloops hagelgeweer, serienummer: [nummer 3], vallende onder goednummer D.07.01.001;
- Voorwerp 31, zijnde een dubbelloops hagelgeweer, serienummer [nummer 4], vallende onder goednummer D.07.01.002;
- Voorwerp 32, zijnde een enkelloops hagelgeweer, serienummer [nummer 5], vallende onder goednummer D.07.01.003;
- Voorwerp 33, zijnde een enkelloops hagelgeweer, serienummer [nummer 6], vallende onder goednummer D.07.01.004;
- Voorwerp 34, zijnde een enkelloops hagelgeweer, serienummer [nummer 7], vallende onder goednummer D.07.01.005;
- Voorwerp 35, zijnde een enkelloops hagelgeweer, serienummer [nummer 8], vallende onder goednummer D.07.01.006;
- Voorwerp 36, zijnde een dubbelloops hagelgeweer, serienummer [nummer 9], vallende onder goednummer D.07.01. 007.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2021.
Mr. Van Die is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]