afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001960-18
datum uitspraak: 2 februari 2021
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-846003-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 november 2020 en 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep
Feit 7 - deelname criminele organisatie
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 7 is ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak en heeft gevorderd dat het openbaar ministerie ten aanzien van het hier tenlastegelegde niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep dan wel dat de verdachte voor dit feit ook in hoger beroep wordt vrijgesproken.
Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek ten aanzien van het hier bedoelde tenlastegelegde feit zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van dit feit, mede gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv.
Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover in hoger beroep aan de orde – worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt.
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij al dan niet opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en/of heeft verwond en/of heeft gevangen en/of heeft bemachtigd en/of met het oog daarop heeft opgespoord, immers heeft hij:
- 1. op of omstreeks 5 juni 2015 te Kootwijk, gemeente Barneveld een edelhert en/of een reebok gedood en/of verwond (zaaksdossier 21), en/of
- 2.
primair:op of omstreeks 10 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wild zwijn en/of een wild-zwijnen-big en/of een vos, althans dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, gedood en/of verwond en/of gevangen en/of bemachtigd en/of met het oog daarop opgespoord (zaaksdossier 22),
- 2.
subsidiair :[medeverdachte 1], op of omstreeks 10 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, een wild zwijn en/of een wild-zwijnen-big en/of een vos, althans dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en/of heeft verwond en/of heeft gevangen en/of heeft bemachtigd en/of met het oog daarop heeft opgespoord, tot en/of bij het plegen van dat/die misdrijf/ven hij, verdachte, toen en daar, opzettelijk behulpzaam was, door met [medeverdachte 1] af te spreken een rondje te gaan rijden om dieren op te sporen en/of [medeverdachte 1] op te halen om dieren op te sporen en/of met [medeverdachte 1] te rijden terwijl deze de dieren doodschiet en/of na het plegen van dat misdrijf het wapen waarmee [medeverdachte 1] had geschoten in zijn auto te vervoeren van de plaats van het misdrijf naar het [café] en/of mee te gaan naar het [café] om de gedode dieren te (laten) ontweiden;
2.
hij, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk dieren en/of eieren en/of producten van dieren, behorende tot (een) beschermde inheemse diersoort(en), te weten:
1. op of omstreeks 20 maart 2015, te Kootwijkerbroek twee of één ei(eren) van een kievit, althans dieren behorende tot een beschermde diersoort (zaaksdossier 32) en/of
2. in of omstreeks de periode van 10 juni 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld (producten van) een wild zwijn (zaaksdossier 22) en/of
3. in of omstreeks de periode van 8 juni 2015 tot en met 23 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld, een big van een wildzwijn (zaaksdossier 32 + 44) en/of
4.in of omstreeks de periode van 27 juni 2015 tot en met 18 augustus 2015 te Kootwijkerbroek 46, althans één of meer holenduif/ven (zaaksdossier 32), onder zich heeft gehad, en/of
5.in of omstreeks de periode van 17 juni 2015 tot en met 14 juli 2015 te Kootwijkerbroek, één of meer konijn(en) en/of één of meer duif/ven (zaaksdossier 3 en 32) heeft verkocht aan en/of afgeleverd aan [naam 1] en/of onder zich heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 5 juni 2015 te Kootwijk in de gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij (een) dier(en) pijn en/of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier heeft benadeeld, immers heeft hij (zaaksdossier 21):
1.een edelhert aangeschoten met een te klein kaliber patroon en/of
2.een reebok met zijn auto aangereden en/of hulpeloos achtergelaten en/of niet gemeld;
4.
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, heeft gehandeld in strijd met een krachtens artikel 6 van de Wet wapens en munitie vastgesteld voorschrift, verbonden aan de in artikel 26 van die wet genoemde en op 27 maart 2012 aan hem afgegeven jachtakte, aangezien 265, althans één of meer patronen in strijd met voorschrift 4 buiten de/een bergplaats werd(en) bewaard (zaaksdossier 37);
5.
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, (een) wapen(s) van categorie III onder 1, te weten een (gas)revolver (merk Rohm, kaliber 6mm) en/of een enkelloops (kogel)geweer (type Grendel, kaliber 8 x 57 Mauser, wapennummer [nummer 1]) voorhanden heeft gehad (zaaksdossier 37);
6.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III onder 1, te weten een (dubbelloops) hagelgeweer heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] (zaaksdossier 15); de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft er ter terechtzitting op gewezen dat het hoger beroep, volgens de appelschriftuur, niet is gericht tegen de strafoplegging. Hij heeft er bezwaar tegen gemaakt dat de advocaat-generaal in hoger beroep een hogere straf heeft gevorderd dan in eerste aanleg is opgelegd. Hij heeft daaraan de consequentie verbonden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging of in het hoger beroep, althans dat het hof de strafeis van het openbaar ministerie buiten beschouwing moet laten.
Volgens vaste rechtspraak is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Een dergelijk uitzonderlijk geval kan zijn gelegen in een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, maar slechts dan indien doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dat kan het geval zijn wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Ook voor de overige aan het bezwaar van de raadsman verbonden consequenties is geen plaats.
Het openbaar ministerie kan dus in de vervolging van de verdachte worden ontvangen.
Feit 1 gedachtestreepje 1 – het doden en/of verwonden van een edelhert en/of reebok
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrij te spreken nu daarvoor naar haar mening geen bewijs voorhanden is. De verdediging heeft zich daarbij aangesloten.
Uit de tapgesprekken in het dossier volgt dat de verdachte op 5 juni 2015 tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij een reebok zag staan langs de kant, dat hij best een straal gas had, dacht ik jaag hem zo voor zijn donder maar dat hij vol gas de kont op de auto had en dat hij (het hof begrijpt de reebok) het bos in ging en dat de verdachte denkt dat hij een beste deuk in de auto heeft. De verdachte heeft hierover verklaard dat het grootspraak was en dat hij niet expres tegen het dier is aangereden. Hij heeft tevens verklaard dat hij het dier zag wegrennen, dat hij geen bloed zag aan of op de auto en dat zijn conclusie was dat het dier niet dood kon gaan. Gelet op het verder ontbreken van enig aanvullend bewijs, het dier is immers niet teruggevonden en er is geen technisch onderzoek verricht aan de auto, is niet bewezen dat de verdachte de reebok heeft verwond of gedood.
Voor het doden en/of verwonden van het edelhert is evenmin ander bewijs dan hetgeen de verdachte hierover over de telefoon heeft gezegd. De verdachte heeft steeds ontkend dat hij het edelhert heeft geschoten. Bij gebrek aan steunbewijs zijn louter de tapgesprekken met daarin de eigen verklaring van de verdachte, waar hij nu een andere duiding aan geeft, onvoldoende om het doden en/of verwonden van dit edelhert bewezen te verklaren.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het doden en/of verwonden van een reebok en/of edelhert.
Feit 1 gedachtestreepje 2 primair en subsidiair partieel – het doden van een zwijnen big en/of vos
Het hof zal – net als de rechtbank – de verdachte vrijspreken van het onder 1 gedachtestreepje 2 primair en subsidiair ten laste gelegde voor zover dit ziet op een zwijnenbig en een vos. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft deze dieren doodgeschoten, maar óf en zo ja hoe de verdachte hierbij betrokken is geweest kan niet worden vastgesteld.
Feit 3 – het toebrengen van pijn of leed aan een dier
Overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 gedachtestreepje 1, kan ook het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen worden verklaard. Weliswaar heeft de verdachte erkend dat hij – naar hij stelt per ongeluk – een reebok heeft aangereden, maar niet kan worden vastgesteld dat hij bij het dier pijn en/of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier heeft benadeeld. Hetzelfde geldt voor het edelhert. Hiervoor is al overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte dit dier heeft gedood dan wel verwond. Het hof zal de verdachte daarom, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, ook van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 5 (gedeeltelijk) – het voorhanden hebben van een enkelloops kogelgeweer
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte 1] het enkelloops kogelgeweer bij hem had achtergelaten. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1], dat het geweer verstopt lag achter een hoge stapel bierkratten en makkelijk over het hoofd kon worden gezien. Op basis hiervan is niet bewezen dat de verdachte wist dat het kogelgeweer bij hem aanwezig was en zal hij hiervan, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, worden vrijgesproken.
Verhouding Flora- en faunawet (Ffw) en de Wet Natuurbescherming (Wnb)
De advocaat-generaal stelt dat – anders dan de rechtbank heeft overwogen – bij de vervanging van de Ffw door de Wnb geen sprake is geweest van een gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van het opzet, zodat de Ffw moet worden toegepast. Volgens haar hoeft op grond van de Wnb ten aanzien van artikel 3.10 en 3.38 Wnb (voorheen de artikelen 9 en 13 Ffw) geen sprake te zijn van “boos opzet” in plaats van “kleurloos opzet”. Wel heeft de wetswijziging tot gevolg dat niet opzettelijke handelingen (overtredingen) niet langer strafbaar zijn onder de Wnb, aldus de advocaat-generaal.
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de Ffw van toepassing. De strafbaarstelling van de in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw neergelegde verboden was in 2015 als volgt geregeld. Een overtreding van artikel 9 Ffw (doden en vangen van inheemse beschermde diersoorten) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Overtreding van artikel 13, eerste lid, Ffw (bezit van en handel in beschermde inheemse en uitheemse diersoorten) en artikel 12 Ffw (rapen van eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk waren begaan, waren deze economische delicten op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Overtreding van het in artikel 16 Ffw neergelegde verbod (dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was) en overtreding van het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw (vangen/doden van dieren met niet toegelaten middelen) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 3° van de WED. Op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED waren die delicten overtredingen.
De Ffw is per 1 januari 2017 vervangen door – voor zover voor deze zaak van belang – de Wnb. Ten aanzien van wat strafbaar was gesteld in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw is het volgende van belang.
De Wnb kent drie beschermingsregimes, te weten:
- vogels (artikel 3.1-3.4 Wnb),
- diersoorten, genoemd in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn (artikel 3.5-3.9 Wnb) en
- nationale diersoorten opgenomen in bijlage 1, onderdeel A bij de Wnb (artikel 3.10-3.11 Wnb).
Het verbod van doden en vangen van artikel 9 Ffw is ondergebracht in artikel 3.1, eerste lid, Wnb (vogels), 3.5 eerste lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en 3.10, eerste lid, aanhef en onder a Wnb (nationale diersoorten van bijlage 1 van de Wnb). Het verbod op het rapen van eieren van artikel 12 Ffw en het onder zich hebben van eieren van artikel 13 Ffw zijn thans opgenomen in artikel 3.1, derde lid, Wnb. Het verbod van bezit en handel van artikel 13 Ffw (met uitzondering van het verbod op het onder zich hebben van eieren) is ondergebracht in artikel 3.2, eerste en zesde lid, Wnb (vogels), artikel 3.6, eerste en tweede lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en artikel 3.38 Wnb juncto artikel 3.25 Besluit natuurbescherming (diersoorten opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit).
Het verbod op het dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was van artikel 16 Ffw is thans opgenomen in artikel 3.27 Wnb. Tot slot is het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw, juncto artikel 7 Besluit beheer en schadebestrijding dieren, het verbod op het vangen of doden van dieren met andere dan de bedoelde middelen of in strijd met de toestemming of regels, opgenomen in artikel 3.26 Wnb juncto artikel 3.13, vierde lid, Besluit natuurbescherming.
In de artikelen 3.1 (met uitzondering van het derde lid: het verbod op rapen en onder zich hebben van eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid van dat artikel), 3.5 en 3.10 van de Wnb, de bepalingen met betrekking tot het doden en vangen van alle voornoemde diersoorten, is “opzettelijk” opgenomen in de delictsomschrijvingen. Deze artikelen zijn thans strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk zijn begaan, zijn deze economische delicten op grond van artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Nu opzet in de delictsomschrijvingen is opgenomen, is niet opzettelijk handelen in strijd met deze bepalingen niet langer strafbaar. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting, die inhoudt dat alleen opzettelijke handelingen zijn verboden. Anders gezegd is de overtredingsvariant in de nieuwe wet niet meer strafbaar. Ten aanzien hiervan is dan ook sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever, maar ten aanzien van de misdrijfvariant niet.
In de artikelen 3.1, derde lid, 3.2, eerste en zesde lid, 3.6, eerste en tweede lid, 3.26, 3.27 en 3.38 Wnb en de artikelen 3.13, vierde lid, en 3.25 van het Besluit natuurbescherming, is opzet – net als in de Ffw – niet opgenomen in de delictsomschrijvingen. Schending van deze artikelen is strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1°, 2° en 3° WED. Voor de economische delicten onder 1° en 2° geldt op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED dat zij misdrijven zijn voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Voor de economische delicten onder 3° geldt dat zij overtredingen zijn op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze feiten blijft zowel de overtredingsvariant als de misdrijfvariant dus strafbaar en is geen sprake van gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van de strafbaarheid.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het woord “opzettelijk” in de voornoemde bepalingen de betekenis heeft van “boos opzet”, zoals de rechtbank heeft overwogen, of van “kleurloos opzet”.
De onderhavige delicten zijn economische delicten. Dit brengt mee dat voor het bewijs van opzet “kleurloos opzet” voldoende is. Hieronder wordt verstaan opzet op de ten laste gelegde gedraging. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is in deze zaak niet ten laste gelegd. Er is geen aanwijzing dat de wetgever heeft beoogd bij de invoering van de Wnb van dit systeem af te wijken. Integendeel, in de memorie van toelichting is opgemerkt dat aansluiting is gezocht bij de internationale wetgeving, dat niet opzettelijke handelingen niet langer strafbaar zijn, maar dat geen sprake is van een breuk met de systematiek van de overige milieudelicten in de WED.
Strafbaarheid “vervoeren” en “onder zich hebben”
De advocaat-generaal stelt voorts dat het enkele “vervoeren” en “onder zich hebben” van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar is. Het oordeel van de rechtbank op dit punt acht zij dan ook onjuist.
Zoals hiervoor overwogen kent de Wnb drie beschermingsregimes. Waar het gaat om vogels en de diersoorten opgenomen in de bijlage IV bij de Habitatrichtlijn is in de artikelen 3.2, zesde lid, en 3.6, tweede lid, Wnb ook het vervoeren en onder zich hebben strafbaar gesteld. Ten aanzien van de andere soorten bedoeld in artikel 3.38 Wnb staat in artikel 3.25 Besluit natuurbescherming dat het verboden is uit het wild afkomstige dieren van de soorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit onder zich te hebben of te verhandelen. In artikel 1.1 van de Wnb wordt een definitie gegeven van “verhandelen”. Hieronder wordt eveneens verstaan het vervoeren. Daarmee is het vervoeren en onder zich hebben van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar. In zoverre is het inzicht van de wetgever dus niet gewijzigd, zodat op deze feiten de Ffw van toepassing is.
De conclusie luidt dat de wetgever met de invoering van de Wnb ten aanzien van het doden en vangen van de verschillende categorieën diersoorten blijk heeft gegeven van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het niet opzettelijk verrichten van deze handelingen. Overigens is, voor wat in deze zaak aan de orde is, het inzicht niet gewijzigd. Nu het hof, zoals straks zal blijken, de opzet van de verdachte bewezen zal verklaren, dienen de bepalingen van de Ffw te worden toegepast.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij opzettelijk een dier, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood, immers heeft hij
op 10 juni 2015 te Kootwijk(erbroek) tezamen en in vereniging met een ander een wild zwijn gedood;
2.
hij, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk dieren en eieren en producten van dieren, behorende tot beschermde inheemse diersoorten, te weten:
1. omstreeks 20 maart 2015, te Kootwijkerbroek twee eieren van een kievit,
2. in de periode van 10 juni 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Kootwijk(erbroek), tezamen en in vereniging met anderen, een wild zwijn en
3. in de periode van 8 juni 2015 tot en met 23 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), tezamen en in vereniging met een ander, een big van een wildzwijn en
4. in de periode van 27 juni 2015 tot en met 18 augustus 2015 te Kootwijkerbroek 46, holenduiven en
5. in de periode van 17 juni 2015 tot en met 14 juli 2015 te Kootwijkerbroek konijnen en duiven
onder zich heeft gehad;
4.
hij op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek heeft gehandeld in strijd met een krachtens artikel 6 van de Wet wapens en munitie vastgesteld voorschrift, verbonden aan de in artikel 26 van die wet genoemde en op 27 maart 2012 aan hem afgegeven jachtakte, aangezien 265 patronen in strijd met voorschrift 4 buiten de bergplaats werden bewaard;
5.
hij op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek een wapen van categorie III onder 1, te weten een (gas)revolver (merk Rohm, kaliber 6mm) voorhanden heeft gehad;
6.
hij in de periode van 20 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Kootwijkerbroek een wapen van categorie III onder 1, te weten een (dubbelloops) hagelgeweer heeft overgedragen aan [medeverdachte 1].
Hetgeen onder 1, 2, 4, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het hof acht het onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zoals hierna weergegeven wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van feit 1.2 en 2.2