ECLI:NL:GHAMS:2021:3025

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
23-00044-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot woninginbraak met bewijsverweer en beroep op vrijwillige terugtred

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor poging tot woninginbraak, gepleegd op 23 maart 2017 te Purmerend. De tenlastelegging omvatte het zich begeven naar een woning met gereedschappen, met de intentie om in te breken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 september 2021 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, terwijl de advocaat-generaal stelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot diefstal in vereniging met braak.

Het hof heeft vastgesteld dat getuigenverklaringen en politie-informatie wezenlijk bewijs leveren voor de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten. De getuige beschreef drie jongens die zich verdacht gedroegen bij de woning, en de politie vond gereedschap in de nabijheid van de plaats delict. Het hof concludeert dat de verdachte, samen met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot woninginbraak. Het beroep op vrijwillige terugtred werd verworpen, omdat de omstandigheden niet aannemelijk maakten dat de verdachte vrijwillig was gestopt met de inbraak.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Het hof heeft deze straf bevestigd, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met aftrek van voorarrest, en het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000424-21
datum uitspraak: 12 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-205166-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Primair.
hij op of omstreeks 23 maart 2017 te Purmerend, in of omstreeks het tijdvak tussen 04.45 uur en 05.00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, in/uit een woning gelegen aan de [adres 2], alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit voormelde woning weg te nemen gelden en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen gelden en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
- heeft zich begeven naar voormeld adres,
- daarbij een of meer gereedschappen (bestemd voor het plegen van een inbraak) met zich voerend, en/of
- heeft (vervolgens) aldaar met een of meer gereedschappen gepoogd (de cilinder uit) het slot van de voordeur van deze woning te verwijderen en/of open te breken, en/of
- heeft (vervolgens) met een of meer gereedschappen de cilinder uit het slot van de deur van de berging van deze woning verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair.
mededader [medeverdachte 1] en/of mededader [medeverdachte 2] op of omstreeks 23 maart 2017 te Purmerend, in of omstreeks het tijdvak tussen 04.45 uur en 05.00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om, in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en) gelden en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen gelden en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
- zich naar voormeld adres heeft begeven,
- daarbij een of meer gereedschappen (bestemd voor het plegen van een inbraak) met zich heeft vervoerd, en/of
- ( vervolgens) aldaar met een of meer gereedschappen heeft gepoogd (de cilinder uit) het slot van de voordeur van deze woning te verwijderen en/of open te breken, en/of
- ( vervolgens) met een of meer gereedschappen de cilinder uit het slot van de deur van de berging van deze woning heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op/in of omstreeks 23 maart 2017 te Purmerend, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door als bestuurder van de auto de mededaders(s) naar de woning te rijden en/of daar op de uitkijk te staan en/of vervolgens de mededader(s) van de woning weg te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof een andere bewijsoverweging dan de politierechter aan de bewezenverklaring ten grondslag legt en op andere dan de in het vonnis weergegeven gronden het beroep op vrijwillige terugtred verwerpt.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de feiten en omstandigheden in het dossier onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging met braak.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de verklaring van de getuige [getuige] stelt het hof het volgende vast. Op 23 maart 2017 omstreeks 4:46 uur waren 3 personen aanwezig bij een woning op de [adres 2]. ‘Jongen 1’ droeg een zwarte jas, een grijze trainingsbroek en zwarte Nike schoenen met een wit Nike logo. Ook had hij een zwarte zijtas bij zich. ‘Jongen 2’ was zwart gekleed en had een zwarte pet op. ‘Jongen 3’ was eveneens zwart gekleed en had bovendien een stevig postuur. Jongen 1 was ongeveer 4 minuten lang iets in het slot (van de woning van de aangever) aan het draaien. Jongen 2 stond op dat moment ongeveer 5 meter van hem vandaan op de stoep en jongen 3 stond op de hoek van de [adres 3]. Toen jongen 1 klaar was met ‘poeren’ liepen de drie jongens naar elkaar toe om te praten, waarna zij hun positie weer innamen. Jongen 1 haalde vervolgens een ijzeren staaf uit zijn tas en trok met een harde klap het slot eruit. Vervolgens renden ze weg en daarna liepen de drie jongens weg in de richting van de [adres 4].
Later op diezelfde nacht is, zo blijkt uit de aangifte van [slachtoffer] en het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1], vastgesteld dat in het cilinderslot van de voordeur een afgebroken schroef zit en dat het cilinderslot van de deur van de berging uit het slot is en op de grond in de berging ligt.
Uit het proces-verbaal van de politieambtenaar [verbalisant 1] blijkt voorts dat hij, nadat hij hiertoe omstreeks 04:47 uur een melding heeft gekregen, richting de plaats-delict is gereden. Toen hij vervolgens over de [adres 3] liep, kwamen drie personen hem tegemoet lopen over de [adres 2]. Omstreeks 04:56 uur heeft de verbalisant dit portofonisch doorgegeven. De verbalisant zag dat de drie personen begonnen met rennen nadat zij zagen dat een politieauto de straat in reed. Zij zijn door de bosjes richting een geparkeerde auto gerend. [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat zij in dit voertuig wegreden zonder verlichting te voeren en vervolgens werden klemgereden door twee politievoertuigen.
De personen in dit voertuig worden staande gehouden en aangehouden. De bestuurder van de auto blijkt de verdachte [medeverdachte 1] te zijn. De andere twee inzittenden zijn de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte]. De verdachte [medeverdachte 2] is volledig in het zwart gekleed. Uit de foto’s die op het politiebureau van hem zijn gemaakt, blijkt verder dat hij een stevig postuur heeft. De verdachte [medeverdachte 1] is ook in het zwart gekleed en heeft een zwarte pet op. Met betrekking tot de verdachte [verdachte] is gebleken dat hij een grijze trainingsbroek, een donkerblauwe jas en zwarte schoenen met een wit Nike logo draagt.
Het hof stelt vast dat de uiterlijke kenmerken van het drietal verdachten in grote mate overeenstemmen met hetgeen de getuige [getuige] hierover heeft verklaard ten aanzien van het drietal personen dat hij bij de [adres 2] heeft gezien. Daarnaast stelt het hof vast dat tussen het moment dat de verbalisant [verbalisant 1] een melding krijgt over een woninginbraak op de [adres 2] en het moment dat hij [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] ziet lopen over de [adres 2], ongeveer tien minuten zijn verstreken.
Voorts is van belang dat uit het proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 2] blijkt dat in de bosjes nabij de parkeerplaats van het voertuig van de verdachten, een tas met gereedschap, waaronder een slotentrekker, is aangetroffen. Op een bij diens proces-verbaal gevoegde plattegrond heeft de verbalisant [verbalisant 1] de vindplaats van deze tas en de door hem waargenomen loop- en renroute van de verdachten weergegeven. Hieruit blijkt dat de tas is gevonden vlakbij de route die de verdachten hebben afgelegd richting de auto waarin zij wegreden.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast de verdachten [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1], de personen zijn die de getuige [getuige] heeft waargenomen en die verantwoordelijk zijn voor de schade aan de sloten van de woning op de [adres 2]. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachten – die zich gedurende het hele strafproces op hun zwijgrecht hebben beroepen – geen begin van een (ontlastende) verklaring hebben gegeven voor hun aanwezigheid in een woonwijk in Purmerend in het midden van een doordeweekse nacht. Het hof komt – de overeenkomsten tussen de beschrijving van [getuige] van de personen die hij heeft gezien en de uiterlijke kenmerken van de verdachten in ogenschouw genomen – tot de conclusie dat de verdachte [verdachte] ‘jongen 1’ was en dat de verdachte [medeverdachte 1] ‘jongen 2’ was over wie [getuige] verklaard.
Uit de hierboven beschreven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat ten aanzien van de poging tot diefstal met braak op 20 mei 2017 kan worden gesproken van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en anderen, zodat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de verbalisant [verbalisant 3] als getuige. In het geval dat het proces-verbaal dat door deze verbalisant is opgesteld voor het bewijs wordt gebruikt en meer in het bijzonder voor het bewijs dat een verband kan worden vastgesteld tussen de verdachten en de gevonden tas met gereedschap en/of een verband kan worden vastgesteld tussen die tas en de tenlastegelegde poging tot inbraak, wordt het hof verzocht de verbalisant te horen als getuige.
Nu het hof de verklaring van de verbalisant [verbalisant 3] niet aan de bewijsbeslissing ten grondslag legt (en deze derhalve ook niet in de eventuele aanvulling op het verkort arrest als bedoeld in art. 365a Sv, tweede lid, Sv tot het bewijs zal bezigen), is de aan het voorwaardelijke verzoek ten grondslag gelegde voorwaarde niet in vervulling gegaan, zodat het hof daarop geen beslissing hoeft te nemen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair
hij op 23 maart 2017 te Purmerend, omstreeks het tijdvak tussen 04.45 uur en 05.00 uur gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, in een woning gelegen aan de [adres 2], alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen gelden en/of goederen van hun gading, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- zich heeft begeven naar voormeld adres,
- daarbij gereedschappen met zich voerend, en
- vervolgens aldaar met gereedschap heeft gepoogd de cilinder uit het slot van de voordeur van deze woning te verwijderen, en
- vervolgens met gereedschap de cilinder uit het slot van de deur van de berging van deze woning heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsman is aangevoerd dat de verdachte een beroep toekomt op art. 46b van het Wetboek van Strafrecht. Er zou sprake zijn geweest van vrijwillige terugtred nu de verdachten zijn weggegaan bij het pand en niet is gebleken van een externe aanleiding dit te doen.
Het hof volgt de raadsman hierin niet. Uit de overwegingen van het hof over het bewijs vloeit voort dat niet aannemelijk is geworden dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van de wil van de verdachte afhankelijk waren. Daarbij merkt het hof in het bijzonder op dat de groep verdachten is vertrokken bij de woning op de [adres 2] nadat een van hen een hard geluid had veroorzaakt bij het forceren van het slot van de woning. Bovendien zijn zij weggelopen in de richting van de [adres 4], terwijl zij later aan kwamen lopen over de [adres 2] richting de [adres 3] toen de verbalisant [verbalisant 1] hen voor het eerst zag, hetgeen betekent dat zij zich niet rechtstreeks hebben begeven naar het voertuig waarin zij uiteindelijk wegreden.
Het beroep op vrijwillige terugtred wordt dus verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging aangevoerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Hij heeft bepleit dat, bij een veroordeling, zal worden volstaan met een (deels voorwaardelijke) taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoner van de woning en hem schade en overlast bezorgd. Daarnaast brengen woninginbraken en pogingen daartoe gevoelens van onveiligheid met zich mee, zowel bij het directe slachtoffer als in de maatschappij.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een voltooide inbraak in een woning voor een
first offendereen gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden genoemd.
Gelet op de ernst van het feit is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij de strafoplegging houdt het hof echter rekening met de ouderdom van het feit, waardoor het hof een taakstraf van 120 uur passend en geboden acht. Met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg komt het hof tot de navolgende straf.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 oktober 2021.
mr. J. Steenbrink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.