Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
verzoeker in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.J. Draaisma te Amsterdam,
verweerster in principaal appel,
verzoekster in incidenteel appel,
advocaat: mr. J. Schulp te Amsterdam.
1.1. Het geding in hoger beroep
primair:
-de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2020 zal herstellen op straffe van een dwangsom;
-in geval de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld vanaf 1 december 2020, voorzieningen zal treffen ter zake van de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst;
-DPG Media zal gebieden het loon te betalen vanaf de hersteldatum van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met vakantiebijslag en overige emolumenten, en vermeerderd met de wettelijke verhoging;
-DPG Media zal gebieden om [verzoeker] weer tot zijn werkzaamheden toe te laten, op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
-DPG Media zal veroordelen aan [verzoeker] op grond van artikel 7:683 lid 3 BW een billijke vergoeding te betalen van € 888.930,65 bruto aan loonschade en € 81.606,13 inclusief BTW aan advocaatkosten, althans een door het hof te bepalen billijke vergoeding;
primair en subsidiair:
-voor recht zal verklaren dat DPG Media in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen ex artikel 7:611 BW jegens [verzoeker] ;
-DPG Media zal gebieden om een allesomvattend klachtenonderzoek te laten verrichten door [Y] naar het handelen van [verzoeker] , op kosten van DPG;
-DPG Media zal veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.Feiten
grief 1betoogt [verzoeker] dat deze feitenvaststelling op een aantal onderdelen onjuist en onvolledig is, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan. Voor het overige is de juistheid van de door de kantonrechter vastgestelde feiten tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.6. Naar aanleiding van het boekenweekgeschenk van 2020 heeft een opinieredacteur van de Volkskrant, [D] , een rondgang langs auteurs gemaakt en heeft hij onder anderen met schrijfster [E] (hierna: ‘ [E] ’) gesproken.
‘
Een vriendin van me kreeg te horen: we schrijven geen recensie, maar ik geef je wel een prijs. Een andere vriendin ontving ’s nachts een sms van een gezaghebbend recensent: “ik ga je recenseren, zullen we morgen lunchen?” [E] noemde dat nog net geen # MeToo.’
Naar aanleiding van het artikel heeft [B] op 5 maart 2020 contact opgenomen met [E] en gevraagd om concrete namen. [E] heeft haar geantwoord dat de mensen die bewijzen hebben er niet over durven te praten.
“ [verzoeker] ontkent ten stelligste dat hij ooit contact heeft opgenomen met vrouwen over wie hij ook een recensie schreef. Zijn contacten met schrijvers beperken zich tot interviews. (…) Hij heeft bezworen dat hij nooit berichten heeft verstuurd naar auteurs die als opdringerig zouden kunnen zijn ervaren. (…)”[verzoeker] heeft daar per e-mail op 14 mei 2020 op geantwoord:
“Uiteraard kan ik dat met plezier bevestigen.”
‘ [C][ [C] , hof]
(…) laat [verzoeker][ [verzoeker] , hof]
bij binnenkomst meteen weten dat het geen leuk gesprek wordt. Hij legt uit dat [F][ [F] , hof]
onderzoek heeft gedaan, omdat de geruchtenstroom over contacten met schrijfsters aanhield. Ze heeft tien vrouwen gesproken en we hebben bewijzen gezien: hij heeft vrouwen benaderd terwijl hij een recensie over ze ging schrijven, hij sprak ze aan met lieve en lieverd, hij heeft soms geprobeerd met hen af te spreken, hij heeft vrouwen daarmee in verlegenheid gebracht en hij heeft ook enkele keren uit de jury geklapt. [C] benadrukt dat we dit weten uit de gesprekken met die vrouwen en dat we de berichten die hij heeft gestuurd hebben gezien. Dat is niet waar, reageert [verzoeker] . Hij heeft alleen maar uit hoofde van zijn professie als boekenredacteur contact met schrijfsters. En dat is alleen maar voor interviews. Hij heeft nooit uit de jury gelekt. (…) [verzoeker] herhaalt dat hij alleen professioneel contact met schrijfsters heeft en dat hij alle contacten vooraf met [B][ [B] , hof]
bespreekt. Dat ze onderling de boeken verdelen en wie met wie afspreekt.Later legt hij uit dat alle contacten per mail verlopen en dat het via de pr-mensen van uitgeverijen gaat. Hij gebruikt inderdaad weleens de woorden ‘liefs’ en ‘lieve groet’, maar dat doet iedereen in het wereldje. (…) [F] vraagt of we het, als we over professionele contacten spreken, het over hetzelfde hebben. Heeft hij dan wel eens voor zijn idee professioneel [onprofessioneel, hof] contact gezocht via Facebook? Nooit. (…) het gaat om contact zoeken met vrouwelijke auteurs via Facebook of andere sociale media. Het gaat om afspraken maken. Dat heeft hij nooit gedaan, herhaalt hij. Hij heeft nooit geluncht met een schrijfster. Later in het gesprek vertelt hij dat het wel de bedoeling was om met schrijfster (…) te gaan lunchen, omdat zij iets zou gaan doen met Boeken bij de Volkskrant. Maar die afspraak ging niet door. Alles stond in het teken van de krant. Alles besprak hij met [B] . Misschien, vertelt hij bij nader inzien, heeft hij wel eens aan een schrijfster laten weten wanneer een recensie in de krant zou komen. (…) ‘Ik vind het vervelend als mensen zich onder druk gezet hebben gevoeld’, herhaalt [verzoeker] . ‘Ik heb zelf gemeend dat ik geen grensoverschrijdende dingen heb gedaan. Ik heb die bedoeling nooit gehad.’(…) (…) Dan vertelt hij over de lunchafspraak met (…), die niet doorging, maar dat [B] hiervan af wist. ‘Het kan zijn’, zegt hij dan, ‘dat ik die formulering heb gebruikt’. Hij refereert aan ‘er komt goed nieuws aan’. Maar betekent dit nu dat hij erkent dat hij aan een vrouw heeft verklapt dat ze genomineerd was met de mededeling: er komt goed nieuws aan? Nee, [verzoeker] zwijgt weer lang. Is er meer, de lunches? (…) Hij zal zich anders moeten gaan opstellen, zegt hij. Met ‘lieve’ heeft hij een te gemeenzame toon aangeslagen, die als onaangenaam is ervaren. Hij heeft altijd gedacht dat hij het wel in de gaten zou hebben als hij iets te ver zou gaan. Maar niemand heeft hem dat ooit verteld. (…) Tot slot benadrukt hij dat hij heel zeker weet dat hij integriteit hoog in het vaandel heeft staan en dat hij goed weet wat kan en wat niet kan. (…) [verzoeker] doet een klemmend beroep op ons: hij hoopt dat we zien dat hij oprecht is. Dat hij ervoor zal waken dat hij het weer doet. Dat is moeilijk als we het niet eens worden over de feiten, zegt [C] , want wat gaat hij dan precies niet meer doen? En hoe weten we zeker dat hij handelingen die wij ongepast en ontoelaatbaar vinden voor een recensent, uit zichzelf herkent. Daarop geeft [verzoeker] geen antwoord. [C] zegt dat de hoofdredactie zich gaat beraden. Als [verzoeker] nog nagedachten heeft, is hij van harte welkom om die met de hoofdredactie te delen. We spreken af dat we de volgende dag (….) weer bij elkaar komen.’
‘(…) Wat jullie hebben gelezen, heb ik geschreven’, zegt hij[ [verzoeker] , hof],
verwijzend naar het onderzoek dat [F] heeft gedaan. ‘Daar schaam ik me voor en het is gênant’. Hij heeft het gisteravond doorgenomen, samen met zijn zoon, en hij zei ook dat het inderdaad veel te frivool en te vrijpostig was. Zelf vindt [verzoeker] de toon bij nader inzien te luchtig. (…) ‘Ik weet wat ik moet laten, wat ik wel en niet moet doen. Ik heb fouten gemaakt.’ (…) Volgens [verzoeker] wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat hij uit zichzelf contact zoekt. Normaal laten ze niet weten of een boek wordt besproken: je ziet het wel. Maar dat heeft hij in een aantal gevallen wel gedaan, dat was nodeloos, zegt hij, ‘uit aardigheid, ijdelheid. Ik weet dat ik dat niet behoor te doen.’ (…) [verzoeker] heeft nooit op eigen initiatief contact opgenomen, zegt hij. ‘Mogelijk zijn er uit de correspondentie die jullie hebben gezien, stukjes geknipt waardoor de indruk wordt gewekt dat ik uit het niets contact met hen heb gezocht, maar ik ben altijd ingegaan op een vraag. Gaan jullie nog iets met het boek doen? Heb je mijn boek ontvangen? (…) [verzoeker] noemt vier vrouwen, van wie hij vermoedt dat die hun correspondentie met ons hebben gedeeld (…). [C] drukt hem op het hart om niet te onderzoeken waar de beschuldigingen vandaan komen, maar vooral naar zijn eigen gedrag te kijken. Welke correspondenties met vrouwelijke auteurs heeft hij allemaal aangetroffen? Niet meer dan deze vier, herhaalt [verzoeker] tot driemaal toe. (…) Hoe vaak, wanneer en met wie heeft hij vertrouwelijke informatie uit literaire jury’s gedeeld, vraagt [C] . Na lang nadenken, zegt [verzoeker] dat hij dat een keer heeft gedaan, ‘met (…)’, en daar houdt hij het bij, ook na herhaald doorvragen. Hoe vaak heeft hij voor publicatie een recensie of artikel overhandigd aan een vrouwelijke auteur, vraagt [C] . ‘Ik heb nooit van tevoren een recensie overhandigd’, zegt [verzoeker] . ‘Of een poëzierubriek.’ [F] : Heb je recent, dit jaar, nog contact gezocht met schrijfsters? Nee, zegt [verzoeker] . Heb je wel eens een fysieke ontmoeting met een schrijfster gehad nadat je haar had uitgenodigd, voorafgaand aan een recensie, vraagt [F] . [verzoeker] : ‘Nooit.’ [C] laat hierop weten dat hij het vertrouwen in [verzoeker] volledig kwijt is. [verzoeker] heeft voor de vierde keer de kans gekregen om open kaart te spelen over alle contacten die hij met vrouwelijke schrijvers heeft gehad. In plaats van hier serieus over na te denken en verslag van te doen, heeft hij zich alleen maar afgevraagd waar de beschuldigingen vandaan komen. De uitspraken van [verzoeker] zijn bovendien in tegenspraak met de feiten die [F] heeft verzameld in haar onderzoek. Door dit gebrek aan introspectie en zelfkennis heeft de hoofdredactie er geen vertrouwen in dat [verzoeker] zijn leven in de toekomst zal beteren. De spijtbetuigingen en zijn bekentenis zijn te beperkt en komen te laat, zegt [verzoeker] , waardoor het voor de hoofdredactie onmogelijk is geworden om hem nog op zijn woord te geloven. [C] somt tot slot op wat de hoofdredactie [verzoeker] verwijt. Met zijn berichten op Facebook/Twitter en ander sociale media heeft hij vrouwen in verlegenheid gebracht en misbruik gemaakt van zijn machtige positie als recensent. Hij heeft zo bovendien zijn geloofwaardigheid als recensent in de waagschaal gesteld. Vrouwelijke auteurs kregen de indruk dat zij een recensie positief konden beïnvloeden als ze zijn berichten welwillend zouden beantwoorden. [verzoeker] heeft hiermee ook de geloofwaardigheid van de Volkskrant, ons grootste goed, ondergraven. Tot slot heeft hij het vertrouwen van deze en de vorige hoofdredactie beschaamd door keer op keer niet de waarheid te spreken, toen hem werd gevraagd welke contacten hij had met vrouwelijke auteurs. [C] laat [verzoeker] weten dat hier onze wegen scheiden, dat we uit elkaar gaan.’
“aan de schrijfsters die in verlegenheid zijn gebracht, zich geïntimideerd hebben gevoeld en de beoordelingen van hun werk met terugwerkende kracht in twijfel trekken. Aan de lezers die willen weten wat er is gebeurd. De krant gaat het zo snel mogelijk vertellen.”Verder stond in de Volkskrant van 30 mei 2020 een column van [I] over de non-actiefstelling van [verzoeker] en de reacties die hierop volgden op sociale media.
Management Lettervan 17 juni 2020, die [verzoeker] eveneens op 17 juni 2020 is toegezonden. In hoofdstuk 2 van dit document, genaamd “Doelstelling en Plan van aanpak” is het volgende vermeld:
“Doel van het onderzoek was:-vaststellen of de klachten ten aanzien van de heer [verzoeker] op waarheid berusten;-zo ja, vaststellen wanneer relevante gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en welke gevolgen de auteurs hiervan ervaren hebben.
Management Letteris het volgende vermeld:
“Uit het onderzoek is bekend geworden dat de heer [verzoeker] meerdere vrouwelijke auteurs heeft benaderd via privéberichten op social media (Facebook Messenger en Twitter). Dat geldt voor alle negen auteurs die onze medewerkers spraken. De berichten stuurde de heer [verzoeker] een aantal keer voordat hij een recensie schreef over het uitgebrachte werk van de betreffende vrouwelijke auteur. Ook benaderde de heer [verzoeker] meerdere vrouwelijke auteurs via privéberichten en hintte over een nominatie of het winnen van een literaire prijs. De heer [verzoeker] heeft de auteurs benaderd voorafgaand aan de officiële bekendmaking. In alle gevallen nam de heer [verzoeker] het initiatief voor het contact.
Management Letteris het volgende vermeld:
“De heer [verzoeker] heeft, van de negen auteurs die onze medewerkers spraken, aan vijf auteurs via privéberichten gevraagd om af te spreken. Tegen een zesde auteur zei [verzoeker] alleen dat ze ‘nog eens over het boek moeten praten.’ Het is niet in alle gevallen daadwerkelijk tot een afspraak gekomen. Redenen die de heer [verzoeker] aangaf om ergens om af te spreken varieerden volgens de gesproken auteurs tussen het laten lezen van een recensie, het signeren van een boek, het verzoek om iets te schrijven voor de krant, voor het kunnen opsturen van boeken, of om een stuk voor de krant te kunnen schrijven.(…)”2.20. [verzoeker] heeft op 18 juni 2020 gereageerd op de
Management Lettervan [X] .
3.Beoordeling
- de ernst van het gedrag van de werknemer (relevant is daarbij bijvoorbeeld dat het gaat om moedwillig en welbewust handelen in plaats van onbewust of onvoorzichtig handelen);
- de functie van de werknemer;
- eventuele verzachtende omstandigheden (zoals dat het slechts om een enkel vergrijp ging of dat de werknemer spijt heeft betuigd);
- het (al of niet naar tevredenheid) functioneren van de werknemer;
- de duur van het dienstverband; en
- de leeftijd van de werknemer.
- [verzoeker] heeft zijn positie als vooraanstaand literair recensent van de Volkskrant stelselmatig misbruikt door via sociale media contact te zoeken met jonge vrouwelijke auteurs voorafgaand aan de publicatie van een recensie van hun werk. Uit het gebruik van Facebook Messenger (waarbij de berichten over en weer privé zijn) blijkt de intimiteit van deze berichten. [verzoeker] heeft meerdere vrouwelijke auteurs in persoon uitgenodigd voor een lunch, borrel en/of een wandeling, waarbij hij zich heeft bediend van vrijpostig en frivool taalgebruik. Hij heeft zich daarbij onvoldoende rekenschap gegeven van de implicaties en de gevolgen van zijn handelen. [verzoeker] heeft bij de auteurs de indruk gewekt dat hun reactie op zijn toenadering van invloed zou zijn op de beoordeling van hun (toekomstig) werk. [verzoeker] heeft daardoor een onveilige werksituatie met de auteurs veroorzaakt en heeft de journalistieke integriteitsnormen met voeten getreden, de normen die ten grondslag liggen aan hetgeen de Volkskrant doet en als kwaliteitskrant voor staat;
- [verzoeker] heeft tegen zijn werkgever gelogen over zijn contacten met vrouwelijke auteurs.
3.7.2. Het hof neemt tot uitgangspunt dat [verzoeker] werkzaam was bij DPG Media in de functie van Verslaggever 2. In deze functie besteedde hij een deel van zijn tijd aan het schrijven van recensies en een ander deel van zijn tijd aan het schrijven van interviews, columns, essays en andere stukken. Uit hoofde van zijn functie werd hij geacht een breed netwerk te onderhouden binnen de literaire wereld. Het onderhouden van een netwerk veronderstelt dat schrijvers worden benaderd en dat ook fysieke ontmoetingen plaatsvinden. DPG Media heeft zich onder meer beroepen op het begrip ‘recensie’ in het Stijlboek van de Volkskrant, waarin is vermeld dat een recensent in geen enkele relatie dient te staan tot de maker van een werk. Aangezien [verzoeker] in het kader van zijn onder 2.2 genoemde taken, die meer omvatten dan alleen het schrijven van boekrecensies, werd geacht een breed netwerk aan contacten binnen de literaire wereld te onderhouden, snijdt het betoog van DPG Media voor zover dit inhoudt dat [verzoeker] - omdat hij deels werkzaam was als recensent - geen contacten met auteurs mocht onderhouden, geen hout.
- Met gesprekspartner 1 heeft [verzoeker] één keer een ontmoeting gehad op 28 juni 2018. [verzoeker] verklaart hierover dat hij haar had benaderd omdat hij haar wellicht zou willen interviewen of haar zou kunnen vragen een column te schrijven. Bij die gelegenheid heeft hij haar een recensie laten lezen van haar boek, welke recensie op 29 juni 2018 online zou komen, en op 30 juni 2018 in de krant zou verschijnen. [verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat hij de recensie al op 14 juni 2018 had ingeleverd bij de Volkskrant en deze ter perse was ; er kon dus niets meer aan de recensie worden veranderd. In de verklaring van gesprekspartner 1 staat:
“(…) Het liefst wilde ik helemaal niet afspreken. Het was ongemakkelijk. Je denkt toch dat het invloed zou hebben op de recensie van mijn boek als ik niet zou afspreken. (…) Tijdens de afspraak zijn er zijn geen avances gemaakt door hem. (…) Ik heb toen de recensie gelezen. Ik dacht toen wel echt: Waarom zou je dit doen? Want het is eigenlijk heel ongemakkelijk. (…)U vraagt mij waarom ik ervoor koos om af te spreken. Een reden waarom ik toch met hem afsprak is omdat ik dacht dat het anders mijn recensie zou beïnvloeden, maar ook omdat ik dacht dat hij mogelijk goede bedoelingen had. Ik vind het wel belangrijk dat dit goed wordt vermeld, want hier heb ik veel over getwijfeld, of het niet ook gewoon goed bedoeld was. En nog steeds vraag ik me wel eens af of het nu echt argeloosheid of arrogantie was. (…)Na de afspraak stuurde [verzoeker] nog een berichtje dat hij het leuk vond en eindigde het berichtje met ‘lieve groet’. Het berichtje zag ik als iets wat je normaal doet na een date. Ik vind het heel apart dat je zoiets stuurt na een zakelijke afspraak. Ik geloof overigens niet dat de heer [verzoeker] onze afspraak zag als een date. (…)”Verder verklaart gesprekspartner 1– in lijn met hetgeen [verzoeker] hierover heeft gesteld – dat ze later nog eens heeft voorgesteld om columns op te sturen naar [verzoeker] , omdat hij tijdens de afspraak had gezegd dat zij hem kon benaderen als zij ergens hulp bij nodig had.
- met gesprekspartner 3 heeft [verzoeker] contact gehad via Facebook in verband met een biografie die zij aan het schrijven was. Na verschijning werd de biografie kritisch gerecenseerd door een collega van [verzoeker] , waarop hij haar adviseerde over de wijze waarop gesprekspartner 3 zou kunnen reageren. Op enig moment heeft [verzoeker] haar uitgenodigd voor een lunchafspraak, die niet heeft plaatsgevonden. In de verklaring van gesprekspartner 3 staat:
“(…) U vraagt mij wat ik ervan vind dat dit onderzoek loopt en ik nu met u in gesprek ben. Het balletje is gaan rollen omdat mijn ex-partner mijn naam heeft genoemd. (…) Ik had dit zelf nooit aanhangig gemaakt of willen maken. Vervolgens is mijn naam in een artikel terecht gekomen. Zo kwam men bij mij uit. Ik kan er zelf wel mee omgaan. Het is maar een klein verhaal. U vraagt of die lunch ooit heeft plaatsgevonden. Nee. Ik was al gerecenseerd. Als ik nog geen recensie had gehad, dan was ik misschien wel op de lunchuitnodiging ingegaan omdat je dan denkt dat het van invloed kan zijn. Je voelt wel gelijk aan dat het niet klopte. Dat het niet gebruikelijk is. Het is niet oké. Ik ben door geen enkele andere journalist benaderd of uitgenodigd om te gaan lunchen. De heer [verzoeker] kan je maken of breken dus je houdt de deur wel een beetje open. Hij is belangrijk. Daarom is het wel verwijtbaar. (…)Hoe ik het contact met de heer [verzoeker] wil noemen? De berichten van de heer [verzoeker] aan mij zijn een beetje vaderlijk. (…) U vraagt of de heer [verzoeker] onprofessionele woorden richting mij heeft gebruikt. Nee dat is niet het geval. Het voelde voor mij wel heel vervelend dat ik in het artikel van NRC naar voren ben gekomen. Mijn contact met de heer [verzoeker] was altijd gewoon aardig. (…).”-Gesprekspartner 4 heeft zichzelf gemeld bij de Volkskrant. Zij heeft - samengevat - verklaard dat [verzoeker] haar via Facebook heeft benaderd naar aanleiding van haar vijfde boek in 2015, met een berichtje om 23.20 uur, dat eindigde met “hartelijke groet”, dat hij haar boek matig heeft gerecenseerd, haar heeft verzocht om een gesigneerde versie van het boek en haar vervolgens nog een bericht heeft gestuurd via Facebook met de tekst:
“je beste boek komt hierna”. Zij vervolgt:
“(…) In het bericht vertelde de heer [verzoeker] hoe ik mijn werk moest doen en benadrukte hierin de gevoelige relatie tussen dochter en vader die in het boek besproken wordt. Toen dacht ik wel, dat is raar. Ik vond het vaderlijk en niet prettig. (…) Hij gaf mij een onzeker gevoel over mijn schrijverschap. Hij ziet schijnbaar iets in mijn werk dat ik zelf nog niet te pakken hebt. (…) Op mijn verjaardag kreeg [ik, hof] een berichtje van de heer [verzoeker] die hij afsloot met “Liefs”. Dit vond ik wel raar. (…)”[X] heeft nog een tweede keer telefonisch met gesprekspartner 4 gesproken waarbij zij aangaf – samengevat – dat het contact met [verzoeker] haar een onaangenaam gevoel heeft bezorgd en haar vertrouwen heeft beschadigd in hoe er tegen haar als schrijfster wordt aangekeken. [verzoeker] heeft hierover verklaard dat hij haar “enkele welgemeende aanmoedigingen” heeft gestuurd, omdat zij “langzaamaan steeds beter werd” en dat hij geen andere intentie had dan interesse tonen in haar werk.
- [K] heeft in haar post op Facebook onder meer het volgende geschreven:
“(…) Zodra Metoo ergens wordt opgeplakt ontaardt het meteen in grote verhalen – in dit geval speculaties over seks in ruil voor recensies, of etentjes in ruil voor een goede bespreking. Maar zo overduidelijk manifesteert alledaags machtsmisbruik zich zelden. (…) Het kan zo subtiel zijn als een bericht sturen midden in de nacht, koosnaampjes gebruiken, of mails aan iemand over wiens werk je gaat oordelen en die je amper kent, afsluiten met ‘liefs’. Het verplicht de ontvanger om een positie in te nemen, op een moment dat dat eigenlijk niet nodig zou zijn. (…) Ik ben niet een van de initiatiefneemsters, ik heb mijn ervaringen op tafel gelegd, ervaringen die op zich haast onschuldig leken, die slechts met teenlengte een grens overschreden, maar die in een groter geheel wel als kwalijk konden worden beschouwd. (…)”.Uit deze verklaringen blijkt dat de vrouwelijke auteurs het feit op zichzelf dat [verzoeker] hen heeft benaderd via Facebook, en de toon van zijn berichten en de bewoordingen daarvan, als “ongemakkelijk”, “ongebruikelijk”, “niet prettig” en “vaderlijk” hebben ervaren en dat zij het gevoel hadden dat de vraag of en hoe zij hierop zouden reageren - op een of andere wijze - invloed zou hebben op hun positie als schrijver.
Management Letteren het interne onderzoeksverslag worden hiervan geen voorbeelden gegeven. Gesprekspartner 1 verklaart dat [verzoeker] haar ooit een keer heeft gezegd dat hij bij Prometheus, haar uitgever, zou aandringen op prijzen voor haar werk. In het verslag van het gesprek op 19 mei 2020 is vermeld dat [verzoeker] heeft verklaard dat hij één keer vertrouwelijke informatie uit een jury geeft gelekt. Voor het overige is gesteld noch gebleken dat [verzoeker] in een concreet geval voorafgaand aan de bekendmaking van een nominatie of prijs, de betreffende auteurs en/of een hun uitgever op de hoogte heeft gesteld. Aldus is niet komen vast te staan dat [verzoeker] , behoudens het incidentele geval dat door hem zelf is benoemd op 19 mei 2020, zijn geheimhoudingsplicht als lid van een jury heeft geschonden of anderszins journalistieke integriteitsnormen heeft geschonden, laat staan dat dit stelselmatig zou zijn gebeurd.
(i) het feit dat het slechts vier vrouwelijke auteurs zou betreffen,
(ii) het feit dat hij in 2020 geen enkel contact had gezocht met een vrouwelijke auteur en (iii) de vraag of hij wel eens een afspraak had gehad met een vrouwelijke auteur voorafgaand aan een recensie.
Uit de in zoverre niet betwiste verslagen van de gesprekken op 18 en 19 mei 2020 blijkt dat [verzoeker] op deze onderdelen niet de waarheid heeft gesproken. Het hof is evenwel van oordeel dat niet gezegd kan worden dat [verzoeker] hierover – al dan niet op onderdelen – willens en wetens heeft gelogen. Het volgende is hiertoe redengevend.
3.10. Resumerend kunnen de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 7:671b jo 7:669 lid 3 aanhef en sub e BW.
fishing expedition’. [F] heeft – op basis van haar eigen inschatting die zij ter zitting omschreef als een “
educated guess” – in de periode tussen 6 maart 2020 en 14 mei 2020 tien vrouwelijke auteurs benaderd. Op de vraag van het hof of [F] tijdens die gesprekken gebruik maakte van een bepaalde onderzoeksmethode en/of vragenlijst, werd ontkennend geantwoord. Behalve de drie verklaringen die uiteindelijk zijn overgelegd, bevat het onderzoek geen geanonimiseerde gespreksverslagen. In het onderzoeksverslag van 15 mei 2020 worden geen data en/of jaartallen genoemd en wordt geen concreet berichtenverkeer tussen [verzoeker] enerzijds en de auteurs anderzijds weergegeven. [verzoeker] heeft het onderzoeksverslag niet ter inzage gekregen. Het vervolgens in juni 2020 door [X] uitgevoerde onderzoek vermeldt als doelstelling “het vaststellen of de klachten ten aanzien van de heer [verzoeker] op waarheid berusten”, en als opdracht “het voeren van gesprekken met de negen auteurs die hebben meegewerkt aan het interne onderzoek”. Aldus wekt de aan [X] gegeven onderzoeksopdracht – over de inhoud waarvan overigens geen overleg met [verzoeker] en/of zijn advocaat heeft plaatsgevonden – vooral de indruk ten doel te hebben gehad het valideren van het reeds uitgevoerde interne onderzoek, hetgeen ter zitting door DPG Media is bevestigd. Het hof acht het onbegrijpelijk dat in het kader van dit onderzoek door [X] [verzoeker] niet is gehoord, en dat zijn reactie op de klachten niet door de onderzoekers is geverifieerd en gewogen in het kader van hun “samenvatting”. Het wegvallen van het vertrouwen van DPG Media in [verzoeker] , enerzijds door de gedragingen van [verzoeker] als zodanig en anderzijds door de wijze waarop [verzoeker] op de beschuldigingen heeft gereageerd, is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen derhalve onterecht geweest en kan de gestelde ontbindingsgrond niet dragen.
De loonschade is opgebouwd als volgt:
- niet-genoten salaris tot aan de pensioengerechtigde leeftijd (juni 2031): € 798.809,68 bruto;
- plus vervallen pensioenopbouw: € 172.009,43 bruto
- min te ontvangen WW-uitkering: € 81.888,46 bruto.
De totale loonschade van € 888.930,65 bruto is derhalve berekend over een periode van ongeveer elf jaar, gerekend vanaf de ontbindingsdatum, hetgeen afgerond neerkomt op € 80.812,- bruto per jaar.
€ 32.213,93 bruto heeft ontvangen.