ECLI:NL:GHAMS:2021:315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
200.280.659/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid en communicatie in een erfrechtelijke zaak

In deze zaak heeft klager, één van de dertien erfgenamen van zijn moeder, een klacht ingediend tegen de notaris over zijn handelen in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap. Klager heeft op 6 juli 2020 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat, waarin zijn klachten ongegrond waren verklaard. De notaris heeft op zijn beurt een verweerschrift ingediend. Vanwege de coronamaatregelen heeft er geen mondelinge behandeling plaatsgevonden, maar zijn de partijen schriftelijk in de gelegenheid gesteld hun standpunten naar voren te brengen.

De klachten van klager omvatten onder andere onzorgvuldige communicatie, een intimiderende houding van de kandidaat-notaris, het leveren van half werk en onjuiste mededelingen over bankgegevens. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de kamer, waartegen klager in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de notaris zijn tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid naar behoren heeft ingevuld en dat de klachten van klager ongegrond zijn. De communicatie van de notaris werd niet als onzorgvuldig beoordeeld, en er was geen bewijs van intimidatie of onjuiste mededelingen.

Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de kamer en verklaarde de klacht van klager op alle onderdelen ongegrond. De uitspraak werd gedaan door de rechters A.R. Sturhoofd, C.H.M. van Altena en J.L.G.M. Mertens op 9 februari 2021.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.280.659/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/364239 / KL RK 19-170
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 9 februari 2021
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
appellant,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede.
Partijen worden hierna klager en de notaris genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klager heeft op 6 juli 2020 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 19 juni 2020 (ECLI:NL:TNORARL:2020:20). Op 31 augustus 2020 heeft klager zijn beroepschrift aangevuld.
1.2.
De notaris heeft op 29 september 2020 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Het hof heeft tevens de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.4.
Klager woont in [land] en kon in verband met de uitbraak van het coronavirus niet reizen. De geplande mondelinge behandeling heeft daarom geen doorgang kunnen vinden. Beide partijen hebben schriftelijk ermee ingestemd dat het hof de zaak zal afdoen zonder mondelinge behandeling.
1.5.
Vervolgens heeft het hof op 21 oktober 2020 een nader stuk van klager ontvangen. Dit stuk is, na eerst te zijn geweigerd, alsnog toegelaten, nu in deze zaak geen mondelinge behandeling kon plaatsvinden. De notaris heeft bij schrijven van 19 november 2020 bezwaar gemaakt tegen toelating van dit stuk en gelijktijdig een inhoudelijke reactie gegeven op het door klager ingediende stuk. Het hof verwerpt het bezwaar van de notaris. In verband met de schriftelijke afdoening van deze zaak zijn partijen, zoals gezegd, alsnog in de gelegenheid gesteld om een nadere schriftelijke uiteenzetting in te dienen. Nu de notaris gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om op het stuk van klager te reageren, is hij niet in zijn verdediging geschaad. De stukken van 21 oktober en 19 november 2020 zijn aan het dossier toegevoegd.
1.6.
Het hof heeft klager medegedeeld dat de door hem op 24 november 2020 ingediende nadere stukken buiten beschouwing zullen worden gelaten, omdat partijen reeds voldoende in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten nader onder de aandacht van het hof te brengen.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
De feiten in deze zaak komen neer op het volgende.
2.1.
Klager is één van de dertien erfgenamen in de nalatenschap van zijn moeder.
2.2.
Het kantoor van de notaris is door de nicht van klager (één van de dertien erfgenamen) benaderd met het verzoek een verklaring van erfrecht af te geven.
2.3.
Een medewerker van de notaris, kandidaat-notaris [kandidaat-notaris] (hierna: de kandidaat-notaris) heeft op 11 november 2020 klager aangeschreven met de vraag of klager wilde laten weten of hij de nalatenschap zuiver wenste te aanvaarden en, zo ja, of hij een ondertekende boedelvolmacht zou willen afgeven.
2.4.
Klager heeft op deze brief bij e-mail van 11 november 2019 als volgt gereageerd: “
Uw brief is zeker het begin van het carnaval. U schrijft in uw brief mij een kopie te hebben gestuurd van het laatste testament. Niet gebeurd.”
2.5.
Op 15 november 2019 heeft de kandidaat-notaris klager per e-mail een kopie van het testament toegestuurd. Daarbij heeft de kandidaat-notaris opgemerkt: “
Ik heb 2 afschriften van de bankrekening van de […]-bank van uw moeder in mijn bezit waarop nog een bedrag van ruim € 10.000,00 staat. Dit acht ik voldoende bewijs dat er nog geld is. (…)’’
2.6.
Op 22 november 2019 heeft klager onder verwijzing naar een telefoongesprek van diezelfde datum de kandidaat-notaris per e-mail laten weten geen vertrouwen meer te hebben in de behandeling van de zaak. Klager heeft in deze e-mail de kandidaat-notaris gevraagd de door klager ondertekende verklaring (hof: de boedelvolmacht) terug te sturen.
2.7.
Op 27 november 2019 heeft de kandidaat-notaris klager als volgt bericht:
“Ik vind het, eerlijk gezegd, vervelend om de getekende verklaring terug te moeten sturen, omdat dan u steeds geconfronteerd zal worden met het overlijden van uw moeder. Ik zal u blijven vragen om een getekende verklaring. Daarnaast bestaat dan het risico dat de hele nalatenschap opgaat aan notariskosten.”
2.8.
Nog dezelfde dag, dus op 27 november 2019, heeft klager de kandidaat-notaris laten weten zijn verzoek om terugzending van de door hem ondertekende verklaring te handhaven.
2.9.
Op 29 november 2019 heeft de notaris klager bericht een en ander te bespreken met de kandidaat-notaris en daarna contact op te nemen met klager.
2.10.
Bij e-mail van 2 december 2019 heeft klager de notaris laten weten dat hij vindt dat de inhoudelijke reactie van de notaris te lang op zich laat wachten.
2.11.
Op 3 december 2019 heeft de notaris klager gevraagd of hij telefonisch contact mag opnemen met klager.
2.12.
Op 3 december 2019 heeft klager de notaris bericht de voorkeur te geven aan contact per e-mail, omdat dan alles op schrift staat. De notaris heeft klager daarop laten weten hem op 4 december 2019 nader schriftelijk te berichten.
2.13.
Op 4 december 2019 heeft de notaris klager als volgt bericht:
“ (…) Ik heb inmiddels overleg gehad met [de kandidaat-notaris] inzake de behandeling van de nalatenschap van wijlen uw moeder.
De met u gevoerde correspondentie heb ik ingezien en in de eerste brief wordt naar mijn mening te snel de conclusie getrokken dat u aan ons kantoor volmacht geeft. Dat had meer ingeleid moeten worden. Als u aangeeft dat een kopie van testament bij gemeld schrijven niet is bijgevoegd dan is dat zo en ligt de fout aan onze zijde. Excuus daarvoor!
Punt waar u over viel was het laatste adres van uw moeder. Wij moeten uitgaan van het adres waarop ze staat ingeschreven. Discussie had door ons vermeden kunnen worden door tussen haakjes haar laatste verblijfadres te noemen.
In uw mail van 22 november maakt u een opmerking over het feit dat [de kandidaat-notaris] zou hebben gezegd behoefte te hebben aan vrij weekend. In haar beleving heeft ze dat grappig bedoeld en zeker niet respectloos.
Verder heeft u verzocht de volmacht te retourneren aan u, zodat wij daar geen gebruik van kunnen maken.
Wij zijn nu bijna bij een afronding. We wachten nog op 1 volmacht. Daarom zou ik u dringend willen vragen om ondanks uw slechte gevoel uw verzoek in te trekken.
Indien u terugkomt op uw besluit zal voortaan alle correspondentie met u via mij gaan.
Zo niet dan respecteer ik uw besluit en ben ik genoodzaakt uw nicht in te lichten.
Ik hoop u zo een passend antwoord te hebben gegeven en bied ik u nogmaals excuus aan voor het ongemak.”.
2.14.
Klager heeft de notaris daarop op 4 december 2019 laten weten vast te houden aan zijn besluit om zijn verklaring in te trekken.
2.15.
In de periode tussen 4 december 2019 en 17 december 2019 hebben klager en de notaris blijkens meerdere over en weer verzonden e-mails ook meerdere malen telefonisch contact gehad. Daarbij ging het zowel over de verklaring die klager retour wenste te ontvangen als over andere, meer persoonlijke en inhoudelijke zaken.
2.16.
Op 17 december 2019 heeft klager de notaris laten weten de verklaring nog niet retour te hebben ontvangen en een klacht in te dienen bij de kamer.

3.Standpunt van klager

Klager heeft zijn verwijten aan het adres van de notaris beschreven aan de hand van een aantal concrete voorbeelden, die samengevat neerkomen op de volgende klachtonderwerpen:
1) Onzorgvuldige communicatie;
2) Intimiderende houding;
3) De notaris heeft half werk geleverd;
4) Onjuiste mededelingen bankgegevens.

4.Beoordeling

4.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de notaris op alle onderdelen ongegrond verklaard.
Ontvankelijkheid
4.2.
Het hof is met de kamer van oordeel dat de notaris niet kan worden aangesproken op het doen en laten van zijn kandidaat-notaris. Daartoe heeft de kamer naar het oordeel van het hof terecht overwogen dat de notaris zijn tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor het handelen van zijn kandidaat-notaris naar behoren heeft ingevuld. Uit de beschreven feiten volgt dat de notaris de klachten van klager over de kandidaat-notaris voldoende voortvarend en naar behoren heeft onderzocht en afgehandeld. Zo heeft de notaris binnen een week inhoudelijk gereageerd op de e-mail van klager van 27 november 2019. Ook heeft de notaris op verschillende manieren blijk gegeven van inlevingsvermogen in de persoonlijke situatie van klager en de manier waarop de correspondentie van de kandidaat-notaris ongelukkig op klager is overgekomen. Verder heeft de notaris telkens binnen enkele werkdagen op de overige e-mails van klager gereageerd, ook waar deze e-mails in een aantal gevallen onheus van toon zijn en/of geen concrete of relevante vragen bevatten. Bovendien heeft de notaris zijn verantwoordelijkheid voor de kwestie genomen door met ingang van 27 november 2019 de behandeling van het dossier van de kandidaat-notaris over te nemen.
Het hof zal, evenals de kamer, per klachtonderdeel beoordelen of en in hoeverre de klacht tegen de notaris betrekking heeft op het eigen handelen of nalaten van de notaris in deze zaak.
Klachtonderdeel 1: onzorgvuldige communicatie
4.3.
De kamer heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de kamer is de communicatie van de notaris op geen enkele wijze als onzorgvuldig te kwalificeren. Voor zover klager heeft geklaagd over het ontbreken van een kopie van het testament bij de brief van 11 november 2019, is dit door de kamer gekwalificeerd als een slordigheid die niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
4.4.
In hoger beroep grijpt klager ten aanzien van dit klachtonderdeel weer terug op de brief van 11 november 2019. De kandidaat-notaris heeft in die brief niet vermeld dat zij in het bezit is van twee bankafschriften. Zij heeft dit pas gemeld naar aanleiding van een e-mail van klager op diezelfde dag.
4.5.
Klager heeft niet nader onderbouwd welk tuchtrechtelijk verwijt de notaris in dit verband valt te maken. Het hof zijn geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gebleken, waaruit kan worden afgeleid dat de communicatie van de notaris onzorgvuldig is geweest. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 2: intimiderende houding
4.6.
Met betrekking tot dit klachtonderdeel voert klager aan dat hij zich geïntimideerd voelt door hetgeen de kandidaat-notaris in haar e-mail van 27 november 2019
– weergegeven onder 2.7. van het feitenoverzicht – heeft geschreven. De notaris heeft in de daaropvolgende correspondentie met klager erkend dat de toon van de kandidaat-notaris niet goed is gekozen en heeft daarvoor zijn excuses gemaakt. De notaris heeft, nadat hij had kennisgenomen van de betreffende e-mail, een gesprek gevoerd met de kandidaat-notaris waarin hij diens gedrag heeft veroordeeld.
4.7.
Het hof volgt de notaris in zijn betoog dat de wijze waarop hij de afwikkeling van de ongelukkige e-mail ter hand heeft genomen, maakt dat hij te dien aanzien niet klachtwaardig heeft gehandeld. Verder is uit het dossier geenszins gebleken dat de notaris zich intimiderend heeft opgesteld jegens klager. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 3: half werk
4.8.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de kamer geoordeeld dat toon, tempo en inhoud van de e-mails van de notaris blijk geven van een voortvarende en adequate aanpak van deze zaak. De e-mails van klager daarentegen zijn niet direct constructief van toon en bovendien gericht op intrekking van de volmacht die nu juist nodig is voor de afwikkeling van de nalatenschap.
4.9.
Het hof verenigt zich met hetgeen de kamer ter zake van dit klachtonderdeel heeft geoordeeld en maakt dit oordeel en de gronden waarop het rust, tot de zijne. In hoger beroep heeft klager geen argumenten naar voren gebracht, die tot een ander oordeel moeten leiden. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel 4: onjuiste mededelingen bankgegevens
4.10.
Klager verwijt de notaris dat deze van de bank afschriften zou hebben ontvangen waarop de notaris geen recht heeft. Ook zou de notaris klager verkeerd geïnformeerd hebben over de voorwaarden waaronder de bank de gelden van de nalatenschap naar de derdengeldenrekening van de notaris zou willen overboeken.
In hoger beroep heeft klager aangevoerd dat, anders dan in punt 13 van het
verweerschrift in eerste aanleg is vermeld, de bankafschriften al voor de brief van
11 november 2019 (de brief van de kandidaat-notaris) aanwezig waren op het kantoor van de notaris. De stelling in punt 13, namelijk dat de gegevens van de bank ten behoeve van klager zijn achterhaald, is volgens klager onjuist en behelst een onwaarheid. Op dit verwijt is van de zijde van de notaris nadien niet ingegaan en daarmee heeft de notaris naar de mening van klager erkend dat onwaarheden zijn gesproken. Klager verwijt de kamer hiermee niets te hebben gedaan.
4.11.
De notaris heeft deze stellingen van klager in eerste aanleg en in hoger beroep betwist. Volgens de notaris is hij bij zijn verweer in eerste aanleg reeds uitgebreid ingegaan op de mededelingen omtrent de bankgegevens. De notaris heeft ook steeds
verwezen naar dit verweer en daarmee dus geenszins erkend dat onwaarheden zouden zijn vermeld. Anders dan klager stelt, wordt dus niets toegegeven, aldus de notaris.
Ter toelichting verwijst de notaris naar de e-mail van 6 januari 2020 die bij de aanvulling van de klacht door klager is overgelegd. Bij deze e-mail van de notaris aan klager heeft de notaris enerzijds een kopie gevoegd van de in zijn bezit zijnde bankafschriften, anderzijds heeft hij in de e-mail uitgelegd welke verdere gegevens bij de bank zijn achterhaald. Zodoende is weldegelijk andere informatie achterhaald dan reeds in het bezit was van de notaris. Daarmee zijn geen onwaarheden vermeld en heeft de notaris geen onjuiste mededelingen gedaan aan klager. De notaris heeft met punt 13 van het verweerschrift in eerste aanleg tot uitdrukking willen brengen dat hij klager met de geactualiseerde klantgegevens van zijn ouders, op weg heeft willen helpen bij de bank, aldus de notaris.
4.12.
Uit dit relaas van de notaris, dat wordt gesteund door de overgelegde correspondentie, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat de notaris geen onwaarheden heeft gesproken. Daarnaast volgt uit aanvulling 2 van de klacht, zoals de kamer reeds heeft vastgesteld, dat de bank in het kader van de behandeling van de door klager bij de bank ingediende klacht reeds in januari 2020 heeft verklaard geen afschriften aan de notaris te hebben gezonden. Dat klager niet weet wie de afschriften dan wel aan de notaris heeft gezonden, maakt niet dat de notaris tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Het hof verklaart de klacht ook op dit onderdeel ongegrond.

5.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, C.H.M. van Altena en
J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021 door de rolraadsheer.