2.
hij op 27 augustus 2017 te Amsterdam door geweld en andere feitelijkheden [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het meermalen betasten en likken en zoenen en bijten van/in de borsten van [benadeelde] en het meermalen brengen en houden van zijn, verdachtes, tong in de mond van [benadeelde] en het duwen van de hand van [benadeelde] tegen zijn, verdachtes, penis, hebbende dat geweld en die andere feitelijkheden bestaan uit:
- het met kracht vastpakken van het haar van [benadeelde],
- het onverhoeds vastpakken van de borsten van [benadeelde],
- het onverhoeds binnenbrengen van zijn, verdachtes, tong in de mond van [benadeelde],
- het onverhoeds likken, zoenen en bijten van/in de borsten van [benadeelde],
- het onverhoeds duwen van de hand van [benadeelde] tegen zijn, verdachtes, penis.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017200477-1 van 27 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 21-24.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de
verklaring van [benadeelde]:
Ik wil aangifte doen tegen [verdachte]. Op 26 augustus 2017 was [verdachte] bij mij en mijn vriend genaamd [naam] (het hof begrijpt hier en steeds: [naam]) thuis. Dat was op tuinhuisjescomplex [complex] te Amsterdam. Die avond had [naam] aardig wat gedronken en werd hij slaperig, ik denk dat hij iets na twaalven ging slapen. [verdachte] en ik hebben [naam] in bed gelegd. We stonden buiten op de veranda bij de barbecue. [verdachte] stelde voor om mijn nek te masseren. Ik vond dat goed en ging voor hem staan met mijn rug naar hem toe. Hij wilde met zijn handen naar beneden richting mijn borsten. Ik heb toen mijn handen voor mijn borsten gehouden en nee gezegd. Ik heb gezegd “stop ermee” en ben bij hem weggestapt. We hebben toen nog wat gesproken. Daarna stond ik tegen het BBQ meubel, ik denk dat ik erop ging zitten. Hij ging toen voor mij staan tussen mijn benen in. Hij pakte mijn staartje vast. Ik voelde dat hij aan mijn staartje trok zodat mijn hoofd naar achteren ging. Ik probeerde mij te verzetten en zei dat hij dit niet moest doen. Ik ging met een hand naar mijn haar om los te komen, omdat het pijn deed. Ik heb hem met mijn andere hand geprobeerd weg te duwen. Toen trok hij mij aan mijn haar vast naar hem toe. Ik voelde dat hij grip had op mij. Mijn gezicht ging naar zijn gezicht en zijn tong ging mijn mond binnen. Ik voelde onverwachts zijn tong in mijn mond. Ik probeerde mijn hoofd weg te draaien en gelijk te zeggen dat hij moest stoppen. Ik zag dat er plukken haar op het BBQ meubel lagen. Die waren er door [verdachte] uitgetrokken. Hij had intussen mijn borsten aangeraakt. Ik voelde dat hij over en onder mijn kleding ging om mijn borsten aan te raken. Hij ging over mijn blote borsten. Ik was nog steeds bezig om hem van mij af te duwen. Ik hield dan een hand bij mijn haar en mijn andere hand tegen zijn borst. Op een gegeven moment wist ik niet meer hoe ik hem van mij af moest houden en liet ik het. Dat hij alleen mijn borsten ging aanraken. Hij ging maar door. Ik heb zo vaak ‘stop’ en ‘nee’ gezegd, en hem weggeduwd. Hij heeft meerdere keren zijn tong in mijn mond geduwd en meerdere keren mijn borsten aangeraakt. Op een gegeven moment stond ik weer op de vloer van de veranda, ik was van het meubel af, en toen zat hij met zijn vinger in mijn vagina. Hij ging met zijn hand in mijn broek. Ik stond tegen het meubel aan en hij stond tegenover mij. Op de een of andere manier had hij mij vast. Hij stond tegen mij aan en had mij vast. Ik voelde dat hij met een van zijn handen in mijn broek ging. Ik voelde dat hij meerdere keren in en uit mijn vagina ging. Hij ging wel zo’n 4 keer snel achter elkaar in en uit mijn vagina. Ik heb toen zijn hand vastgepakt en weggehaald. Ik heb toen weer iets gezegd in de trant van “hou ermee op”. Ik kon bij hem wegkomen, omdat zijn aandacht weg was. Ik ben naar binnen gegaan. Ik zag dat [verdachte] mij volgde naar de badkamer. Het is een kleine badkamer en ik zei tegen hem dat we moesten gaan slapen. Hij zei: “eerst nog even verder” en hij ging weer verder met die handelingen zoals buiten. Aan mijn haar trekken, aan mijn borsten zitten. Met zijn handen deed hij mijn shirt omhoog en heeft hij mijn borsten gezoend, aan mijn tepels gelikt, gebeten. Ik duwde hem weer weg. Hij vroeg ook of ik aan zijn piemel wilde zitten en dat wilde ik niet. Ik voelde dat zijn piemel hard was. Hij duwde mijn hand naar zijn piemel. Ik wilde zo graag dat hij stopte. Op het laatst pakte hij mijn gezicht nog vast en zei: “[benadeelde], we zijn toch vrienden?”
2. De
verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 26 augustus 2017 bij [naam] thuis was. Ik was [benadeelde] aan het masseren, mijn handen waren op haar borsten. We hebben wel gezoend. Mijn hand was op haar haar. In de badkamer zei zij heel duidelijk: “stop ermee”.
3. Een proces-verbaal van 3 september 2020, opgemaakt door mr. E. Mijnsberge, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het hof Amsterdam, doorgenummerde pagina’s 1-3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 september 2020 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde
verklaring van [naam]:
De verdachte was op 26 augustus 2017 bij ons op bezoek en zou blijven slapen. Ik vond de volgende ochtend hele plukken haar bij de barbecue. Na de aangifte is het relatief slecht gegaan met [benadeelde]. Haar eetlust werd slecht en zij sliep slecht. Het gaat nu beter met haar, maar het is nog niet helemaal over.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017200477-7 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] op 24 oktober 2017 (doorgenummerde pagina 25), en de bijbehorende bijlagen (pagina’s 30 en 31).
Dit proces-verbaal houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de
verklaring van de verbalisant:
Op 27 september 2017 ontving ik van aangeefster [benadeelde] een e-mail met een aantal bijlagen. Van deze bijlagen zijn bij dit proces-verbaal gevoegd Messenger (het hof begrijpt: [website] Messenger) berichten van [verdachte] aan [benadeelde].
De bijbehorende bijlagen, te weten afdrukken van
[website] Messenger berichten(geschriften die slechts tot het bewijs worden gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen), houden, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in:
18 september(het hof begrijpt: maandag 18 september 2017)
Zijn jullie boos????
VR(het hof begrijpt: vrijdag 22 september 2017)
[benadeelde] en [naam].
Dit is eenmalig bericht! !!! Hoop [naam] ook het lees.
Het is heel doms gebuurt.
[naam] mij excuses van mij hart.
Ik houd veel van jou en [benadeelde] en ik meen het
Ik zal afstand nemen met hoop dat ooit goed komt
weer tussen jullie en mij.
Ik begrijp hoe kut die stomme avond was.
Fucking alcohol was deze keer niet goed.
Love you guys for ever.
5. Een geschrift (dat slechts tot het bewijs wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen), te weten een brief van [arts], huisarts, van 19 oktober 2017, dossierpagina 35.
De
brief van de huisartshoudt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in, als
regels van haar journaal:
Betreft: [benadeelde]
31-08-2017 4 dgn geleden was vriend van pte (het hof begrijpt: patiënte) en partner bij hen langs. Partner op gegeven moment dronken naar bed. Hierna is pte aangerand door vriend: hard aan hoofd getrokken, tong in mond gestoken, uiteindelijk ook vinger inwendig.
12-9-2017 Heeft 9-9 aan vriend verteld. Merkt: vergeet veel, slechte concentratie, schrikkerig. Besproken dat huidige mentale toestand zeker past in normale stressreactie/reactieve somberheid.
03-10-2017 Gaat niet goed. Heeft 27-9 aangifte gedaan bij politie. Sindsdien continue aan het huilen, slaap slechter, gespannen. Wordt kribbiger tegen vriend. Ziet aanranding steeds voor zich.
03-10-2017 Zeer emotioneel. PTSS ‘in wording’.
Bewijsoverweging en bespreking van gevoerd bewijsverweer
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster [benadeelde] betrouwbaar zijn en voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De alternatieve lezing van de verdachte, die inhoudt dat er met haar instemming is gemasseerd, waarbij hij aan de borsten van de aangeefster heeft gezeten en haar heeft gezoend, acht de advocaat-generaal onaannemelijk.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hetgeen hem is ten laste gelegd. Daartoe is kort gezegd aangevoerd dat de aangifte – onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv – onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal zodat niet aan het wettelijke vereiste bewijsminimum is voldaan. De verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan aanranding en verkrachting van de aangeefster. Wel heeft hij haar gemasseerd, maar dat gebeurde volgens hem met wederzijdse instemming. Hij heeft daarbij met instemming van de aangeefster aan haar borsten gezeten en ze hebben één of twee keer gekust (‘niet gezoend, want de tong is niet gebruikt’).
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich gesteld voor de vragen of de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en of deze verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefsterHet hof gaat uit van de verklaring die de aangeefster op 27 september 2017 tegenover de politie heeft afgelegd. De strekking van deze verklaring is de volgende.
De verdachte kwam langs bij de aangeefster en haar vriend [naam], in hun tuinhuis voor een gezellige avond. Op enig moment is [naam] gaan slapen; hij had genoeg alcohol op en kon zijn ogen niet meer open houden. De verdachte en de aangeefster bleven nog op en stonden buiten bij de barbecue. Toen is de verdachte de aangeefster met haar goedvinden gaan masseren. Hij wilde op een gegeven moment met zijn handen richting haar borsten gaan. Zij heeft op dat moment haar handen voor haar borsten gehouden en ‘nee’ gezegd en is weggestapt. Vervolgens spraken de aangeefster en de verdachte nog wat met elkaar en is de aangeefster op het BBQ-meubel gaan zitten. Op dat moment is de verdachte voor haar gaan staan, tussen haar benen in, en heeft hij haar staart vastgepakt. De verdachte heeft de aangeefster aan haar haren naar zich toe getrokken en haar gezoend en aan haar borsten gezeten. Bij het trekken aan de haren kwamen er plukken haar los die bij de barbecue terecht zijn gekomen. De aangeefster heeft zich hiertegen verzet en gezegd dat hij moest ophouden. Dit deed de verdachte niet. De verdachte is vervolgens meerdere keren met zijn vinger in haar vagina gegaan. Op enig moment kon de aangeefster loskomen en naar de badkamer lopen. De verdachte is haar daarheen gevolgd. Daar heeft de verdachte wederom aan haar haren getrokken, haar borsten gelikt, in haar borsten gebeten, en heeft hij haar hand tegen zijn piemel gedrukt. De verdachte stopte uiteindelijk en zei toen iets als: “[benadeelde], we zijn toch vrienden?”.
De verklaring van de aangeefster is gedetailleerd en consistent en maakt op het hof een geloofwaardige en betrouwbare indruk. De verklaring die de aangeefster tegenover de politie heeft afgelegd komt overeen met de verklaring die zij op 3 september 2020 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. De geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van haar verklaring worden onderstreept door de omstandigheid dat de zij vier dagen na het incident een melding heeft gemaakt bij haar huisarts van een aanranding/verkrachting. De huisarts heeft toen geadviseerd het gebeuren op te schrijven en te bespreken met haar vriend ([naam]).Twee dagen hierna heeft de aangeefster een vriendin, de getuige [getuige], ingelicht over het voorval en haar om raad gevraagd. [getuige] zag dat de aangeefster geëmotioneerd was en raadde haar eveneens aan het gebeuren op te schrijven en het aan haar vriend te vertellen.De aangeefster heeft het incident vervolgens gedetailleerd opgeschreven en aan [naam] verteld.Zij heeft tegenover [getuige], [naam] en de huisarts steeds dezelfde lezing gegeven van het voorval. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de aangeefster sinds het voorval verschillende mentale problemen heeft ondervonden.
Al het bovenstaande in aanmerking nemend, ziet het hof geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de hierboven genoemde verklaring van aangeefster te twijfelen. Daar komt nog bij dat ook het na te noemen steunbewijs de betrouwbaarheid van de verklaring naar het oordeel van het hof versterkt. Dat de aangeefster een verhaal zou hebben geconstrueerd dat ‘té consistent en té gedetailleerd’ zou zijn, zoals door de raadsman is betoogd, is geenszins aannemelijk geworden. Ook de door de raadsman geopperde mogelijkheid dat de aangeefster een verhaal heeft opgezet, omdat zij wilde maskeren dat zij iets met de beste vriend van haar vriend had gedaan waarvan zij spijt heeft gekregen, is naar het oordeel van het hof in het licht van het voorgaande op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Op grond van het bovenstaande zal de verklaring van de aangeefster dan ook worden betrokken bij de bewijsbeslissing.
Bewijsminimum (steunbewijs)Het hof stelt voorop dat het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, gelet op het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 Sv, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, dus ook niet op de verklaring(en) van enkel de aangeefster. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De andere bewijsgronden dienen niet in een te ver verwijderd verband met de verklaring van de getuige te staan.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij betoogt dat het bewijs dat de verdachte de aangeefster tot de door haar beschreven handelingen heeft gedwongen enkel zou kunnen worden gestoeld op haar eigen verklaringen, en dat voor zover er sprake is van ander bewijs, dit bewijs terug is te voeren op dezelfde bron (namelijk: de aangeefster). Het hof onderschrijft dit standpunt niet om reden van het volgende.
Naar het oordeel van het hof vinden de verklaringen van de aangeefster in voldoende mate steun in:
- i) de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende dat hij de aangeefster heeft gemasseerd, dat hij zijn hand(en) op haar borsten en haar haren heeft gehad, dat zij hebben gezoend en dat zij in de badkamer zei “stop ermee”;
- ii) de tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [naam], voor zover inhoudende dat hij die ochtend na het voorval hele plukken haar bij de barbecue vond;
- iii) de tekstberichten die de verdachte na het incident naar de aangeefster (en mede gericht aan [naam]) heeft gestuurd en die kort gezegd inhouden dat de verdachte aan de aangeefster en [naam] vraagt of
- iv) de door de huisarts en [naam] geconstateerde mentale toestand van de aangeefster.
Het verweer dat gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv niet is voldaan aan het bewijsminimum wordt aldus verworpen.
SlotsomHet hof acht op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
verkrachting
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straffen, zal bevestigen.
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat de verdachte mantelzorger is voor zijn moeder en dat hij een vast dienstverband heeft en dat dit beide contra-indicaties zijn voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting en feitelijke aanranding van de vriendin van een voormalig goede vriend. Hij heeft haar, op een avond die gezellig had moeten blijven, in haar eigen woonomgeving verkracht door tegen haar wil meermalen zijn vinger in haar vagina te brengen. Hij heeft haar ook ruw aan haar haren getrokken, haar borsten betast en ge(tong)zoend. De verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij de grenzen van het slachtoffer niet heeft gerespecteerd en kennelijk enkel oog heeft gehad voor zijn eigen lustgevoelens.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als deze daarvan gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Helaas is dat ook in deze zaak het geval. Uit de slachtofferverklaring, die het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep heeft voorgedragen, en de overige inhoud van het dossier, blijkt dat zij zich door deze gebeurtenis tot op heden (vier jaren later) niet meer veilig voelt; haar gevoel van veiligheid is door de verdachte in één klap weggevaagd. De schaamte die zij ten gevolge van de verkrachting en aanranding voelt, groeit; het gaat niet goed met haar. Sinds de nacht van 27 augustus 2017 loopt zij steeds vast, schrikt zij vaak en raakt zij regelmatig in paniek. Voor PTSS-klachten waarmee zij als gevolg van de verkrachting is komen te kampen heeft ze EMDR therapie moeten ondergaan. Het hof rekent de verdachte de grote gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer heeft gehad aan.
Mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere sanctie dan een gevangenisstraf van een aantal maanden. Deze zal goeddeels in voorwaardelijke vorm worden gegoten, omdat aannemelijk is dat de verdachte zijn leven verder ‘goed op de rit’ heeft en hij bij langduriger vrijheidsbeneming het nodige zal verliezen. Tegen een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf verzet de ernst van het bewezenverklaarde zich echter. Om de strafdoelen van vergelding en speciale preventie op verantwoorde wijze met elkaar in evenwicht te brengen, zal daarnaast een taakstraf worden opgelegd.
Alles overziend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 150 uren in beginsel passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, de verdachte heeft op 27 februari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans – bijna twee jaren en acht maanden later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de passend geachte taakstraf met 15 uren te bekorten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.812,68, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
a) vervanging slot/sleutels boot waarvan de verdachte reservesleutels had € 109,00
b) wettelijk eigen risico zorgverzekering t.b.v. bloedonderzoeken € 80,81
c) vervanging elektrische tandenborstel € 181,00
d) massage therapie € 284,50
e) rustgevend homeopathisch voedingssupplement Valdispert € 135,91
f) extra slot tuinhuis en slot/ketting bij raam € 21,46
g) immateriële schade € 5.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.420,41. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen zoals de rechtbank heeft toegewezen en voor wat betreft de immateriële schade voor het gehele bedrag van € 5.000,00.
Geen standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is geen verweer gevoerd op de gevorderde schadevergoeding, nu de verdediging uitgaat van integrale vrijspraak.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden met een omvang van € 631,68 (bestaande uit de schadeposten a), b), d), e) en f), gelet op de onderbouwing en de toelichting die namens de benadeelde partij daaraan ten grondslag is gelegd. Door of namens de verdachte is de vordering niet betwist en de vordering komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Voornoemde posten komen naar het oordeel van het hof dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Naar het oordeel van het hof is in deze procedure niet aannemelijk geworden dat de onder c) genoemde schade van de vervanging van de elektrische tandenborstel een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. In zoverre kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
Immateriële schadeVoorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, mede gelet op de namens de benadeelde partij betrokken stellingen en ingediende stukken. Van de zijde van de verdachte is het optreden van de in de vordering tot schadevergoeding genoemde immateriële schade en het causale verband tussen die schade en het bewezenverklaarde niet betwist, terwijl de vordering het hof ook in zoverre niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 2.500,00, waarbij in het bijzonder is gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van het onrechtmatig handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke en geestelijke integriteit en het rechtsgevoel van de benadeelde partij is gemaakt, een en ander zoals naar voren komt in de bewijsvoering en strafmaatoverwegingen;
- de nadelige invloed die dat handelen op het sociaal-emotionele welzijn en het dagelijks leven van de benadeelde partij heeft;
- het gegeven dat de benadeelde partij (mede) door dat handelen PTTS-klachten heeft ontwikkeld en zich daarvoor geruime tijd onder behandeling van deskundigen heeft moeten stellen;
- de derving van levensvreugde die van een en ander het gevolg is;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel moet worden afgewezen.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en proceskostenDe toe te wijzen bedragen – in totaal € 3.131,68 – zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade, welke dag met betrekking tot de materiële schade telkens aan de hand van de data van de overgelegde facturen en kassabonnen en afrekeningen van de zorgverzekeraar is bepaald. Voorts zal het hof de verdachte als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
135 (honderdvijfendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
67 (zevenenzestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.131,68 (drieduizend honderdeenendertig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 631,68 (zeshonderdeenendertig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.131,68 (drieduizend honderdeenendertig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 631,68 (zeshonderdeenendertig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 41 (eenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade:
- voor een bedrag van € 109,00 op 16 december 2017;
- voor een bedrag van € 80,81 op 31 december 2018;
- voor een bedrag van € 284,50 op 1 mei 2018;
- voor een bedrag van € 135,91 op 2 mei 2018;
- voor een bedrag van € 21,46 op 29 april 2018.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 augustus 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. J.J.I. de Jong en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2021.
Mr. J.J.I. de Jong, mr. T. de Bont en mr. E.J. de Vries zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.