ECLI:NL:GHAMS:2021:3187

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
23-002723-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na lichte duw tegen de schouder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren wegens mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging betrof het toebrengen van een lichte duw aan de aangever, die hierdoor viel en een gebroken heup opliep. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van verklaringen van de aangever, de verdachte en een getuige. De aangever heeft wisselende verklaringen afgelegd over de toedracht van het incident, waarbij hij aanvankelijk sprak van een vuistslag, maar later aangaf dat hij slechts een duw tegen zijn schouder had gekregen. De verdachte verklaarde dat hij de aangever licht had aangetikt om hem te stoppen, omdat de aangever dreigde te slaan. De getuige bevestigde dat de duw niet hard was en vond het vreemd dat de aangever viel door deze lichte duw.

Het hof oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging van mishandeling. De lichte duw die de verdachte had gegeven, voldeed niet aan de criteria van opzet op pijn of letsel, zoals vastgelegd in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De kosten werden door beide partijen gedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de nuances in de verklaringen van betrokkenen in strafzaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002723-20
datum uitspraak: 20 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-234049-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte ter zake van mishandeling is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren.
Het hof heeft kennisgenomen van de (tot vrijspraak strekkende) vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, diens raadsman, en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 16 september 2020 te Den Helder, de heer [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] tegen de schouder, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof anders dan de politierechter tot vrijspraak van het tenlastegelegde komt.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd. Dat oordeel berust op het volgende.
Op grond van de verklaringen in het dossier en die van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, staat vast dat de aangever [benadeelde], de verdachte en de getuige [getuige] elkaar op straat zijn tegengekomen, dat er toen een confrontatie is ontstaan en dat de aangever daarbij is gevallen, waardoor hij zijn heup heeft gebroken. De afgelegde verklaringen lopen echter uiteen ten aanzien van de vraag wat de aanleiding voor, en de feitelijke toedracht van, dit incident zijn geweest.
De aangever heeft in totaal drie verklaringen afgelegd die wisselend van strekking zijn: zijn eerste twee verklaringen houden in dat hij een vuistslag in het gezicht heeft gekregen van, naar het hof begrijpt, de verdachte, waardoor hij is gevallen. De aanleiding voor deze confrontatie was volgens de aangever dat hij aan de praat raakte met ‘wat brutale jeugd die zich niet kon gedragen’ en dat zij ruzie kregen. In zijn derde verklaring zegt de aangever dat het niet klopt dat hij een klap in zijn gezicht kreeg, maar dat hij een klap tegen zijn linkerschouder heeft gehad; door die klap is hij gevallen. De aangever heeft ook verklaard dat hij een lichte vorm van dementie heeft.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep (net als eerder bij de politie) verklaard dat hij met de op dat moment dertienjarige getuige [getuige] op straat liep, dat zij omkeken en dat zij de aangever toen verward en boos op hen af zagen komen lopen. Omdat de aangever getuige [getuige] zonder enige aanleiding dreigde te gaan slaan, heeft de verdachte zijn rechterarm uitgestrekt en de aangever bij zijn linkerschouder aangetikt of heel licht geduwd, waarna de aangever is gevallen, aldus de verdachte.
Ook getuige [getuige] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat er opeens een man op hem af kwam lopen die hem wilde slaan en dat de verdachte die man toen een kleine, niet echt harde, duw tegen de bovenarm heeft gegeven om de man tegen te houden. [getuige] heeft daarbij nog opgemerkt dat hij het ‘raar vindt’ dat de aangever door zo’n kleine duw is gevallen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij de aangever geen klap heeft gegeven, maar slechts licht tegen de schouder heeft geduwd niet voor onaannemelijk kan worden gehouden.
Van mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht kan onder meer sprake zijn als iemand opzettelijk lichamelijk letsel of pijn aan een ander toebrengt. Er is geen reden om aan te nemen dat de verdachte de aangever met het geven van een lichte duw tegen de schouder moedwillig pijn, heupletsel of enig ander letsel heeft willen bezorgen. Daarnaast kan van opzettelijk handelen weliswaar ook sprake zijn indien de verdachte met zijn handelen bewust een aanmerkelijke kans op pijn of letsel heeft aanvaard, maar het hof is van oordeel dat die kans bij het geven van een lichte duw tegen de schouder gelet op ervaringsregels niet aanmerkelijk is te achten, nog daargelaten de vraag of de verdachte die kans vervolgens ook bewust heeft aanvaard. Bij die stand van zaken dient de verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.408,92, strekkend tot vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.598,92, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Nu de verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. J.J.I. de Jong en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. E.J. [benadeelde], griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2021.
Mr. T. de Bont, mr. J.J.I. de Jong en mr. E.J. [benadeelde] zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.