In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2021. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie (WWM) en voor het bezit van een vuurwapen van categorie III. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing omtrent het beslag op een geldbedrag van € 12.900,00.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 september 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte dezelfde straffen zou krijgen als in eerste aanleg opgelegd. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en zich verenigd met het vonnis waarvan beroep, maar heeft de motivering omtrent het beslag aangevuld.
Het hof heeft vastgesteld dat het in beslag genomen geldbedrag niet is gebruikt voor het bewezen verklaarde feit en heeft daarom besloten dat dit bedrag aan de verdachte moet worden teruggegeven. De beslissing over het in beslag genomen geldbedrag was niet eerder door de rechtbank genomen, en het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn om het bedrag niet terug te geven. Het hof heeft de teruggave van 258 biljetten van € 50,00 gelast aan de verdachte.