ECLI:NL:GHAMS:2021:3245

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
23-001435-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake wederspannigheid, mishandeling en belediging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, dat op 12 augustus 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd in Vught, werd beschuldigd van wederspannigheid, mishandeling en meermalen gepleegde belediging van een ambtenaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 31 juli 2020 in 's-Gravenhage schuldig heeft gemaakt aan deze feiten. De kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten omvatte onder andere wederspannigheid en mishandeling, alsook eenvoudige belediging van een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen opgelegd, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan twee slachtoffers, elk voor immateriële schade. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen. Het hof heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

De advocaat-generaal heeft ter zitting afstand gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen, wat betekent dat de uitspraak van het hof definitief is.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer(s) eerste aanleg : 09-197908-20 en 10-256420-18 (TUL)
parketnummer hoger beroep : 23-001435-21
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Den Haag, enkelvoudige strafkamer, van 3 september 2021 gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 12 augustus 2020 in de zaak tegen de verdachte:
naam: [verdachte]
voornamen: [verdachte]
geboren: op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
adres: [adres 1].
thans uit andere hoofde gedetineerd in Vught PPC, [adres 2].

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
gepleegd
feit 1:
op 31 juli 2020 te 's-Gravenhage;
feit 2 subsidiair:
op 31 juli 2020 te 's-Gravenhage;
feit 3:
op 31 juli 2020 te 's-Gravenhage;
feit 4 subsidiair:
op 31 juli 2020 te 's-Gravenhage.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 180, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 433,00 (vierhonderddrieëndertig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 433,00 (vierhonderddrieëndertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 2020.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 3 augustus 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 30 april 2019, parketnummer 10-256420-18, voorwaardelijk opgelegde Gevangenisstraf 21 dagen met proeftijd van 2 jaren.
Gewezen door mr. M.F.J.M. de Werd, in bijzijn van mr. B. van Vliet, griffier.
mr. M.F.J.M. de Werd
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting afstand gedaan van het recht beroep in cassatie in te stellen.