ECLI:NL:GHAMS:2021:328

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
23-001958-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte onder andere het telen van hennep en het illegaal aftappen van elektriciteit in de periode van 12 december 2017 tot en met 12 februari 2018. De verdachte werd vrijgesproken omdat het hof niet overtuigend bewezen achtte dat zij betrokken was bij de hennepteelt of op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepplantage. De verklaringen van de verdachte en een medebewoonster waren tegenstrijdig, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de medebewoonster onvoldoende bewijs boden om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het principe 'in dubio pro reo', waarbij de verdachte het voordeel van de twijfel krijgt als er onvoldoende bewijs is voor een veroordeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001958-19
datum uitspraak: 11 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-103593-18 tegen
[verbalisant],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
zij in of omstreeks de periode van 12 december 2017 tot en met 12 februari 2018 te Amsterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 6800 gram hennep en/of ongeveer 129 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 1 subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen en/of [naam] in of omstreeks de periode van 12 december 2017 tot en met 12 februari 2018 te Amsterdam met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 6800 gram hennep en/of ongeveer 129 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 12 december 2017 tot en met 12 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door planten te knippen en/of het verrichten van (andere) werkzaamheden ten behoeve van de kweek en/of de verwerking van de gekweekte hennep en/of
aan die onbekend gebleven persoon/personen en/of [naam] voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
feit 2 primair:
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 januari 2018 tot en met 12 februari 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking;
feit 2 subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen en/of [naam] op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 januari 2018 tot en met 12 februari 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die onbekend gebleven personen en/of [naam] en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan Liander, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die onbekend gebleven personen en/of [naam] en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 22 januari 2018 tot en met 12 februari 2018 te Amsterdam, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die een of meer andere onbekend gebleven personen en/of [naam] voornoemd pand aan de [adres 2] open te stellen en hem/hen in de gelegenheid te stellen
- de verzegeling van de hoofdaansluitkast te verbreken en/of te verwijderen en/of
- de deksel van de hoofdaansluitkast te verwijderen en/of
- een illegale aansluiting aan te brengen, zodat de elektriciteit/stroom niet werd bemeten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 primair en onder feit 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 1 jaar.

Vrijspraak

Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte was ten tijde van het aantreffen van de hennepplantage op 12 februari 2018 formeel de hoofdbewoonster van de betreffende woning op de [adres 2]. Medebewoonster [naam] is op die datum aangetroffen in de betreffende woning, waarop zij tegenover de politie heeft verklaard dat zij daar met de verdachte woonde, dat de verdachte ook heeft geholpen met het knippen en dat zij niet zeker wist welke afspraken er door de organisatoren met de verdachte zijn gemaakt.
Ter terechtzitting bij de politierechter van 20 mei 2019 heeft [naam] echter onder ede verklaard dat de verdachte niet op de hoogte was van de hennepplantage en niet meer verbleef in de woning. De getuige verklaarde dat zij verdachte ten onrechte bij de zaak heeft betrokken omdat zij indertijd ruzie met elkaar hadden. De verdachte heeft ter terechtzitting bij de politierechter van 20 mei 2019 verklaard dat zij inderdaad samen met [naam] in de woning woonde, maar dat zij ruzie met elkaar hadden gekregen en zij, verdachte, enkele maanden voor het aantreffen van de hennepplantage uit de woning is vertrokken, hierna niet meer in de woning is geweest en niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de plantage. De stukken, in het bijzonder de processen-verbaal die zien op het aantreffen van de hennepplantage in de woning, bieden ondertussen geen aanknopingspunten om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte op 12 februari 2018 en de maanden ervoor wel degelijk in de woning verbleef en op de hoogte was van de hennepplantage aldaar.
Alles overziend is het hof van oordeel dat niet overtuigend is komen vast te staan dat de verdachte betrokken is geweest bij de teelt van de hennep of op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepplantage en de diefstal van elektriciteit (noch dat zij de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard), zodat aan de verdachte het voordeel van de twijfel dient te worden gegeven. Dat de verklaringen van de verdachte en de verklaringen van getuige [naam] op onderdelen uiteenlopen, acht het hof onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verklaring van [naam] bij de politie op 12 februari 2018 over de bijdrage van de verdachte summier en weinig specifiek is.
Op grond van het voorgaande dient de verdachte te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. M.J.A. Duker en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen en mr. E.J. de Vries, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 februari 2021.
=========================================================================
[…]