ECLI:NL:GHAMS:2021:3398

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
000686-21 (530 Sv) en 000687-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid verzoeker na herstel verzuim in hoger beroep en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker, die eerder door de rechtbank Amsterdam niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoekschrift tot schadevergoeding. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat het verzoekschrift, hoewel aanvankelijk incompleet, alsnog ontvankelijk kon worden verklaard omdat verzoeker in raadkamer een ondertekend exemplaar had overgelegd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk was omdat het niet was voorzien van een handtekening. Het hof oordeelde dat het verzuim was hersteld en dat verzoeker recht had op een schadevergoeding.

Het hof heeft de verzoeken van verzoeker beoordeeld en heeft besloten om een vergoeding toe te kennen voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis, alsook voor de kosten van rechtsbijstand. De totale vergoeding die aan verzoeker is toegekend bedraagt € 4.763,85, bestaande uit € 105,00 voor de schade door voorlopige hechtenis en € 4.658,85 voor de kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de voorzitter van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000686-21 (530 Sv) en 000687-21 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-272405-19
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2021 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. E.G.S. Roethof,
[adres].

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 31 mei 2021 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 26 oktober 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 105,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 4.098,85;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 560,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (sepot).
De rechtbank heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard en dit als volgt gemotiveerd:
De rechtbank acht het verzoekschrift tot schadevergoeding niet-ontvankelijk, nu het
verzoekschrift incompleet op 10 februari 2021 is aangeleverd.
Het door verzoeker ondertekend exemplaar, welke bij brieven d.d. 17 februari 2021 en
06 april 2021 is opgevraagd, is tot op heden niet ontvangen.
De advocaat van appellant heeft aangevoerd dat verzoeker ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij in raadkamer in hoger beroep namens appellant een ondertekend verzoekschrift heeft overlegd en daarmee het verzuim heeft hersteld.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeker ontvankelijk kan worden verklaard, nu er een ondertekend verzoekschrift is overlegd, en dat de gevraagde vergoeding voor toewijzing vatbaar is.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof was de beslissing van de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van een ondertekend exemplaar van het ingediende verzoekschrift juist. Dit verzuim is echter hersteld, doordat namens verzoeker in raadkamer in hoger beroep alsnog een ondertekend exemplaar van het verzoekschrift is overlegd. Verzoeker is dan ook ontvankelijk.
Ad a
Appellant is op 14 november 2019 in verzekering gesteld. Appellant is op 15 november 2019 in vrijheid gesteld.
Gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van door appellant ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 105,00.
Ad b
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 4.098,85.
Ad c
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg. Namens verzoeker is ten aanzien van deze kosten tweemaal een verzoek ingediend ten bedrage van € 280,00 voor het opstellen en indienen van de verzoekschriften op de voet van artikel 530 en 533 Sv. In het feit dat deze twee verzoekschriften gelijktijdig zijn ingediend ziet het ziet het hof (conform de LOVS-oriëntatiepunten) aanleiding de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen en indienen van de verzoekschriften éénmaal toe te wijzen.
Het hof zal derhalve een bedrag toewijzen van € 280,00 voor het opstellen en indienen van de verzoekschriften in eerste aanleg.
Ad d
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 533 Sv ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 105,00 (honderdvijf euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 4.658,85 (vierduizend zeshonderdachtenvijftig euro en vijfentachtig cent).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, V.M.A. Sinnige en R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 november 2021.
De voorzitter beveelt:
De tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 4.763,85 (vierduizend zevenhonderddrieënzestig euro en vijfentachtig cent) op [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden mr. E.G.S. Roethof o.v.v. [verzoeker].
Amsterdam, 9 november 2021,
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter.