In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2021. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die direct uitvoerbaar waren. De verdediging heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling en verzocht om niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep, onder verwijzing naar problemen met de naleving van de bijzondere voorwaarden, met name het locatiegebod. Het openbaar ministerie heeft aanvankelijk geen bezwaar gemaakt tegen dit verzoek, maar heeft later aangegeven dat het wenselijk is om het hoger beroep door te laten lopen om de naleving van de voorwaarden te monitoren.
Tijdens de zitting op 28 oktober 2021 heeft het hof de standpunten van de partijen gehoord. De reclassering heeft gerapporteerd dat de verdachte zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden, wat aanleiding gaf tot zorgen over zijn gedrag. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank Amsterdam verantwoordelijk is voor beslissingen over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf en dat het niet naleven van de voorwaarden ook relevant kan zijn voor de sanctie in hoger beroep. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat er geen rechtens te respecteren belang was dat een nader onderzoek rechtvaardigde.
De beslissing van het hof houdt in dat de vordering van het openbaar ministerie tot schorsing van het onderzoek is afgewezen en dat de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 11 november 2021.