ECLI:NL:GHAMS:2021:3454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
23-004611-17 en 23-000570-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank Noord-Holland inzake brandstichtingen in treinen en bedreiging met terroristisch oogmerk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor vijf brandstichtingen in treinen, waarbij gevaar voor personen en goederen is ontstaan, en voor bedreiging met een terroristisch oogmerk van een winkelketen. De brandstichtingen vonden plaats in de toiletten van rijdende treinen, waarbij de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes. De bedreiging met terroristisch oogmerk werd geuit via berichten op sociale media, waarin de verdachte dreigende teksten plaatste. Het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 3 jaar en TBS opgelegd, maar het hof heeft de straf verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis, wat invloed heeft gehad op de beoordeling van zijn strafbaarheid en de op te leggen maatregel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummers: 23-004611-17 en 23-000570-16 (gevoegd ter terechtzitting in hoger beroep)
datum uitspraak: 9 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2017 in de strafzaak onder het parketnummer 15-870575-17 (parketnummer in hoger beroep 23-004611-17, verder te noemen:
zaak A) en ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2016 onder de parketnummers 15-741088-13 en
15-750030-12 (TUL) (parketnummer in hoger beroep 23-000570-16, verder te noemen:
zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1994,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 en 28 april 2021, 27 mei 2021, 6 oktober 2021 en 9 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormelde vonnissen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Zaak A
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten vordering nadere omschrijving tenlastelegging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 april 2017 in een rijdende trein van Amsterdam Sloterdijk naar Amsterdam Centraal, althans in Nederland opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (telkens) de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 14 december 2016 in een rijdende trein van Amsterdam Centraal naar Amsterdam Sloterdijk opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 06 januari 2017 in een rijdende trein van Alkmaar naar Amsterdam Centraal opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 16 februari 2017 in een rijdende trein van Haarlem naar Zandvoort opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
5.
hij op of omstreeks 24 februari 2017 in een rijdende trein van Den Haag Centraal naar Den Haag Hollands Spoor opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Zaak B:
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 september 2013 en/of 25 september 2013 te Ijmuiden, gemeente Velsen en/of in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland, de bezoekers en/of medewerkers van de [winkel] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, althans met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen [berichten] met zeer dreigende teksten gestuurd en/of geplaatst op het [account] :
  • " [tekst 1]
  • [tekst 1]
  • [tekst 1]
  • [tekst 1]
  • ".
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, reeds omdat het hof de twee zaken ter terechtzitting in hoger beroep heeft gevoegd.
Ten aanzien van zaak A (onderzoek [onderzoek 1] ; de treinbranden)
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft zich ten aanzien van zaak A op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie op de voet van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de raadsman, kort weergegeven, aangevoerd dat opsporingsambtenaar [verbalisant 1] de processen-verbaal van opsporingsambtenaren
[verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 2 april 2017 inhoudelijk heeft aangepast, maar niet mede heeft ondertekend. Daardoor heeft hij gehandeld in strijd met zijn verbaliseringsplicht. Het hof begrijpt dat de raadsman heeft bedoeld te betogen dat dit een onherstelbaar vormverzuim oplevert begaan bij het voorbereidend onderzoek.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Het hof stelt voorop dat, indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, de rechter moet beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. Een van deze factoren behelst het nadeel dat door het verzuim wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Voorts komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg – zoals door de raadsman bepleit – slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het vorenoverwogene brengt mee dat bij het bepalen van een rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a Sv, dit dient te gebeuren aan de hand van de hiervoor besproken factoren genoemd in het tweede lid van dit artikel. Met het oog daarop mag van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van die factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
Het hof constateert dat het verweer van de verdediging niet aan de hiervoor beschreven vereisten voldoet. Meer in het bijzonder heeft de verdediging niet toegelicht op welke wijze de verdachte door het gestelde verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Overigens – en gelet op het vorenstaande: ten overvloede – overweegt het hof dat een concretisering door de verdediging van de wijze waarop verdachtes verdedigingsbelangen door het verzuim zijn geschaad en op welke wijze er ‘met grove veronachtzaming van de belangen’ aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan, voor de hand had gelegen nu de verbalisant [verbalisant 1] in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2019 heeft gerelateerd dat hij de processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] als coördinator enkel heeft gecontroleerd op ‘kwaliteitseisen’ en daartoe de verbalisanten heeft gevraagd om bepaalde onderdelen van de processen-verbaal te verhelderen en spelfouten aan te passen. [verbalisant 1] heeft bovendien verklaard dat hij geen inhoudelijke wijzigingen in de processen-verbaal heeft aangebracht. Het hof heeft ook overigens in het dossier geen aanwijzingen gevonden die erop zouden kunnen duiden dat verbalisant [verbalisant 1] de processen-verbaal inhoudelijk heeft aangepast, zoals door de verdediging is gesuggereerd.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle in zaak A tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Op 2 april 2017 hebben de verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] de verdachte gevolgd. Zij hebben, kort weergegeven, gezien dat de verdachte in een trein stapte, dat in het toilet van die trein op dat moment nog geen sporen van een brand aanwezig waren en dat de verdachte daarna dat toilet in ging. Meteen nadat de verdachte uit het toilet kwam, is verbalisant [verbalisant 3] het toilet ingegaan en constateerde hij dat van achter de spiegel vuur kwam, waarop de verdachte – die op dat moment een aansteker bij zich had – is aangehouden. Uit het sporenonderzoek is gebleken dat de papieren handdoekjes in de handdoekjesdispenser in dat toilet in brand waren gestoken.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de processen-verbaal van bevindingen van voornoemde verbalisanten dat de verdachte degene is geweest die de brand in de trein op 2 april 2017 heeft gesticht. De verbalisanten hebben uitgebreid gerelateerd over hetgeen zij hebben waargenomen en hebben de inhoud van hun processen-verbaal bevestigd tijdens hun verhoren bij de raadsheer-commissaris van dit hof op 31 oktober 2018. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verbalisanten onwaarheden hebben verkondigd, dan wel de verdachte hebben verwisseld met een andere persoon. Het hof verwerpt dit verweer, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat er tot op het moment dat de verdachte het toilet inging geen brand woedde in dat toilet, de brand direct nadat de verdachte het toilet verliet werd geconstateerd en de verbalisanten de verdachte vervolgens tot aan zijn aanhouding ononderbroken in het vizier hebben gehouden.
Het dossier bevat geen direct bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 2 tot en met 5 tenlastegelegde treinbranden. Echter, ook zonder direct bewijs is een bewezenverklaring mogelijk indien op grond van “schakelbewijs” het wettige en overtuigende bewijs uit het dossier kan worden afgeleid. Van schakelbewijs is sprake indien de rechter voor het bewijs van een feit gebruik maakt van de bewezenverklaring van een ander feit en/of de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen in het geval de door de verdachte gehanteerde modus operandi bij die feiten in essentie dezelfde is.
Het hof constateert dat de onder de feiten 2 tot en met 5 tenlastegelegde treinbranden opvallende gelijkenissen vertonen, zowel onderling, als met de treinbrand die is tenlastegelegd onder feit 1 en verwijst daarvoor naar de processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 5] .
In die processen-verbaal hebben de verbalisanten de modus operandi van de onder feit 1 tenlastegelegde brand op 2 april 2017 vergeleken met de treinbranden op 14 december 2016 (feit 2), 6 januari 2017 (feit 3), 16 februari 2017 (feit 4) en 24 februari 2017 (feit 5). Uit hun processen-verbaal blijkt dat de vijf aan de verdachte tenlastegelegde branden op meerdere specifieke onderdelen overeen komen, namelijk:
  • de brandstichting vond steeds plaats in de toiletruimte van een trein;
  • het materiaal dat in brand werd gestoken betrof steeds handdoekjes, en
  • die handdoekjes bevonden zich aan de wand van de toiletruimte.
Deze modus operandi is specifiek gebleken. Uit de als geschrift voor het bewijs gebezigde brief van
[verbalisant 5] , werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS), van 3 december 2017, volgt dat de treinbranden in de periode (naar het hof begrijpt) december 2016 tot april 2017 zeer kenmerkend (uniek) waren en afweken van de wijze waarop treinbranden meestal ontstaan. [verbalisant 5] voegt daaraan toe dat zij de modus operandi van de incidenten tussen december 2016 en april 2017 na de aanhouding van de verdachte niet meer hebben waargenomen.
Het hof acht tevens redengevend voor een bewezenverklaring dat uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte die zijn onderzocht blijkt dat de telefoon van de verdachte op de data en rondom de tijdstippen waarop de onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde treinbranden plaatsvonden, telkens aanstraalde op zendmasten die zich bevonden in de (directe) buurt van de treinstations en de trajecten van de treinen die in brand zijn gestoken. De verdachte was bovendien, blijkens camerabeelden van de betreffende stations, bij de feiten 2, 4 en 5, steeds aanwezig op de stations waar de betreffende treinen vertrokken en aankwamen op de tijdstippen vóór en kort na het ontdekken van de branden. De verdachte was daarbij telkens ofwel op het perron waar vandaan de treinen vertrokken of waarop zij aankwamen, of stapte in de trein waar de treinbranden zijn ontdekt. Er is onderzoek gedaan naar de gegevens van de
OV-chipkaart die op naam van de verdachte stond en bij hem is aangetroffen en van een anonieme
OV-chipkaart die op 2 april 2017 bij de verdachte is aangetroffen. Daaruit blijkt dat de verdachte op elk van de in feit 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde data rond de tijdstippen van de branden heeft in- en uitgecheckt op de trajecten van de treinen waarin de branden zijn aangestoken.
Redengevend voor een bewezenverklaring is ook dat de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij eind december 2016 of begin januari 2017 met de verdachte in de trein zat van Zaandam naar Amsterdam Sloterdijk. Tijdens de rit vertelde de verdachte haar dat hij brand stichtte in de trein en dat hij dat in de wc deed en liet haar een aansteker zien. [getuige 1] heeft verklaard dat zij daarna op station Sloterdijk bij een medewerkster van de NS een melding heeft gedaan. NS-medewerkster [naam 2] heeft verklaard dat zij op station Amsterdam Sloterdijk door een meisje werd aangesproken, dat verklaarde dat ene [verdachte] of [verdachte] , haar schoolgenoot, haar had verteld dat hij een brandje in het toilet van de trein zou stichten. Uit een verslag van een telefoongesprek van 6 januari 2017 volgt dat [naam 2] het voornoemde gesprek op
6 januari 2017 heeft gevoerd, de dag waarop in de trein tussen Alkmaar en Maastricht en die stopt op station Zaandam en Amsterdam Sloterdijk een brand heeft gewoed. In het telefoongesprek maakte [naam 2] melding van treinnummer 855, hetzelfde treinnummer als dat van de trein waarin de brand heeft gewoed. Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen, dat de advocaat-generaal op 28 april 2021 heeft overgelegd, blijkt voorts dat [getuige 1] blijkens de in- en uitcheckgegevens van de OV-chipkaarten samen met de verdachte heeft gereisd op 6 januari 2017. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat [naam 2] met [getuige 1] heeft gesproken op 6 januari 2017.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar is, maar dat verweer wordt verworpen gelet op het voorgaande, nu de inhoud van haar verklaring wordt ondersteund door en bevestiging vindt in de verklaring van [naam 2] en de OV-chipkaartgegevens.
Op grond van al het voorgaande is naar het oordeel van het hof, alles in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat de verdachte naast de op 2 april 2017 gepleegde brandstichting in de trein (feit 1) ook de onder 2 tot en met 5 tenlastegelegde treinbranden heeft gesticht.
Het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario, dat iemand anders de treinbranden heeft gesticht, wordt gelet op het voorgaande verworpen. Het hof overweegt daartoe nog dat de – in een zeer laat stadium van het strafproces – door de verdachte geopperde suggestie dat niet hij, maar [getuige 1] de brandstichtster was, op geen enkele wijze concreet door de verdachte is onderbouwd en ook geen enkel aanknopingspunt vindt in het dossier.
Het hof overweegt tenslotte dat tijdens de branden zich reizigers in de rijdende treinen bevonden. In drie van de tenlastegelegde feiten had de brand zich reeds via de scheidingswand uitgebreid boven het plafond van de aangrenzende coupé. Daaruit blijkt dat dergelijke branden zich in een korte tijd fors kunnen uitbreiden. Voorts zijn in een rijdende trein zeer beperkte vluchtmogelijkheden. Onder deze omstandigheden was levensgevaar voor personen naar algemene ervaringsregels aanwezig en voorzienbaar.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde treinbranden heeft gesticht.
Ten aanzien van zaak B (onderzoek [onderzoek 2] ; bedreiging [winkel] met terroristisch misdrijf)
De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte van de bedreiging dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging twee redenen aangevoerd:
  • i) ten eerste is niet bewezen dat de verdachte de [berichten] heeft geplaatst, omdat de [berichten] niet aan hem gekoppeld kunnen worden,
  • ii) ook als wordt aangenomen dat het de verdachte is geweest die de berichten heeft geplaatst dan is volgens de verdediging nog niet bewezen dat de verdachte met het plaatsen van de betreffende [berichten] het oogmerk had op een bedreiging met een terroristisch misdrijf.
Het overweegt omtrent de gevoerde verweren het volgende.
(i) Kunnen de [berichten] aan de verdachte worden gekoppeld?
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte degene is geweest die de [berichten] met de in de tenlastelegging genoemde inhoud heeft geplaatst. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de ambtsedige processen-verbaal van verbalisant [verbalisant 6] van 9 december 2013 en verbalisant [verbalisant 7] van 24 december 2015 blijkt dat er op 9 oktober 2013 tijdens de doorzoeking in de woonkamer van de woning van de verdachte aan de [adres 1] een router/modem voorzien van het MAC-adres [adres 2] is aangetroffen, waarvan de lease door Ziggo vanaf 24 juni 2013 om 2:25 uur is gestart en statisch is gekoppeld met het externe IP-adres [adres 3] . De aangetroffen modem had een uptime vanaf 29 augustus 2013 om 14:25 uur.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 8] van 8 oktober 2013 blijkt dat met voornoemd
IP-adres het e-mailadres [emailadres] via de service “ 10minutemail ” op 24 september 2013 is aangemaakt, met welk e-mailadres het [account] is aangemaakt. Uit de gegevens van [account] is gebleken dat het [account] op 24 september 2013 om 22:00:25 uur UTC-tijd is aangemaakt. Omgerekend naar Nederlandse tijd is UTC-tijd + 1 uur, dus 21:00:25 CET en omdat Nederland zomer- en wintertijd hanteert en de zomertijd op 24 september 2013 van toepassing was, wordt het 22:00:25 uur. Voor het aanmaken van het e-mailadres via 10minutemail blijkt uit het aanvullende proces-verbaal dat dit e-mailadres is aangemaakt om 14:53:17 uur CST-tijd. Ook voor CST-tijd geldt een zomer- en wintertijd, die van toepassing is van 7 april om 02:00 tot 27 oktober om 02:00 uur, wat inhoudt dat het verschil tussen CST en UTC 5 uren bedroeg, zodat 14:53:17 uur in UTC 19:53:17 uur was. Dit was omgerekend naar CET 20:53:17 uur en in geval van de zomertijd in Nederland was het op dat moment 21:53:17 uur Nederlandse tijd, toen het account op 10minutemail werd aangemaakt.
Op het [account] is ingelogd via verschillende IP-adressen, waaronder een aantal zogenoemde TOR-adressen en het IP-adres [adres 4] van Vodafone Nederland. Voorts blijkt met betrekking tot de telefoon van de verdachte het volgende. Uit het proces-verbaal historische verkeersgegevens alsmede het proces-verbaal registraties DCS (zijnde het proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2012 van [verbalisant 8] ) met betrekking tot het Vodafone-telefoonnummer van de verdachte volgt, dat er op 25 september 2013 om 04:08 uur internetactiviteit is geregistreerd, waarbij het telefoonnummer van de verdachte vanaf 04:08 uur gedurende 1083 seconden een internet/dataverbinding heeft gehad en waarbij gebruik werd gemaakt van het basisstation Vodafone- [nummer 1] gelegen aan de [adres 5] . De woning van de verdachte is gelegen binnen het gebied waarin het genoemde basisstation dekking geeft. Het hof leidt hieruit af dat de telefoon van de verdachte vanaf 04:08 uur gedurende minimaal 18 minuten en 3 seconden (1083 seconden), derhalve tot minimaal 04:26 uur een dataverbinding heeft gehad. De tijdstippen van het plaatsen van de laatste drie [berichten] , te weten om 04:15 uur, 04:17 uur en 04:19 uur, vallen binnen dat tijdsbestek. Daar komt bij dat de verdachte blijkens de CIOT-bevraging van 8 oktober 2013 de enige is op het adres [adres 1] een telefoonnummer van Vodafone in gebruik had en dat de andere leden van zijn gezin gebruik maakten van andere telecomproviders. Voorts blijkt dat op de telefoon van de verdachte cookies van [account] zijn aangetroffen van 25 september 2013 om 04:21:57 uur, 04:22:48 uur en 04:23:22 uur, zodat kan worden vastgesteld dat [account] ook kort na het plaatsen van de drie laatste [berichten] via de telefoon van de verdachte is bezocht.
Tot slot blijkt uit het proces-verbaal onderzoeksgegevens dat er op de laptop van de verdachte sporen zijn aangetroffen van de zoekwoorden “ 10minutemail ”, “ 10 minuten mail ” en “tor browser”, alsmede cookies van de website 10minutemail , hetgeen duidt op gebruik dan wel raadpleging van die website. Daar komt bij dat er eveneens sporen van een TOR-browser, die op het bureaublad van de laptop heeft gestaan, op de laptop zijn aangetroffen. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzittingen is niet gebleken dat een ander dan de verdachte (op deze manier) gebruik maakte van zijn laptop, zodat het naar het oordeel van het hof de verdachte degene is geweest die voornoemde zoekslagen heeft gemaakt en van de website 10minutemail gebruik heeft gemaakt.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte degene is geweest die de tenlastegelegde berichten op [account] heeft geplaatst. Het eerste verweer wordt daarmee verworpen.
(ii) Oogmerk op een bedreiging met terroristisch misdrijf?
Volgens de verdediging is, ook al zou worden aangenomen dat het de verdachte is geweest die de [berichten] heeft geplaatst, nog niet bewezen dat de verdachte met het plaatsen van de betreffende [berichten] het oogmerk had op een bedreiging met een terroristisch misdrijf. De verdachte was volgens de verdediging namelijk een destijds 18-jarige jongen met een IQ van gemiddeld 86 en een autistische stoornis, waardoor niet is gebleken dat hij doelbewust het oogmerk had om de in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde ernstige vrees aan te jagen. Ook heeft niemand de [berichten] gelezen.
Het hof overweegt omtrent het tweede verweer als volgt.
In artikel 83 Sr is limitatief opgesomd welke misdrijven terroristische misdrijven betreffen. Door het gebruik van de woorden ‘bom, schieten, moord en shoot’ heeft de verdachte naar het oordeel van het hof gedreigd met het teweegbrengen van een ontploffing, strafbaar gesteld in artikel 157 Sr, en met moord, strafbaar gesteld in artikel 289 Sr, welke artikelen in de limitatieve opsomming van artikel 83 Sr zijn opgenomen.
Op grond van artikel 83 Sr juncto artikel 83a Sr kunnen bedreigingen worden aangemerkt als terroristische misdrijven, indien deze bedreigingen worden gepleegd met het oogmerk om een bevolking of een deel van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Hoewel het terroristisch oogmerk een subjectief bestanddeel is, kan het bewijs ook uit objectieve omstandigheden worden afgeleid. Onder het oogmerk om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen moet naar het oordeel van het hof worden verstaan dat een verdachte met het gepleegde misdrijf tot doel heeft te veroorzaken dat (een – voldoende substantieel – deel van) de bevolking angstige gevoelens voor iets dreigends krijgt. Niet vereist is dat het aanjagen van vrees tot het daadwerkelijk geïntimideerd zijn van de bevolking heeft geleid.
Het hof constateert dat de verdachte het plegen van het feit heeft ontkend, zodat het hof dient te bezien of het bewijs van een terroristisch oogmerk kan worden afgeleid uit objectieve feiten en omstandigheden, waaronder de aard van de bedreiging en de omvang van de beoogde gevolgen daarvan.
Het hof overweegt daartoe als volgt. De bedreigingen die uit de [berichten] volgen zijn naar hun inhoud voldoende concreet en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. De verdachte heeft deze berichten extra kracht willen bijzetten door gebruikmaking van zogenaamde ‘hashtags’ met woorden als: dood, min 10 dood, bom, moord, schieten en shoot, bij de berichten. Door vervolgens ook de ‘hashtags’ als [winkel] , [winkel] en [plaats] te gebruiken heeft de verdachte verwezen naar de plaats en het moment waarop de bedreigingen kennelijk zouden worden uitgevoerd, althans zo zou dat moeten lijken. De plaats en het moment betrof volgens de berichten in combinatie met de hashtags de [winkel] en [winkel] en wel op 25 september 2013, het moment van de aanvang van het [winkel] .
Het hof is dan ook – met de rechtbank – van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden bewezen verklaard dat de bedreigingen die door middel van de door de verdachte gebruikte teksten op [account] zijn geplaatst, van dien aard en omvang waren dat bij de bedreigde personen, in dit geval zowel de bezoekers als de medewerkers van [winkel] / [winkel] , de ernstige vrees kon ontstaan dat de bedreigingen zouden worden verwezenlijkt. Voorts heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit deel van de bevolking bedreigd kon raken. Niet alleen de inhoud van de [berichten] en de daarbij gebruikte hashtags, maar ook de openbaarheid van het door hem gekozen social media-platform [account] acht het hof daarbij doorslaggevend. Dat het [account] , zoals door de raadsman gesteld, geen volgers had, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Immers zorgt het gebruik van de hashtags ervoor dat de [berichten] openbaar op [account] zichtbaar worden en daardoor kunnen worden gelezen, zodat het hebben van volgers daarvoor niet noodzakelijk is. Uit de onrust die is ontstaan als gevolg van de [berichten] , blijkt ook wel dat de [berichten] onder de aandacht van het publiek zijn gekomen. Hiermee is voldaan aan het bestanddeel terroristisch oogmerk. Hetgeen de raadsman in het kader van de bewijsvraag heeft aangedragen over het IQ en de autistische stoornis van de verdachte maakt het oordeel van het hof over het voorgaande niet anders nu het hof gelet op de onderbouwing van dit verweer niet vermag in te zien hoe deze omstandigheden de opzet in casu raken, terwijl ook overigens op geen enkele wijze is gebleken dat de verdachte de reikwijdte van zijn strafbare handelen niet heeft kunnen overzien.
Ook het tweede verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A onder 1 tot en met 5 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
1.
hij op 2 april 2017 in een rijdende trein van Amsterdam Sloterdijk naar Amsterdam Centraal, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes, ten gevolge waarvan de toiletruimte gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en NS-personeel te duchten was;
2.
hij op 14 december 2016 in een rijdende trein van Amsterdam Centraal naar Amsterdam Sloterdijk opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes, ten gevolge waarvan de toiletruimte en een gedeelte van het treinstel zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was;
3.
hij op 6 januari 2017 in een rijdende trein van Alkmaar naar Amsterdam Centraal opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes ten gevolge waarvan de toiletruimte gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was;
4.
hij op 16 februari 2017 in een rijdende trein van Haarlem naar Zandvoort opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes, ten gevolge waarvan de toiletruimte en een gedeelte van het treinstel zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was;
5.
hij op 24 februari 2017 in een rijdende trein van Den Haag Centraal naar Den Haag Hollands Spoor opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes, ten gevolge waarvan de toiletruimte en een gedeelte van het treinstel zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was.
Zaak B:
hij op 24 september 2013 en 25 september 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen en in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland, de bezoekers en medewerkers van de [winkel] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen [berichten] met zeer dreigende teksten geplaatst op het [account] :
  • [tekst 1]
  • [tekst 1]
  • [tekst 1]
  • [tekst 1]
  • .
Hetgeen in de zaak met parketnummer zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen zaak A
Ten aanzien van feiten 1, 2, 3, 4 en 5
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van5 december 2017.Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 2 april 2017 in de trein van Amsterdam Sloterdijk naar Amsterdam Centraal geweest. Op 14 december 2016 ben ik van Amsterdam Centraal naar Amsterdam Sloterdijk gereisd. De in- en uitcheckgegevens van de chipkaart kloppen. Het is ook mijn chipkaart. Ik ben degene die steeds op de camerabeelden staat. Die kleding die beschreven wordt, is ook mijn kleding. De incheckgegevens op 6 januari 2017 kloppen. Ik ben op station Sloterdijk en in Zaandam geweest. Op 16 februari 2017 ben ik naar Overveen gereisd. Op 24 februari 2017 ben ik met de trein waarin brand was van
Den Haag Centraal Station naar Den Haag Hollands Spoor gereisd.
Een proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , doorgenummerde pagina 440.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik was aanwezig bij een overleg van de Nederlandse Spoorwegen in het data experience lab PWC, opgezet naar aanleiding van de treinbranden die begonnen vanaf december 2016 tot en met
maart 2017. Er werd een analyse getoond naar aanleiding van de uitgelezen OV chipkaarten met de in- en uitcheckgegevens van alle reizigers ten tijde van de treinbranden. Tijdens deze analyse kwam er een studenten OV-kaart naar voren die ten tijde van de branden in- of uitgecheckt was op en rondom de locaties en tijdstippen van de treinbranden. Deze OV-chipkaart is voorzien van
OV-chipkaartnummer [nummer 2] .
Een proces-verbaal verstrekking gevorderde identificerende gegevens van 27 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] , doorgenummerde pagina’s 412-413.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Van Translink is gevorderd om de identificerende gegevens te verstrekken van het
OV-chipkaartnummer [nummer 2] .
De identificerende gegevens die gekoppeld zijn aan het OV-chipkaartnummer [nummer 2] zijn:
Naam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag 1] -1994
Geslacht: man
Adres: [adres 1]
.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen MO van 4 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s529-531.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Naar aanleiding van aangiften van brandstichtingen in treinen van N.V. Nederlandse spoorwegen heb ik de modus operandi van de zaken van 6 januari 2017, 24 februari 2017 en 2 april 2017 met elkaar vergeleken. Na vergelijking van deze zaken zag ik de volgende overeenkomsten:
- de brandstichtingen vinden plaats in een trein;
- de brandstichtingen vinden plaats in de toiletruimte van een trein;
- het materiaal dat in brand wordt gestoken is handdoekjes;
- de handdoekjes die in brand worden gestoken bevinden in de handdoekhouder aan de wand van de toiletruimte.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen Modus Operandi van 26 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 532-535.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Naar aanleiding van aangiften van brandstichtingen in treinen van N.V. Nederlandse spoorwegen heb ik de modus operandi van de zaken van 14 december 2016 en 16 februari 2017 met elkaar vergeleken. Na vergelijking van deze zaken zag ik de volgende overeenkomsten:
- de brandstichtingen vinden plaats in een trein;
- de brandstichtingen vinden plaats in de toiletruimte van een trein;
- het materiaal dat in brand wordt gestoken zijn handdoekjes;
- de handdoekjes die in brand worden gestoken bevinden zich in of op het toilet of in de handdoekhouder aan de wand van de toiletruimte.
De modus operandi is identiek aan de zaken die in het proces-verbaal van bevindingen MO van
4 april 2017, doorgenummerde pagina’s 529-531 met elkaar zijn vergeleken.
6.
Een geschrift, zijnde een brief van [verbalisant 5] , werkzaam als Coördinator Security Managers bij de Nederlandse Spoorwegen, van 3 december 2017, ongenummerd.
Deze brief houdt, voor zover van belang, in:
De type treinbrand in de periode december tot april (het hof begrijpt: december 2016 tot april 2017) was zeer kenmerkend en had een uniek kenmerk. Als NS hebben wij per jaar een aantal incidenten maar dit is meestal een prullenbak die in brand staat door mogelijk roken in de trein en dat de sigaret in prullenbak wordt gedaan. Of soms papier wat in toilet wordt gelegd en aangestoken. De modus operandi van de incidenten tussen december en april hebben wij na de aanhouding van de verdachte nooit meer waargenomen. Deze handdoekjes werden aangestoken wat een vertragende werking had waardoor een verdachte zich kon verplaatsen voordat iemand de brand zou opmerken. Zoals gesteld hebben wij deze manier van werken niet meer waargenomen na de aanhouding van de verdachte.
7.
Een proces-verbaal aangifte van 2 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] , doorgenummerde pagina’s 538-539.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de aangever [aangever 1] :
Ik ben namens de Nederlandse Spoorwegen gerechtigd aangifte te doen. Ik doe aangifte van brandstichting in een trein waarvan de Nederlandse Spoorwegen de eigenaar is. De brand heeft plaatsgevonden op 2 april 2017 tussen 10.25 uur en 10.50 uur. De brand heeft plaatsgevonden in de trein op station Amsterdam Centraal. De brand heeft plaatsgevonden in het toilet en is vermoedelijk aangestoken bij de handdoekjes.
8.
Een proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 545-546.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 2 april 2017 was ik belast met een volgactie van [verdachte] . Ik was op station Sloterdijk in Amsterdam. Ik zag dat [verdachte] op perron 8 stond. Ik zag dat omstreeks 10.29 uur de trein het station op perron 8 binnenreed. Ik zag dat het de trein naar Amsterdam Centraal betrof. Ik zag dat [verdachte] ongeveer het middelste gedeelte van de trein in liep. Ik betrad de trein een balkon eerder dan waar [verdachte] de trein in liep. Ik liep naar de laatst geziene positie van [verdachte] . Voordat ik in de volgende coupe aan kwam zag ik aan de linkerzijde van de schuifdeur, in de rijrichting gezien, een WC. Ik zag dat na de volgende schuifdeur [verdachte] daar alleen stond, op het balkon voor de 1e klas. Ik ben doorgelopen en nam positie in. Ik had vrij en onbelemmerd zicht op [verdachte] . Omstreeks 10.35 uur zag ik dat [verdachte] in de richting van de WC liep. Ik zag dat hij de schuifdeur opende. Ik hoorde collega [verbalisant 3] zeggen dat hij kon zien wat [verdachte] deed. Ik hoorde [verbalisant 3] zeggen dat [verdachte] de WC in ging. Dit was de WC die ik eerder had gepasseerd. Omstreeks 10.37 uur hoorde ik [verbalisant 3] zeggen dat [verdachte] de WC weer verliet. Ik zag dat de trein stopte op station Amsterdam Centraal. Ik hoorde [verbalisant 3] zeggen dat [verdachte] de trein verliet en dat er brand was in de WC. Ik hoorde [verbalisant 3] zeggen dat [verdachte] aangehouden kon worden voor brandstichting. Collega [verbalisant 4] en ik hebben [verdachte] aangehouden. Verdachte: [verdachte] , geboren op 6 [geboortedag 1] 1994 te Amsterdam

9.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 31 oktober 2018, opgemaakt doormr. R.A.F. Gerding, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken het gerechtshof Amsterdam.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op31 oktober 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verbalisant 2] :Ik was op een station. Ik weet dat ik vlakbij de heer [verdachte] in de trein stapte. Ik had zicht op hem. Ik zag de verdachte bewegen richting de wc. Er werd bevestigd, ik dacht door [verbalisant 3] , dat hij de wc inging. Toen hij eruit kwam, ging collega [verbalisant 3] de wc in. Ik had van mijn collega [verbalisant 3] gehoord dat er rookontwikkeling was geweest en dat de verdachte moest worden aangehouden. [verbalisant 4] en ik waren de eersten bij de aanhouding.

10.
Een proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 547-548.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 2 april 2017 was ik belast met een volgactie van [verdachte] . Ik bevond mij op station Sloterdijk te Amsterdam. Ik zag dat [verdachte] op perron 8 ging staan. Ik ben ook op perron 8 gaan staan. Omstreeks 10.29 uur zag ik dat de trein op perron 8 binnenkwam. Ik zag dat de trein vertrok in de richting van Amsterdam Centraal. Ik zag dat de trein iets verder doorreed, zodat de trein voor meer dan de helft voorbij mij was gereden. Ik zag in het voorbijrijden van de trein dat het toilet in de trein zich bevond bij de 1e klasse zitplaatsen. Ik zag dat [verdachte] de trein instapte bij de 1e klasse zitplaatsen. Ik ben via de schuifdeuren van de balg van de trein in de richting van het toilet gelopen. Ik zag dat [verdachte] in de trein op het balkon bij de deur stond waar hij zojuist naar binnen was gestapt. Ik ben het toilet ingegaan. Ik heb het toilet bekeken en constateerde dat er geen vuur of rook in het toilet aanwezig was. Ik ben vervolgens weer via de balg terug gelopen naar het balkon waar ik in eerste instantie was binnengekomen. Ik kon vanuit mijn positie door de ronde raampjes in de twee schuifdeuren van de balg [verdachte] zien staan. [verdachte] stond tussen mij en collega [verbalisant 2] in. Ik zag dat [verdachte] omstreeks 10.35 uur het toilet binnen ging. Er heeft verder niemand anders van het toilet gebruik gemaakt nadat ik het toilet had bekeken. Ik heb collega [verbalisant 2] in kennis gesteld van het feit dat [verdachte] het toilet in was gegaan. Omstreeks 10.37 uur zag ik dat [verdachte] uit het toilet kwam en ik zag en voelde dat de trein tot stilstand was gekomen. Ik zag dat [verdachte] de trein uitstapte op het centraal station van Amsterdam. Ik ben om 10.38 uur het toilet ingelopen. Ik rook een brandlucht. Ik zag dat er van achter de spiegel in het toilet rook kwam. Ik zag dat in de uit de ruimte onder de spiegel vlammen kwamen. Ik hoorde een knetterend geluid vanachter de spiegel komen. Ik zag dat er uit de ruimte onder de spiegel verbrand papier in de wasbak viel. Hierop heb ik collega [verbalisant 2] medegedeeld dat het toilet in brand stond en dat hij [verdachte] moest aanhouden.

11.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 31 oktober 2018, opgemaakt doormr. R.A.F. Gerding, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken het gerechtshof Amsterdam.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op31 oktober 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verbalisant 3] :Op 2 april 2017 was ik ingezet om de verdachte te volgen. Ik was op station Sloterdijk te Amsterdam. Ik ben naar het perron gelopen en heb zicht op de verdachte gehouden. Ik zag voor perron 8 de trein voorbij komen. De trein reed van Amsterdam Sloterdijk naar Amsterdam Centraal Station. Het gedeelte waar de wc zat, stopte iets verderop, gezien vanaf mij en de verdachte. Ik zag de verdachte lopen in de richting van de trein waar zich het toilet bevindt. Ik ben in de trein direct naar het toilet gelopen. Ik zag geen gekke dingen in het toilet. Ik ben teruggegaan en door de schuifdeuren gelopen. Door het ronde raampje in de deur had ik zicht op de verdachte. Ik heb de hele tijd zicht gehouden op de deur van het toilet. Er is niemand naar het toilet geweest. De verdachte ging het toilet binnen. Toen de trein aankwam op Amsterdam Centraal kwam de verdachte eruit. Ik ben meteen het toilet ingelopen en achter de spiegel zag ik iets branden. Ik zag as naar beneden vallen. Ik rook vuur en hoorde een knetterend geluid. Toen ik de brand ontdekte, heb ik dat aan mijn collega’s gemeld en gezegd: “Houd hem aan.”

12.
Een proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 552-553.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik bevond mij op 2 april 2017 op het treinstation Amsterdam Sloterdijk. Om 10.29 uur zag ik dat een trein kwam aanrijden op het spoor aan de zijde van perron 8. Ik zag dat de trein tot stilstand kwam. Ik zag dat [verdachte] ongeveer in het midden van de trein instapte. Ik stapte aan de achterzijde van de trein in en liep richting het midden van de trein. Toen ik in het midden van de trein was aangekomen zag ik direct na het toilet [verdachte] staan. Ik zag dat het toilet bezet was. Ik zag om 10.32 uur dat collega [verbalisant 3] uit het toilet kwam en zich positioneerde op hetzelfde balkon als waar ik stond. Ik las via whatsapp dat [verbalisant 3] geen brand in het toilet had geconstateerd. Om 10.35 uur las ik dat [verbalisant 3] zag dat [verdachte] het toilet inliep. Om 10.38 uur kwam de trein tot stilstand op het centraal station van Amsterdam. Ik stapte direct uit. Ik hoorde collega [verbalisant 3] zeggen dat er brand was gesticht in het toilet. Om 10.40 uur deelden [verbalisant 2] en ik [verdachte] mede dat hij was aangehouden.

13.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 31 oktober 2018, opgemaakt doormr. R.A.F. Gerding, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken het gerechtshof Amsterdam.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op31 oktober 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verbalisant 4] :Op 2 april 2017 was ik op station Sloterdijk. Ik zag dat een trein richting Amsterdam Centraal Station zou gaan. Ik zag dat de heer [verdachte] de trein instapte. Ik zag hem in het midden van de trein instappen. Ik stapte achterin de trein in en ik ben naar het midden van de trein gelopen. Ik zag aan de rechterkant een wc en aan de linkerkant meneer [verdachte] staan. Ik pakte de klink vast van de wc en voelde dat deze op slot was. Ik zag collega [verbalisant 3] uit de wc komen. Ik kreeg van mijn collega door dat de heer [verdachte] de wc inging. De trein is op Amsterdam Centraal aangekomen. Ik liep naar buiten. Ik kreeg van collega [verbalisant 3] door dat het een heterdaad was geweest. Mijn collega [verbalisant 2] en ik hebben de heer [verdachte] gezamenlijk aangehouden.

14.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 3 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 13] , doorgenummerde pagina’s 557-558.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Wij hebben een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een brandstichting in een toiletruimte van een trein, gepleegd op 2 april 2017.
Het brandbeeld komt het meest overeen met het toebrengen van open vuur bij de opening aan de onderzijde van de dispenser van de papieren handdoeken.Hierdoor zijn de papieren handdoeken gaan branden en heeft het vuur zich verspreid in de dispenser van de handdoeken.
Doordat de trein in bedrijf was en er mensen vervoerd werden ten tijde van de brandstichting was er gemeen gevaar voor goederen en gemeen gevaar voor personen.
14.
Een proces-verbaal van verhoor van 4 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 11] , doorgenummerde pagina’s 583-585.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 2] :
Op 2 april 2017 was ik werkzaam als controleur in de trein van Zandvoort naar Amsterdam Centraal. De trein had als aankomsttijd 10.35 uur. Ik kreeg ongeveer tussen 10.40 uur en 10.45 uur door dat er brand was. Het was druk in de trein.
14.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 26 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 15] en [verbalisant 16] , doorgenummerde pagina’s 65-67.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op 2 april 2017 hebben wij in verband met een brandstichting gepleegd op zondag 2 april 2017 een forensisch onderzoek ingesteld aan de verdachte [verdachte] . Wij hebben de kleding van de verdachte veiliggesteld. In de jaszak van een sportvest troffen wij een goed functionerende aansteker aan.
17.
Een proces-verbaal van aangifte van 9 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , doorgenummerde pagina’s635-637.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [aangever 1] :
Ik ben gerechtigd om namens de Nederlandse Spoorwegen aangifte te doen. Ik doe aangifte van brandstichting in een trein waarvan de Nederlandse Spoorwegen de eigenaar is. Op
14 december 2016 kreeg ik een melding dat er een brand zou zijn in een trein die op station Amsterdam Sloterdijk stil zou staan. De brand is begonnen in het reizigerstoilet in de middelste bak van de trein. Het toilet in de trein is volledig verwoest. De brand is uitgeslagen naar het aangrenzende eerste klas compartiment, waarvan de brand het plafond voor een groot gedeelte heeft vernield. De bekabeling is uit het plafond gevallen en volledig verbrand. Het interieur van het compartiment is door rook en roet beschadigd. In de andere bakken is roetschade door de rook. De technische recherche heeft vastgesteld dat de brand is begonnen in het reizigerstoilet bij de handdoekenautomaat, gevestigd boven de wasbak in het toilet. De trein is op 14 december 2016 omstreeks 19.11 uur vertrokken vanaf spoor 1 op het Centraal Station te Amsterdam. Op het eerstvolgende station Amsterdam Sloterdijk, werd de brand ontdekt. De trein kwam daar om
19.16 uur aan op spoor 7.
18.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 28 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 17] en [verbalisant 18] , doorgenummerde pagina’s 646-647.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Wij verrichtten een forensisch onderzoek naar sporen in verband met een mogelijke brandstichting, gepleegd op 14 december 2016 te 19.11 uur en 14 december 2016 te 19.45 uur in een toiletruimte van een NS-trein. De brand werd ontdekt op Station Sloterdijk.
Gezien de diepe inbranding halverwege de wand waar de handdoekjesautomaat heeft gehangen, is het zeer waarschijnlijk dat zich hier de brandhaard heeft bevonden. Een technische oorzaak op deze plek kan ons inziens worden uitgesloten, zodat het opzettelijk bijbrengen dan wel achterlaten van vuur zeer waarschijnlijk is.
18.
Een proces-verbaal van bevindingen van 28 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 19] , doorgenummerde pagina’s 682-684.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 14 december 2016 heeft een brandstichting plaatsgevonden in een NS-trein op het traject Amsterdam CS naar Amsterdam Sloterdijk. Op de camerabeelden van 14 december 2016 van Amsterdam Centraal gericht op spoor 1 en 2A zag ik om 18:56 uur dat [verdachte] over spoor 2A liep naar spoor 1. Ik zag dat op spoor 1 een trein stopte. Ik zag dat deze trein om 19.11 uur vertrok naar zijn volgende bestemming Amsterdam Sloterdijk.
Ik zag op camerabeelden van Amsterdam Sloterdijk gericht op spoor 7 en 8, dat een trein om
19:16 uur langs spoor 7 tot stilstand kwam. Ik zag dat twee conducteurs naar het voorste treinstel renden. Ik zag dat iedereen uit het voorste treinstel stapte. Ik zag dat om 19:20 uur een witte wolk vanonder de trein zichtbaar werd. Ik zag dat dit ter hoogte van de eerste klas is en uit ervaring weet ik dat daar het toilet is geplaatst. Ik zag dat om 19.37 uur [verdachte] van de voorzijde van het perron weer in beeld kwam.
18.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 686-689.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
De historische gegevens van de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1994 zijn gevorderd en verstrekt. Uit het onderzoek bleek dat dit toestel op 14 december 2016 tussen 19.09 zes keer aanstraalt op de sector van de zendmast aan de Kattengat te Amsterdam, ongeveer 200 meter van station Amsterdam Centraal. Om 19.14 uur straalt dit toestel aan op de sector van de zendmast aan de Transformatorweg te Amsterdam, ongeveer 200 meter van het treinspoor tussen Amsterdam Centraal Station en station Amsterdam Sloterdijk. Om 19.15 uur straalt dit toestel aan op de sector van de zendmast geplaatst aan de La Guardiaweg te Amsterdam, ongeveer 150 meter van het treinstation Amsterdam Sloterdijk. Om 19.20 uur straalt dit toestel twee keer aan op de sector van de zendmast geplaatst aan het Orlyplein, deze zendmast is geplaatst naast het station Amsterdam Sloterdijk. Om 19.22 uur en 19.26 uur straalt dit toestel aan op de sector van de zendmast geplaatst op de Basisweg te Amsterdam, op ongeveer 500 meter van station Amsterdam Sloterdijk. Tussen 19.37 uur en 19.38 uur straalt het toestel drie keer aan op de sector van de zendmast geplaatst op het Orlyplein bij station Amsterdam Sloterdijk.
Uit de gegevens van de NS is gebleken dat de kaart met nummer [nummer 2] , die op naam van [verdachte] staat, op 14 december 2016 om 18.55 uur werd aangeboden op Amsterdam Centraal Station en om 19.38 uur op station Amsterdam Sloterdijk.
18.
Een proces-verbaal van verhoor van 15 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 20] , doorgenummerde pagina’s 698-699.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 3] :
Ik ben conducteur. Om 19.15 uur [het hof begrijpt: op 14 december 2016] stonden we met de trein op perron 7 van station Sloterdijk. Ik zag dat er dikke witte rook bij de trein vandaan kwam. Ik voelde bij het toilet warmte. Ik heb de trein toen leeggehaald, de passagiers bedoel ik dan.
22.
Een proces-verbaal van aangifte van 28 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] , doorgenummerde pagina’s 704-705.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [aangever 1] :
Ik ben gerechtigd om namens de Nederlandse Spoorwegen aangifte te doen. Ik doe aangifte van brandstichting in een trein waarvan de Nederlandse Spoorwegen eigenaar is. Op 6 januari 2017 heeft een brand plaatsgevonden tussen 14.31 uur en 14.59 uur in de trein met nummer 855. De trein vertrok van station Alkmaar naar Maastricht en stopte nog in Zaandam en Amsterdam Sloterdijk. Deze brand is ontdekt voordat de trein arriveerde op station Amsterdam Sloterdijk om 14.59 uur. De trein is nog om 14.53 gestopt op station Zaandam. De brand heeft plaatsgevonden op het toilet van de trein. Er is een spiegeldeur met handdoekhouder beschadigd door de brand. Vermoedelijk is de brand ontstaan doordat er handdoekjes in brand zijn gegaan. De trein is om 15:05 uur aangekomen op station Amsterdam Centraal.
22.
Een proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 21] , doorgenummerde pagina’s 708-709.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik zag in een analyse van de Nederlandse Spoorwegen dat de OV Studentenkaart met het chipnummer [nummer 2] op naam van [verdachte] op 6 januari 2017 om 14.45 uur op het station Zaandam incheckt. Ik zag dat de trein 855 vertrekt uit Zaandam en aankomt op station Sloterdijk, alwaar om 15:12 uur wordt ontdekt dat er brand in deze trein is uitgebroken. Ik zag dat de
OV-studentenkaart uitcheckt op station Amsterdam Sloterdijk.
24.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 21] , doorgenummerde pagina’s 712-714.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
De historische verkeersgegevens van de telefoon met het nummer + [telefoonnummer 1] op naam van
[verdachte] zijn gevorderd en verstrekt. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat het toestel op
6 januari 2017 om 14:39 uur aanstraalt bij de zendmast geplaatst op de Gedempte Gracht te Zaandam, 350 meter van het station Zaandam. Om 14:55 uur straalt het toestel aan op de zendmast die is geplaatst op de Elbaweg te Amsterdam en op de zendmast geplaatst op de Sardiniëweg te Amsterdam. Beide masten liggen op 100 respectievelijk 350 meter van de spoorlijn Zaandam-Amsterdam Sloterdijk.
25.
De verklaring van de getuige [getuige 1] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanlegvan 5 december 2017.De getuige verklaart, zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik wist dat [verdachte] treinbranden in de trein stichtte. Wij zaten samen in de trein toen hij over de brand begon en mij zijn aansteker liet zien. Hij heeft mij gezegd dat hij de branden stichtte in de wc. Ik heb een melding gemaakt bij een medewerkster van de NS. Dat was nadat wij samen naar Zaandam zijn geweest. Ik ben toen uitgestapt op station Sloterdijk. Dat was in december of begin januari 2017.
25.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 22 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 22] , doorgenummerde pagina’s 717-718.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [naam 2] :
Ik ben werkzaam als coördinator wal bij de Nederlandse Spoorwegen. Ik weet de exacte datum niet meer, toen ik werd aangesproken door een meisje. Zij zei dat zij met de trein was gekomen samen met een schoolgenoot. De schoolgenoot zou tegen het meisje hebben gezegd dat hij een brandje zou steken in het toilet. Hij zou mogelijk [verdachte] of [verdachte] heten. Ik heb gelijk telefonisch de Veiligheidscentrale van de Nederlandse Spoorwegen in kennis gesteld.
25.
Een proces-verbaal van bevindingen van 28 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] , doorgenummerde pagina’s706-707.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik heb geluidsfragmenten die betrekking hebben op de treinbrand van 6 januari 2017 beluisterd en als volgt omschreven:
[naam 3] : Ns veiligheidscentrale met [naam 3] .
[naam 4] : [naam 3] , goedemorgen met [naam 4] coördinator wal.
: Ik heb hier een meisje staan, die zat in de 855.
: Richting Maastricht en die zegt dat haar eh klasgenootje bij haar in de trein zat en die
heeft in de wc brand gesticht.
28.
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] , los stuk.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Uit een analyse van PWC in opdracht van de NS bleek een tweede OV-chipkaart te koppelen aan de treinbranden op basis van de in- en uitcheckgegevens. Dit betrof de OV-chipkaart met nummer [nummer 3] . Uit de gegevens bleek dat de houder van deze kaart samen reisde met vermoedelijk [verdachte] op 6 januari 2017. De gegevens van de kaarthouder zijn gevorderd bij Translink systems. Hieruit bleek dat de OV-chipkaart op naam stond van [getuige 1] , geboren op [geboortedag 2] 1994.
28.
Een proces-verbaal van verhoor van 3 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 23] , doorgenummerde pagina’s 739-741.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 4] :
U, verbalisant, zegt dat ik getuige ben geweest van brandstichting in een trein voorzien van nummer 855 op het traject Alkmaar-Maastricht op 6 januari 2017 tussen 14.31 en 15.05 uur. Ik was begonnen in Alkmaar als hoofdconducteur. Ik ben om 14.30 uur ingestapt in Alkmaar en was om 15.05 uur in Amsterdam Centraal. Het was het begin van de spits. Ik kan mij herinneren dat het druk was.
30.
Een proces-verbaal van aangifte van 23 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , doorgenummerde pagina’s813-815.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [aangever 1] :
Ik ben gerechtigd om namens de Nederlandse Spoorwegen aangifte te doen. Ik doe aangifte van brandstichting in een trein waarvan de Nederlandse Spoorwegen eigenaar is. Op 16 februari 2017 kreeg ik een melding binnen dat er een brand zou zijn in een trein die op station Zandvoort aan Zee op spoor 2 stil zou staan. De brand is begonnen in het reizigerstoilet in de middelste bak van de trein. Het toilet is volledig verwoest. De brand is uitgeslagen naar het aangrenzende eerste klas compartiment. Van het eerste klas compartiment heeft de brand het plafond volledig vernield. Ook de bekabeling is uit het plafond gevallen en volledig verbrand. Verder is het interieur van het compartiment door rook en roet beschadigd.
31.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 17 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 24] , doorgenummerde pagina 825.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik heb een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een brandstichting, gepleegd op 16 februari 2017 tussen 10.39 uur en 12.30 uur. Volgens de melding waren er tijdens de brand passagiers met hun bagage in de trein aanwezig.
Conclusie: gezien het brandbeeld is de brand ontstaan in het toilet. De brandhaard zat in of nabij de
wastafel. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand op deze plek is onwaarschijnlijk. De brand is vrijwel zeker ontstaan door het opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in de wasbak of bij de papieren handdoeken.
32.
Een proces-verbaal van bevindingen van 9 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 19] , doorgenummerde pagina’s 830-833.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik zag op camera ASS-930 van station Amsterdam Sloterdijk om 9:47 uur [het hof begrijpt: op
16 februari 2017] dat [verdachte] op spoor 8 liep. Ik herkende hem aan zijn grijze vest met capuchon en zwarte vlakken ter hoogte van de schouders en een zwarte broek. Ik zag dat deze persoon een zwarte rugtas met een klein wit vlakje over de schouder droeg. Ik zag dat [verdachte] weer zijn donkere sportschoenen met witte strepen aan de zijkant en met rode zolen en rode veters droeg. Ik zag dat [verdachte] doorliep in de richting van Haarlem. Hierna heb ik hem niet meer op camera’s van station Amsterdam Sloterdijk gezien. Op camera ASD 214 om 9:54 uur zag ik op Amsterdam CS een persoon die qua kleding en lichaamshouding en manier van lopen leek op [verdachte] . Ik zag dat hij uit de trein stapte die op spoor 2A binnen kwam. Ik zag de man uit het achterste treinstel komen en meteen naar de trein lopen die op spoor 1 voor vertrek klaar stond. Dit was de trein naar Zandvoort, die zou vertrekken om 9:56 uur. Ik zag dat deze persoon een grijze jas met zwarte vlakken ter hoogte van de schouder en een zwarte broek droeg. Ik zag dat deze persoon en zwarte tas met een klein wit vlakje over de rechter schouder droeg. Ik heb in het urenlang bekijken van camerabeelden gemerkt dat [verdachte] altijd zijn rugtas met het witte vlakje over zijn rechter schouder droeg en dat hij steeds dezelfde grijze jas met zwarte vlakken droeg. Ook zijn schoenen met rode accenten en rode veters zijn steeds te zien.
32.
Een niet-gedateerd proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 834-836.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
De historische verkeersgegevens van de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] op naam van
[verdachte] zijn gevorderd en verstrekt. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat het toestel op
16 februari 2017 om 9:53 uur aanstraalt op de zendmast op de Haarlemmer Houttuinen te Amsterdam, gelegen tussen de stations Amsterdam Centraal en Amsterdam Sloterdijk, ongeveer anderhalve kilometer van station Amsterdam Centraal. Om 10:29 uur en om 10:31 uur straalt het toestel aan op de zendmast op de [adres 6] te Overveen, ongeveer 500 meter van het station Overveen.
32.
Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde pagina 155.Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum en tijd: 2 april 2017
Omstandigheden: Aangetroffen in de binnenzak van de verdachte.
Beslagene: [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1994 in [geboorteplaats] .
Object: OV-chipkaart
Registratienummer: [nummer 4]
35.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 837-838.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Bij de aanhouding van verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1994 te [geboorteplaats] , zijn twee anonieme OV-chipkaarten aangetroffen. Uit de in- en uitcheckgegevens bleek dat er eenmaal met een reiskaart in- en of uitgecheckt is op stations alwaar een trein reed waar een brand is gesticht. Het gaat hier om een anonieme reiskaart met het kaartnummer: [nummer 4] en met chipnummer: [nummer 5] .
Uit de gevorderde reisgegevens van deze OV-chipkaart bleek dat op 16 februari 2017 de voornoemde chipkaart incheckt op het station Amsterdam Sloterdijk. De kaart wordt uitgecheckt om 7.54 uur op station Amsterdam Centraal. Om 9.24 uur checkt de OV-chipkaart weer in op Amsterdam Centraal, waarna de OV-chipkaart om 10.27 uur uitcheckt op station Overveen. Om 10.27 uur wordt ingecheckt op station Overveen en daarna weer uitgecheckt om 10.34 uur op station Overveen.
36.
Een proces-verbaal van aangifte van 9 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , doorgenummerde pagina’s868-870.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [aangever 1] :
Ik ben gerechtigd om namens de Nederlandse Spoorwegen aangifte te doen. Ik doe aangifte van brandstichting in een trein waarvan de Nederlandse Spoorwegen eigenaar is. Op 24 februari 2017 kreeg ik een melding dat er een brand zou zijn in een trein die op het station van Den Haag Hollands Spoor stil zou staan. De brand is begonnen in het reizigerstoilet in de middelste bak van de trein. Het toilet is volledig verwoest. De brand is uitgeslagen naar het aangrenzende eerste klas compartiment. Van het eerste klas compartiment heeft de brand het plafond voor een groot gedeelte vernield. Ook de bekabeling is uit het plafond gevallen en volledig verbrand. Verder is het interieur van het compartiment door rook en roet beschadigd.
De genoemde trein vertrok omstreeks 13:36 uur vanaf spoor 2 van Den Haag Centraal Station. Op het station Den Haag Hollands Spoor, waar de trein om 13:39 uur aankwam, werd de brand ontdekt.
36.
Een proces-verbaal onderzoek van 30 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 25] , doorgenummerde pagina’s 888-890.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik heb forensisch onderzoek verricht in een treinstel naar aanleiding van een brand die op 24 februari 2017 had gewoed in een treinstel. De brand is ontdekt op het traject Den Haag Centraal – Den Haag Hollands Spoor.
Naar aanleiding van het door mij ingestelde onderzoek en mede gelet op het brandbeeld boven het wasbakje en het niet aantreffen van een technische verklaarbare oorzaak, kan worden geconcludeerd dat de brand is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van vuur nabij het handdoekenreservoir.
Ten gevolge van de brand werd de gehele toiletruimte aangetast alsmede de elektrische bekabeling van de bak die boven het plafond door de bak liep. Hierdoor is gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Tijdens de brand bevonden zich reizigers in de trein. De brand had zich reeds via de scheidingswand uitgebreid boven het plafond van de aangrenzende coupé. De luchtverplaatsing door een rijdende trein zal een negatieve invloed hebben op de branduitbreiding. Tevens zijn er in een rijdende trein beperkte vluchtmogelijkheden. Derhalve is gevaar voor personen aanwezig geweest.
36.
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 19] , doorgenummerde pagina’s 877-880.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik zag op camerabeelden van station Den Haag Centraal van 24 februari 2017 dat om 13:28 uur [verdachte] , die ik meteen herkende aan zijn kleding, gelaat en manier van lopen en lichaamshouding, vanaf de stationshal naar de trein liep die voor vertrek gereed stond op perron 2. Ik zag dat hij om 13:30 uur in het voorste treinstel instapte in de derde deur van achteren. Ik zag dat de trein om 13:36 uur wegreed. Ik zag op camera’s van station Den Haag Hollands Spoor dat om 13:39 uur een trein stopte langs spoor 1. Ik zag op camerabeelden dat er in de wc een vuurgloed zichtbaar was. Ik zag om 13:45 uur dat [verdachte] weer uitstapte uit de voorste treindeur. Ook hier herkende ik [verdachte] aan zijn kleding, rugtas en lichaamshouding.
36.
Een proces-verbaal analyse van 6 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 881-883.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
De historische verkeersgegevens van de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] op naam van
[verdachte] zijn gevorderd en verstrekt. Uit onderzoek van de verstrekte gegevens bleek dat het toestel op 24 februari 2017 om 13:15 uur aanstraalt bij de zendmast die is geplaatst op het Stationsplein te Leiden, naast het station Leiden CS. Om 13:40 uur straalt het toestel aan op de zendmast die geplaatst is op het Stationsplein te Den Haag. Het station Den Haag Hollands Spoor is gelegen aan het Stationsplein te Den Haag.
36.
Een proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 884-885.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik zag dat in het analyserapport stond vermeld dat er op 24 februari 2017 te 12:24 uur de
OV-studentenkaart met chipnummer [nummer 2] incheckt op station Haarlem. Ik zag dat de voornoemde OV- studentenkaart om 16:20 uur incheckt op station Den Haag [adres 7] .
Bewijsmiddelen zaak B
1.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffendeHandelingen RTIC bij opstart 12Dinaravan1 oktober 2013, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 26] , doorgenummerde pagina’s 197-200.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 25 september 2013 rond 4.55 uur heb ik op het programma [programma] gezien dat er een vijftal [berichten] vanaf het account [account] zijn verstuurd. Ik heb een screenshot gemaakt van het profiel met de vijf [berichten] , waarop te zien is:
[tekst 2]
[tekst 3]
[tekst 4]
[tekst 5]
[tekst 6]
2.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffendeOSINT Screenshot [berichten]van25 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 27] , doorgenummerde pagina’s 201-202.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 26 september 2013 heb ik de afdeling OSINT (Open Source Intelligence, afdeling van de landelijke Eenheid) de vraag gesteld wat de vijf exacte tijdstippen zijn van de verzending van de [berichten] die verstuurd zijn vanaf het account [account] . Als antwoord op deze vraag stuurde een medewerker van de afdeling OSINT op 27 september 2013 een screenshot, waarop het volgende staat:
25/09/2013 04:19
[tekst 2]
25/09/2013 04:17
[tekst 3]
25/09/2013 04:15
[tekst 4]
24/09/2013 22:25
[tekst 5]
24/09/2013 22:19
[tekst 6]
Daarbij werd in de e-mail waarin dit screenshot is verstuurd de volgende toelichting gegeven: “De tijdstippen van de [berichten] komen overeen met de Nederlandste tijdstippen”.

3.Een proces-verbaal betreffende Internetonderzoek [account] (met bijlagen) van30 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 28] , doorgenummerde pagina’s 184-196.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:Ik was op 25 september 2013 omstreeks 8.00 uur aanwezig bij het eerste TGO 12 [onderzoek 2] -overleg, waarin werd medegedeeld dat in de afgelopen avond en nacht vijf dreigende [berichten] waren verzonden door het account [account] . De [berichten] waren verzonden vanaf IP-adressen [adres 8] , [adres 4] en [adres 9] .Verbalisant [verbalisant 26] had van [account] een e-mailbericht gekregen met enkele gegevens. Deze mail is naar mij doorgestuurd. Uit het e-mailbericht van [account] bleek dat het account [account] op24 september 2013 te 22.00.25 uur was aangemaakt met het e-mailadres [emailadres] .Met het account [account] is meerdere malen ingelogd bij [account] , te weten op:2013-09-25 02:20:30, last_login_ip: [adres 4]2013-09-25 02:19:00, last_login_ip: [adres 4]2013-09-24 20:25:55, last_login_ip: [adres 9]2013-09-24 20:25:40, last_login_ip: [adres 9]2013-09-24 20:19:58, last_login_ip: [adres 10]2013-09-24 20:13:57, last_login_ip: [adres 10]2013-09-24 20:13:32, last_login_ip: [adres 11]2013-09-24 20:09:29, last_login_ip: [adres 12]2013-09-24 20:06:31, last_login_ip: [adres 8]2013-09-24 20:04:51, last_login_ip: [adres 8]Uit onderzoek bleek dat de IP-adressen toebehoren aan:[adres 4] Vodafone Mobile Office Nederland[adres 9] SpaceDump IT, Tor exit node, locatie Zweden[adres 10] Nforce Entertaiment, Tor exit node network, locatie Nederland[adres 11] , Kaia Global Networks, Tor exit router, locatie Duitsland[adres 12] , BROADNET, mogelijk Tor exit node, locatie Noorwegen

[adres 8] , Chaos Computer Club, mogelijk Tor exit node, locatie Duitsland
Het e-mailadres [emailadres] is aangemaakt op de website 10minutemail .com. Dit is een website waar men een e-mailadres aan maakt dat maar 10 minuten geldig is. Na deze 10 minuten vervalt automatisch het e-mailadres. Alle berichten die binnenkomen bij het e-mailadres worden getoond op de website zelf. Inloggen op de website is hiervoor niet nodig.
Het IP-adres [adres 4] behoort bij Vodafone Mobile Office Nederland.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffenderechtshulpverzoek 10minutemail(met bijlagen) van 8 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina’s 235-245.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Met tussenkomst van het Internationaal Rechtshulpcentrum NWMN is contact opgenomen met de internetserviceprovider van 10 Minute Mail, te weten dhr. [naam 5] . Hem is verzocht alle gegevens te verstrekken behorende bij het e-mailaccount [emailadres] . Dhr. [naam 5] verstrekte per e-mailbericht onder andere de volgende informatie: “newEmailrequest for IP: [adres 3] with email adress: [emailadres] ”.
In de hierboven genoemde informatie van [naam 5] wordt het IP-nummer [adres 3] genoemd. Middels een CIOT-bevraging op 8 oktober 2013 kwam op dit IP-nummer het adres
[adres 1] naar voren. Op dit adres staat onder andere ingeschreven [verdachte] , geboren op 6 [geboortedag 1] 1994. Daarnaast stonden de volgende telecommunicatiemiddelen stonden het voornoemde adres geregistreerd:
Telefoonnummer [telefoonnummer 1] Vodafone
Telefoonnummer [telefoonnummer 2] Ziggo
Telefoonnummer [telefoonnummer 3] AH-mobiel
Telefoonnummer [telefoonnummer 4] T-Mobile
Op 27 september 2013 heeft de manager genaamd [naam 6] van het restaurant in de [winkel] te Haarlem verklaard dat bij hem een persoon genaamd [verdachte] werkzaam was.
5.
Een proces-verbaal betreffendeondersteuning doorzoeking/uitlezen modem/routervan9 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s 423-426.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op woensdag 9 oktober 2013 omstreeks 18:15 uur betrad ik de woning [het hof begrijpt: aan het adres [adres 1] ]. In de woonkamer stond een modem/router van het merk Ubee, die was voorzien van het interne netwerk IP-adres [adres 13] en de MAC-adressen [adres 14] (CC, CE of CF). De router was volgens een sticker van de fabrikant voorzien van een gebruikersnaam “ziggo” en wachtwoord “draadloos”. Het IP-adres, welke door de internetprovider “Ziggo.nl” was verstrekt, werd vastgesteld. Het externe IP-adres van de aansluiting betrof [adres 3] ten tijde van het onderzoek. De datum en tijd van deze modem router ten tijde van het onderzoek was 9 oktober 2018, 17:27 en liep ongeveer een uur achter met de werkelijke datum/tijd. Als systeem starttijd van de modem/router stond vermeld 19 augustus 2013, 14:25.
6.
Een proces-verbaal betreffendeantwoord van Ziggovan 30 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina 341.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 28 oktober 2013 werd door de officier van justitie een vordering opgesteld voor Ziggo, waarin de historische gegevens staan van e-mail en internet (IP-logs) van het IP-adres [adres 3] over de periode van 24 september 2013 te 00.00 uur t/m 26 september 2013 te 23.59 uur. Op
20 oktober 2013 ontving ik het volgende antwoord van Ziggo:
“Van het genoemde IP-adres ( [adres 3] ) kunnen wij geen historische verkeersgegevens leveren. Het MAC-adres op de gevraagde datum in uw vordering is [adres 14] , de lease is gestart op 24-06-2013 2:25 tot heden”.
7.
Een proces-verbaal van bevindingen met van 24 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , los stuk.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 10 oktober 2013 heeft de liaison van het Internationaal Rechtshulp Centrum bij [naam 5] , eigenaar van 10minutemail , gevraagd welke 10minutemail -adressen middels het IP-adres [adres 3] zijn aangemaakt. Hierop heeft het onderzoeksteam op 10 oktober 2013 het volgende antwoord ontvangen: “That IP has created the following email-addresses over the past year: [emailadres] (…)”. Vastgesteld is dat het betreffende e-mailadres is aangevraagd via het IP-adres [adres 3] .
Uit het onderzoek van verbalisant [verbalisant 6] op 9 oktober 2013 [het hof begrijpt: bewijsmiddel 5] bleek dat ten tijde van dat onderzoek de router met MAC-adres [adres 2] gekoppeld stond aan het externe IP-adres [adres 3] .
Op 24 september 2015 heb ik, verbalisant, via [naam 7] een verdiepende vraag gesteld aan Ziggo ten aanzien van het relateren van het adres [adres 1] aan het IP-adres [adres 3] . Ik ontving de volgende informatie via [naam 7] : “Op mijn verzoek heeft een medewerker (…) van Ziggo nogmaals de tenaamstelling van het IP-adres [adres 3] bevraagd. (…) Desgevraagd vertelde de medewerker dat als het IP-adres op 8 oktober 2013 is bevraagd en toen als adres [adres 1] heeft gegenereerd, dat het dan ook 100% zeker is dat dat IP-adres toen op dat adres actief is geweest”.
8.
Een aanvullend proces-verbaaluitlezen routervan 14 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s 356-357.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
De modem/router in de woonkamer van de woning op [adres 1] was voorzien van een gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ” en wachtwoord “ [wachtwoord] ”. Met behulp van deze gegevens is de modem/router middels een kabel te benaderen. De modem/router was ten tijde van het onderzoek in de woning draadloos beveiligd middels WPA2-PSK met als sleutel [sleutel] .
9.
Een proces-verbaal van bevindingen van 13 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 29] , los stuk.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
In het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 6] van 14 januari 2014 [het hof begrijpt: bewijsmiddel 8] staat vermeld dat beide routers bij het aantreffen voorzien waren van een beveiliging en dus niet ‘open’ waren. Dit betekent dat niemand openbaar toegang had tot beide routers zonder op de hoogte te zijn van het wachtwoord. In dit proces-verbaal staat ook dat de router van Ziggo (beneden in de woonkamer) op 9 oktober 2013 omstreeks 8.15 uur een uptime had van 13 dagen, 23 uur, 12 minuten en 58 seconden, wat inhoudt dat deze continue heeft gedraaid vanaf minimaal 23 september 2013.
10.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 30] en [verbalisant 31] van 9 oktober 2013, doorgenummerde pagina’s 72-77.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb een Asus laptop. Ik heb een Samsung-telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Dat is een abonnement bij Vodafone.
11.
Een proces-verbaal van verhoor
, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 30] en [verbalisant 31] van10 oktober 2013, doorgenummerde pagina’s 78-93.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
U vraagt mij wie er allemaal gebruik maken van mijn telefoon. Ik, meer niet. Hij is altijd van mij.
12.
Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, ondertekend door hulpofficier van justitie [verbalisant 32] , doorgenummerde pagina’s 502C-502D.Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Beslagene en eigenaar[verdachte] , [adres 1] .
In beslag genomen goederen:Goednummer C.03.01.001
Object: Computer, Laptop Asus
13.
Een proces-verbaal betreffendeonderzoek gegevens van laptop(met bijlagen) van16 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 33] , doorgenummerde pagina’s 428-438.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Inbeslagnamecode: C.03.01.001. De afdeling digitale expertise van recherche ontving een laptop, merk Asus. Van de data aanwezig op de harde schijf is een bewijsbestand gemaakt. Door mij werd daaraan nader onderzoek verricht. Ik zag het volgende:
Besturingssysteem: Windows 7 Home Premium servicepack 1
Geregistreerd op: [verdachte]
Geïnstalleerd op: 25-09-2013 te 17.25 uur.
Computernaam: [verdachte] -PC
Gebruikersnaam: [verdachte]
Ik zag dat Windows opnieuw was geïnstalleerd op bovengenoemde datum en tijd. Dit betreft een zogenaamde herinstallatie van het systeem. Daardoor is veel benaderbare gebruikersdata overschreven.
In de unallocated clusters trof ik sporen aan van 10minutemail . Ik trof namelijk nog delen aan van internetpagina’s, waar de gebruiker met behulp van de browser Google Chrome op het internet meerdere malen heeft gezocht met Google Search, door het intypen van de zoekwoorden “ 10minutemail ”, “ 10 minuten mail ” en “ 60 minuten mail”. In het Windows systeembestand trof ik sporen aan van het gebruik van 10minutemail . Ik trof namelijk aan het internetadres “ 10minutemail .com”.
In de unallocated clusters trof ik sporen aan van het gebruik van torbrowser. Ik trof namelijk nog delen aan van internetpagina’s, waar de gebruiker met behulp van de browser Google Chrome op het internet heeft gezocht met Google Search, door het intypen van het zoekwoord “tor”.
Tevens trof ik in de unallocated clusters nog twee verwijzingen aan naar torbrowser. Ik trof namelijk een verwijzing aan naar een snelkoppeling van de applicatie Torbrowser, die op het bureaublad van de gebruiker [verdachte] had gestaan. Uit deze twee aangetroffen sporen in de unallocated clusters bleek mij dat de gebruiker [verdachte] op het bureaublad een applicatie van de Torbrowser heeft gehad.
14.
Een proces-verbaal historische verkeersgegevens (met bijlagen) van 19 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar[verbalisant 7] , doorgenummerde pagina’s 276-281.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 4 oktober 2013 zijn de gebruikersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gevorderd. De gebruikersgegevens van het telefoonnummer betreffen: [verdachte] , [adres 1] . Ik heb de opgevraagde historische verkeersgegevens van het genoemde telefoonnummer onderzocht.
Op 25 september 2013 te 04:08:52 uur had het telefoonnummer gedurende 1083 seconden een dataverbinding waarbij het telefoonnummer gebruik maakte van het basisstation Vodafone- [nummer 1] , gelegen aan de [adres 5] . Ik zag dat de woning van de verdachte aan de [adres 1] binnen het gebied gelegen is waaraan het basisstation Vodafone- [nummer 1] dekking geeft.
15.
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2013, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina’s 343-345.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Via de Digitale Communicatie Sporen heb ik een zoekvraag uitgevoerd in der historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] en IMEI [telefoonnummer 1] .
GRPS-WAP betekent dat door de provider internetactiviteiten zijn geregistreerd.
GPRS-WAP startdatum: 25-09-2013 starttijd 4:08:52.
16.
Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, ondertekend door hulpofficier van justitie [verbalisant 32] , doorgenummerde pagina’s 502A-502B.Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Beslagene en eigenaar[verdachte] , [adres 1] .
In beslag genomen goederen:SIN: AAFE0832NL
Object: Mobiele telefoon, Samsung (IMEI [telefoonnummer 1] )
17.
Een proces-verbaal bevindingen van digitaal onderzoek (met bijlagen) van 16 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 34] , doorgenummerde pagina’s 449-452.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
SIN-nummer AAFE0832NL
Op 10 oktober 2013 werd door verbalisant [verbalisant 35] een door hem bij een huiszoeking in beslag genomen mobiele telefoon [het hof begrijpt: met voornoemd SIN-nummer] onderzocht. Hierbij werd door hem een cookie aangetroffen van 10minutemail .com. Door mij, verbalisant, werd de data van het toestel nader onderzocht. Bij het onderzoek werd bij Android Chrome Bookmarks een link naar [account] aangetroffen. Deze link heeft de created date 2013-09-25. Onder andere werd op 25 september 2013 om 4.23.22 uur gebruik van internet aangetroffen, waaronder de link naar [account] . In de bookmarks werd een 15-tal verwijzingen naar URL’s aangetroffen, waaronder de url naar: [account] . Bij bestandgegevens bleek de datum en tijd tot laatste toegang tot [account] is geweest op 2013-09-25 2:23:22 (UTC+0). Er dient een herrekening plaats te vinden, waardoor de werkelijke tijd uitkomt uit op 4:23:22 uur.
18.
Een proces-verbaal dataonderzoek van 14 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 35] , doorgenummerde pagina’s 70-71.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 10 oktober 2013 is een mobiele telefoon van het merk Samsung [het hof begrijpt: de telefoon bedoeld in de kennisgeving van inbeslagneming, p. 502A-502B] bij de afdeling gebracht voor onderzoek.
Ten aanzien van de cookies van [account]
25-09-2013 4:21:57
25-09-2013 4:22:48
is het zeer aannemelijk dat door gebruik van deze mobiele telefoon op de genoemde data en tijden de respectievelijke website door de gebruiker is bezocht.
18.
De verklaring van de deskundige [naam 8] , afgelegd ter terechtzitting op 26 april 2021.Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Als een cookie van [account] is, kan die cookie alleen maar worden geschreven door de website van [account] zelf. Als je een cookie van [account] vindt, kun je ervan uitgaan dat de browser op dat ogenblik [account] heeft benaderd. Die cookies vind je alleen als je de website van [account] benadert.
20.
Een proces-verbaal van bevindingen nadere toelichting onderzoeksresultaten (met bijlagen) van 21 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 29] , los stuk.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisant:
In het algemeen zal voor het aanmaken van een nieuw social media account een geldig e-mailadres benodigd zijn. Dit is niet het geval bij [account] . Tijdens het aanmaken van een nieuw [account] wordt wel gevraagd naar een e-mailadres, maar deze is alleen benodigd om alle functies van [account] te kunnen gebruiken. Zonder bevestiging kunnen direct berichten ( [berichten] ) worden geplaatst. Bij de Amerikaanse dienst 10minutemail is een tijdelijk e-mailadres aangemaakt. Met dit e-mailadres is een [account] aangemaakt en dit [account] is later gebruikt om de dreigingen te uiten. Het tijdstip van het aanmaken van e-mailadres [emailadres] bij 10minutemail is lokale tijd 21:53:17 uur. Voor wat betreft het aanmaken van het [account] ’ zijn de bijzonderheden omtrent dit account gevorderd bij [account] . Hieruit blijkt dat dit account aangemaakt is op 24-09-2013 om 20:00:25 uur UTC tijd. Omgerekend naar Nederlandse tijd (CET) is dit de UTC tijd + 1 uur is 21:00:25 uur. Aangezien Nederland zomer- en wintertijd hanteert en de zomertijd op 24-09-20 13 van toepassing was komt er nog een uur bij de CET tijd en dan wordt het 22:00:25 uur lokale (Nederlandse) tijd. Het aanmaken van het e-mailadres bij 10minutemail gebeurde om 14:53:17 uur CST tijd. Net als CET tijd kent CST ook een zomer- en wintertijd genaamd DST (Daylight Saving Time). Voor CST gold deze voor 2013 van 7 april 02:00 tot 27 oktober 02:00, wat inhoudt dat het verschil met UTC in die periode 5 uren bedroeg. Omgerekend van CST naar UTC was de tijd 14:53:17 + 5 = 19:53:17 UTC. Verder gaand naar CET komt er nog een uur bij wat komt op 20:53:17 CET tijd. De zomertijd in Nederland van toepassing nemend, betekent dit een verschil van +1 uur met de CET tijden wordt dit 21:53:17 uur.
20.
Een proces-verbaal van aangifte (met bijlagen) van 11 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 36] , doorgenummerde pagina’s 203-209.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [aangever 2] :
Ik ben namens de benadeelde [winkel] BV gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van bedreigingen die tegen [winkel] BV zijn geuit op 24 en 25 september 2013. Deze bedreigingen werden door middel van [berichten] op [account] geuit. Ik begreep dat er in totaal 5 [berichten] op het internet zijn geplaatst. De [berichten] luiden als volgt:
[tekst 1]
Nadat er melding is gemaakt bij de politie is er besloten om de filialen van [winkel] alsmede
te sluiten. Het betrof de filialen [adres 15]
(filiaal [winkel]
[adres 15] ) en [adres 15] ( [adres 15]
Centrum was nog niet geopend voor het publiek. In de andere twee filialen waren reeds klanten aanwezig. Door zowel [winkel] B.V. als [winkel] is er zowel financiële schade als immateriële schade geleden. Dat laatste bestaat uit het feit dat een aantal personeelsleden gebruik moeten hebben maken van Slachtofferhulp daar zij door de bedreigingen emotionele problemen ondervonden en zich zelfs ziekgemeld hebben. De financiële schade bestaat uit zowel inkomstenderving, kosten extra beveiliging, kosten personeel, extra kosten opvang personeel en productieschade daar er reeds een aanvang was gemaakt met het produceren van goederen voor de opstart van de eetgelegenheden van [winkel] BV en [winkel] .
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen ten aanzien van zaak A en B zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
meermalen gepleegd
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is,
meermalen gepleegd.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met een terroristisch misdrijf.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in zaak A bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en heeft gelast dat de verdachte ter beschikking (hierna: TBS) wordt gesteld, met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank heeft de verdachte voor het in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaken A en B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De raadsman heeft allereerst verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast heeft hij verzocht de verdachte geen TBS met dwangverpleging op te leggen, dan wel te volstaan met een TBS met voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In 2013 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging met een terroristisch misdrijf van bezoekers en medewerkers van [winkel] en [winkel] , door berichten op [account] te plaatsen (zaak B). Bij het plaatsen van deze berichten is de verdachte zeer geraffineerd te werk gegaan, door een TOR-netwerk te gebruiken dat zijn IP-adres verhulde en een tijdelijk, anoniem e-mailadres te gebruiken bij het aanmaken van het [account] . Als gevolg van de door de verdachte geuite bedreigingen zijn drie vestigingen van [winkel] te Haarlem ontruimd en voor enige tijd gesloten gebleven. De verdachte heeft met zijn handelen niet alleen een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bezoekers en medewerkers van de winkelketen, maar bovenal hun gevoel van veiligheid ernstig aangetast door hen op deze wijze vrees aan te jagen. Het openlijke karakter van de bewezenverklaarde uitingen brengt voorts het risico met zich dat derden worden geïnspireerd tot het daadwerkelijk uitvoeren van dergelijke bedreigingen, waardoor de heersende gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving verder worden versterkt. Tot slot heeft de [winkel] / [winkel] door het gesloten moeten houden van de filialen financiële schade opgelopen.
In 2016 en 2017 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vijf brandstichtingen in rijdende treinen (zaak A). Dergelijke gedragingen veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij de treinreizigers en personeel, maar ook in de samenleving in het algemeen. De verdachte heeft treinreizigers en personeel ernstig in gevaar gebracht. Meermalen is de brand vanuit het toilet overgeslagen naar het passagierscompartiment van de trein. Van geluk mag worden gesproken dat door de branden geen personen gewond zijn geraakt, of erger. Voorts heeft het feit overlast veroorzaakt voor de reizigers, omdat zij door de branden zijn gestrand. Tot slot hebben de branden tot een enorme financiële schade geleid van vele miljoenen euro’s, die slechts deels door de verzekering aan de NS is vergoed.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel voorts acht geslagen op de volgende over de verdachte uitgebrachte rapportages:
  • een psychologisch Pro Justitia-rapport van 21 augustus 2020, opgesteld door GZ-psycholoog
  • een psychiatrisch Pro Justitia-rapport van 23 augustus 2020, opgesteld door psychiater
  • een reclasseringsadvies tbs met voorwaarden van 14 april 2021;
  • een reclasseringsadvies tbs met voorwaarden van 22 september 2021.
Psychologisch Pro Justitia-rapport
Het rapport van de GZ-psycholoog houdt, voor zover relevant, onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een autismespectrumstoornis. De stoornis is chronisch en was ook ten tijde van het in zaak A tenlastegelegde aanwezig. De aard van de problematiek en de tenlastegelegde feiten, indien bewezen een recidive, maken het aannemelijk dat de stoornis heeft doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten. Het advies is om deze tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan de betrokkene toe te rekenen.
Op basis van het risicotaxatie-instrument wordt het risico op gewelddadig gedrag hoog ingeschat, voornamelijk gevormd door de autismespectrumstoornis, eerder antisociaal gedrag en daarbij (dreiging met) geweld en problemen op het werk/op school. De verdachte heeft weinig probleembesef en vindt het moeilijk zich in een ander te verplaatsen en daarmee de consequenties van zijn daden te overzien. Hij laat zich wel begeleiden maar heeft moeite met autoriteit. Zijn netwerk is steunend, maar weinig kritisch. De verwachting is dat de terugkeer in de maatschappij veel spanningen zal opleveren, maar dat de verdachte die niet goed kan herkennen en uiten. Er zijn momenteel weinig beschermende factoren. Alles overziend is er nog steeds sprake van een hoog risico op herhaling. Risicofactoren die eerder een rol speelden, zijn nog steeds aanwezig.
Gezien de hardnekkigheid van de problematiek, de aard van de delicten en het hoge recidiverisico is het advies om de verdachte te behandelen in een tbs-kader. Hij heeft nauwelijks probleembesef en kan niet praten over spanningen, frustraties en fascinaties. Hij heeft de neiging zich zo normaal mogelijk voor te willen doen en kan daarbij niet zo goed inschatten wat dit is. Dit slechte zicht op zijn eigen functioneren en het zich niet goed kunnen verplaatsen in anderen zijn deels inherent aan zijn stoornis. Vanwege deze factoren en omdat er weinig zicht is op hoe het risicomanagement vormgegeven moet worden, is het advies de verdachte te behandelen in een gesloten klinische setting met een hoog beveiligingsniveau, en dan is het kader van een tbs met dwangverpleging momenteel het best passend.
De psycholoog ziet geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Psychiatrisch Pro Justitia-rapport
Het rapport van de psychiater houdt, voor zover relevant, onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is ten aanzien van de feiten onder A sprake van een psychische stoornis in de vorm van een autismespectrumstoornis. Deze was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De psychiater kan vanwege de ontkenning van de verdachte enkel tot een hypothetisch verband komen tussen de stoornis en de gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Er zou mogelijk een hypothetisch verband gezien kunnen worden, bij bewezenverklaring van de feiten, tussen zijn gebrekkige copingvaardigheden in een periode waarin hij wellicht overvraagd werd op school, maar ook thuis door de mantelzorg en de verwachtingen die men van hem had. Aangezien de verdachte al eerder is veroordeeld voor brandstichting kan ervan uit gegaan worden dat hij goed besef heeft van het ongeoorloofde karakter en de gevolgen ervan. Derhalve wordt geadviseerd, bij bewezenverklaring, het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Na gebruik van risicotaxatie-instrumenten en op basis van het klinisch oordeel wordt het recidiverisico bij bewezenverklaring van deze feiten als hoog ingeschat. Indien de feiten bewezen worden geacht, en daarmee een verband wordt gezien met zijn autismespectrumstoornis dan is zijn ontkennende houding zorgelijk. Er is mogelijk sprake van escalatiegevaar. De verdachte is tijdens het onderzoek niet alleen ontkennend ten aanzien van het ten laste gelegde, maar vanuit zijn stoornis is hij ook niet in staat inzicht te hebben in zijn gevoelsleven. Er is sprake van gebrekkige copingvaardigheden. De verdachte gebruikt met name primitieve afweermechanismen zoals externaliseren, bagatelliseren, ontkennen en loochenen. Concluderend is er na gebruik van risicotaxatie-instrumenten en naar het klinisch oordeel sprake van weinig bescherming bij een ingeschat hoog risico op recidive.
Een klinische behandeling wordt geadviseerd om in eerste instantie probleembesef en behandelmotivatie te creëren. Behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht wordt niet mogelijk geacht. Derhalve rest een dwingender kader in de vorm van terbeschikkingstelling. De verdachte heeft in het verleden laten zien goed mee te werken aan reclasseringstoezicht zodat wellicht gedacht kan worden aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Echter vanwege de ontkenning van de verdachte waarbij geen enkele opening is om te komen tot behandeldoelen is er momenteel geen voedingsbodem om een behandeling te starten, en zal in eerste instantie veel tijd nodig zijn om probleembesef bij de verdachte te creëren voordat hij zich echt (en niet ogenschijnlijk) zal kunnen committeren aan behandeling en openheid van zaken zal kunnen geven. Er is derhalve, naar de mening van ondergetekende, een dwingender kader nodig in de vorm van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging om de betrokkene de noodzakelijk bevonden behandeling te laten ondergaan.
Ook de psychiater ziet geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Reclasseringsadviezen
De reclasseringsadviezen houden onder meer het volgende in.
De reclassering adviseerde in het rapport van 14 april 2021 negatief ten aanzien van de maatregel tbs met voorwaarden. De ontkennende houding van de verdachte, zijn gebrek aan motivatie voor klinische behandeling en de verhoogde kans op recidive, bieden naar het oordeel van de reclassering onvoldoende mogelijkheden om in het kader van de maatregel tbs met voorwaarden een plan van aanpak te maken en met afspraken de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Het risico op recidive, geweld en letselschade wordt ingeschat als hoog. De reclassering overweegt daartoe: “betrokkende is een volhardende ontkennende verdachte met een chronisch autismespectrumstoornis welke in relatie lijkt te staan tot de gepleegde delicten waarvoor betrokkene de tbs-maatregel opgelegd heeft gekregen. Het verkeerd inschatten van sociale interactie, geen aansluiting kunnen vinden, afgewezen voelen, niet goed om kunnen gaan met spanningen en relaties, weinig invoelend vermogen maakt betrokkene onberekenbaar en onbetrouwbaar. De heer [verdachte] heeft ten behoeve van bovenstaande problematiek nog altijd geen klinische intensieve behandeling ondergaan. Tevens komt betrokkene sinds 2008 met justitie in aanraking, waarin ontkenning een patroon lijkt te worden”.
In het rapport van 22 september 2021 heeft de reclassering het advies dat is geformuleerd in bovengenoemd rapport van 14 april 2021 niet gewijzigd en deelt de reclassering mede dat die de mening deelt van de rapporteurs van de Pro Justitia-rapporten.
Overwegingen van het hof met betrekking tot TBS met dwangverpleging
De gedragsdeskundigen hebben vanuit hun onderzoek geen indicatie gezien voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Ook overigens ziet het hof in het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, geen aanleiding toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Het volwassenenstrafrecht dient toegepast te worden.
Omdat de conclusies van de psycholoog en de psychiater, omtrent de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het recidiverisico dat de verdachte in zich bergt, worden gedragen door hun bevindingen, neemt het hof die over en maakt die tot de zijne. Dit betekent dat het hof als vaststaand aanneemt dat de verdachte ten tijde van de onder A bewezenverklaarde feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ook neemt het hof de conclusie van de deskundigen over dat de onder A bewezenverklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof er bij de huidige stand van zaken onvoldoende vertrouwen in dat de verdachte zich – gedurende langere periode – zal (kunnen) houden aan voorwaarden die in het kader van een TBS met voorwaarden zouden moeten worden gesteld. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat en dat er gezien de proceshouding van de verdachte geen enkele opening is om te komen tot behandeldoelen, waardoor er momenteel geen voedingsbodem is om een behandeling te starten. De inschatting is dat de behandeling lang zal duren, aangezien de verdachte eerst in staat zal moeten zijn openheid van zaken te geven en zicht op zijn beweegredenen te geven, voordat een delictscenario en risicomanagement opgesteld kunnen worden. Om deze redenen is een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht of een TBS met voorwaarden niet haalbaar.
Gelet op dit een en ander is de maatschappij naar het oordeel van het hof niet in toereikende mate beschermd tegen het als hoog ingeschatte gevaar op geweldsdelicten door de verdachte, als het bevel tot verpleging van overheidswege achterwege blijft. Daarbij is tevens de ernst van de onder A bewezenverklaarde feiten in aanmerking genomen, alsook de hardnekkigheid van de problematiek van de verdachte. De omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht overal aan mee te werken en gemotiveerd te zijn, maakt dit oordeel niet anders.
Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van de onder A bewezenverklaarde feiten immers sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, welk feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van TBS van de verdachte en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Nu de maatregel ook wordt opgelegd wegens opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd, welke misdrijven zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, is de duur van de TBS niet op voorhand gemaximeerd.
Het hof geeft de verdachte nog mee dat bepaald niet uit te sluiten is dat een volharding in zijn weigering met gedragsdeskundigen te spreken over de door hem begane feiten een voor hem ongunstig effect zal hebben op het beloop van de behandeling en daarmee de uiteindelijke duur van de thans aan hem opgelegde maatregel.
Conclusie
Ten aanzien van de onder A bewezenverklaarde acht het hof, alles overziend, de oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging passend en geboden.
Overweging hof met betrekking tot gevangenisstraf
Op grond van de ernst van de onder A en B bewezen verklaarde feiten – zoals hiervoor uiteengezet – en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor beschreven, is het hof van oordeel dat eveneens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Het hof houdt daarbij in het nadeel van de verdachte rekening met een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor geweldsmisdrijven (waaronder bedreiging en brandstichting) onherroepelijk is veroordeeld. Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof in matigende zin rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Het hof acht al met al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren, als door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist, in beginsel passend.
In hoger beroep is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overschreden. Ter compensatie daarvan zal het hof in plaats van de hiervoor genoemde straf, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden opleggen.
Gelet op de opgelegde maatregel wordt het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij NS Groep NV
De benadeelde partij NS Groep NV heeft zich in eerste aanleg in zaak A in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 157.150,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde schade bestaat uit het eigen risico van de NS Groep NV en de kosten voor vervangend busvervoer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdachte de in de zaak A tenlastegelegde feiten niet heeft begaan. Verder vormt de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafrecht. Voor het overige heeft de verdediging de vordering niet op inhoudelijke gronden betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-870575-17 onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft de vordering uitgebreid en met bewijsstukken onderbouwd. Het hof acht de vordering voldoende onderbouwd en ziet, anders dan de raadsman, niet in dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafrecht oplevert. De hoogte van het gevorderde geldbedrag maakt het voorgaande niet anders. De verdachte is tot vergoeding van de door de NS opgegeven schade gehouden, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [winkel]
De benadeelde partij [winkel] , vertegenwoordigd door de curatoren [naam 11] en
[naam 12] , heeft zich in eerste aanleg in zaak B in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 77.395,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde schade bestaat uit omzetderving, extra beveiligingsinzet, inzet van extra medewerkers, opvang van het personeel en kosten voor slachtofferhulp.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de schade geleden door de inzet van extra personeel niet voldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, en schat de overige schade op een bedrag van € 50.000,00.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de vordering niet zonder nadere bewijsopdracht(en) aan de benadeelde partij kan worden beoordeeld. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft in zaak B de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Deze vordering is in het hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien hij de oplegging van terbeschikkingstelling heeft gevorderd.
De raadsman heeft zich over de vordering niet uitgelaten.
Het hof acht, gelet op de maatregel van TBS met dwangverpleging die de verdachte zal worden opgelegd, toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging niet opportuun.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij NS Groep NV
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij NS Groep NV ter zake van het in de zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 157.150,19 (honderdzevenenvijftigduizend honderdvijftig euro en negentien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 november 2017.
Vordering van de benadeelde partij [winkel]
Verklaart de benadeelde partij [winkel] (zaak B) niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van
17 april 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2013, parketnummer 15-750030-12, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. S.M.M. Bordenga en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 november 2021.