ECLI:NL:GHAMS:2021:356

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
23-004187-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank Amsterdam met aanvulling van bewijsmiddelen in een strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2018. De verdachte, geboren in 1977, was betrokken bij een strafzaak die onder parketnummer 13-669063-18 viel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met de aanvulling van bewijsmiddelen en overwegingen met betrekking tot het bewijs. De zaak werd behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 28 januari 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman.

Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De aanvulling van bewijsmiddelen omvatte onder andere getuigenverklaringen en observaties van verbalisanten die de verdachte op heterdaad hadden aangehouden. De verdachte had een rode polo aan en werd herkend op basis van een foto die door een getuige was gemaakt. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was, gezien de overeenkomsten tussen zijn uiterlijk en dat van een van de daders, evenals het feit dat er contact was tussen de verdachte en een andere verdachte na hun aanhouding.

De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de aangebrachte aanvullingen op het bewijs. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de voorzitter niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004187-18
datum uitspraak: 11 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-669063-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen en de overwegingen met betrekking tot het bewijs zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep van 16 november 2018 aanvult, in die zin dat:
 aan bewijsmiddel 2 wordt toegevoegd:
“NN2
- Donkerblauwe jas met witte strepen op de schouders;
- Blauwe spijkerbroek;
- Zwarte schoenen met witte achterkant.
NN3
- Lichtgetint;
- Kaal;
- Donkerblauwe jas;
- Donkere spijkerbroek;
- Zwarte/donkere schoenen;
(..) Ik zag dat drie personen perceel [adres 2] weer verlieten. Ik heb een foto gemaakt van deze drie personen, welke ik bij deze naar u zal sturen. De gemaakte foto van deze drie verdachten is bij dit proces-verbaal gevoegd.”
 aan bewijsmiddel 3 wordt toegevoegd:
“Hierop heb ik de verdachte [verdachte] aangehouden op zondag 19 augustus 2018 te 17:50 uur.
(…)
Tijdens de insluitingsfouillering hebben wij de telefoons van beide verdachten in beslag genomen. Hiervan is apart proces-verbaal kennisgeving inbeslagname opgemaakt.
Tijdens het opmaken van dit proces-verbaal van bevindingen zagen en hoorden wij dat beide inbeslaggenomen telefoons constant afgingen. Wij zagen dat er gebeld werd door ‘[naam 1]’, wij zagen dat het telefoonnummer waarmee gebeld werd begon met [nummer]…
Ik heb in de voor ons beschikbare systemen gekeken en zag dat een van de eerdere antecedenten van verdachte [verdachte] [naam 1] betreft.”;
 het hof de bewijsmiddelen aanvult met de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2021. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik had een rode polo aan.
Het klopt dat mijn telefoon werd gebeld door [naam 1]. Hij is een jeugdvriend van mij.
2. De eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep op 28 januari 2021:
De voorzitter houdt de door de melder gemaakte foto uit het dossier voor (doorgenummerde pagina p. 11). Ik zie een klein rood streepje onder de jas van een van de personen op de foto. Ik zie dat die persoon een kalend hoofd heeft, niet helemaal. Ik zie dat u een kalend hoofd, bovenop, heeft en aan de zijkant stoppels.
 en het hof de eerste alinea van paragraaf 4.4 in het vonnis waarvan beroep als volgt aanvult:
Het hof overweegt voorts als volgt. Uit de stukken in het dossier volgt dat een getuige drie mannen de woning aan de [adres 2] ziet binnen gaan, waarop hij de politie belt. Verbalisanten krijgen om 17:40 uur deze melding door en zijn direct naar de woning gereden. Daar aangekomen hebben de verbalisanten van de melder vernomen dat de mannen een nabij gelegen straat in zijn gelopen. De verbalisanten zijn direct de straat in gereden en zagen drie personen lopen die aan de opgegeven signalementen voldeden. De verdachte en [naam 2] zijn vervolgens om 17:50 uur door de verbalisanten aangehouden, de derde wist te ontkomen.
Twee andere verbalisanten ontvangen van de melder een foto waarop de drie indringers te zien zijn. Het uiterlijk van een van deze mannen vertoont gelijkenissen met het uiterlijk van de verdachte, nu beiden geen haar hebben op de bovenkant van het hoofd en lichte haargroei te zien is aan de zijkanten van het hoofd. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de melding en de aanhouding van de verdachte, in samenhang met de genoemde overeenkomsten tussen de uiterlijke kenmerken van een van de daders en de verdachte, acht het hof de verklaring van de verdachte, dat hij werd aangesproken door mannen die hij niet kent en dat hij niets met de inbraak te maken heeft, ongeloofwaardig.
Daar komt nog bij dat [naam 2] en de verdachte kennelijk een gezamenlijke contact hebben, die – blijkens de observaties van twee verbalisanten – na hun aanhouding constant heeft geprobeerd telefonisch contact met hen beiden op te nemen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. M.J.A. Duker en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 februari 2021.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.