ECLI:NL:GHAMS:2021:3586

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
23-002153-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met gebruik van een mes en andere voorwerpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een slachtoffer, aangeduid als [benadeelde 1], op 26 februari 2021 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het gebruik van een mes en andere voorwerpen, zoals een loopkruk en een lachgastank. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 november 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het slachtoffer met het mes had verwond. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, waarbij hij met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt. Het hof oordeelde dat de verdachte een nauwe en bewuste samenwerking had met de medeverdachten en dat zijn bijdrage aan het geweld substantieel was. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, maar het hof heeft de strafmaat herzien en een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen opgelegd, naast een taakstraf van 60 uren. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl andere vorderingen van benadeelde partijen werden afgewezen. Het hof heeft de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002153-21
datum uitspraak: 18 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-055664-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [benadeelde 1] met een loopkruk en/of een lachgastank eenmaal of meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of voornoemde [benadeelde 1] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 februari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op de [adres 2], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 1],
door voornoemde [benadeelde 1] met een loopkruk en/of een lachgastank op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of voornoemde [benadeelde 1] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik te steken en/of te snijden, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten twee diepe sneeën in het hoofd en/of een steekwond in de buik, voor die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafoplegging alsmede de vorderingen van verschillende benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen komt dan de rechtbank.

Bespreking bewijsverweren

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Kort samengevat heeft zij ten aanzien van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging doodslag bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever met het mes in zijn buik heeft gestoken. Evenmin kan worden bewezen dat sprake is geweest van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten dat sprake is geweest van medeplegen. Er was immers geen gezamenlijk plan en evenmin een gezamenlijke uitvoering. Tot slot kan niet worden bewezen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard. Het slaan met een loopkruk of een lachgastank kan niet worden gezien als een handeling die een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt. Als al moet worden aangenomen dat de verdachte met een mes de buik van het slachtoffer heeft geraakt en daarmee de oppervlakkige wond op de buik van het slachtoffer heeft veroorzaakt, kan ook deze handeling niet worden gezien als een handeling die een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan de geweldshandelingen jegens het slachtoffer.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Aangever heeft verklaard dat toen hij in de omgeving van de [adres 2] zijn hond uitliet, hij iemand vanuit een portiek blafgeluiden hoorde nadoen. Omdat zijn hond hierdoor gespannen raakte, gooide aangever uit frustratie een zakje met hondenpoep tegen de deur van het portiek. Daarop hoorde en zag aangever een jongen (NN1, naar later blijkt medeverdachte [medeverdachte 1])) vanuit het portiek naar hem schelden. [medeverdachte 1] rende het portiek weer in en de hond van aangever rende achter hem aan, waarna de portiekdeur zich sloot. Aangever trapte hierop de portiekdeur in. Hij trof zijn hond, die blafte, richting een tweede deur. Uit frustratie trapte aangever ook deze tweede deur in. Achter deze tweede deur trof hij [medeverdachte 1] en een tweede jongen, NN2, naar later blijkt de verdachte, in een portiekbox.
De verdachte hield een mes met een lemmet van ongeveer tien centimeter in zijn hand. De verdachte en [medeverdachte 1] stonden ongeveer 50 centimeter van aangever vandaan. Met de hand waarin de verdachte het mes had, maakte hij een stekende beweging in de richting van het hoofd van aangever, waarbij hij riep: “ Ik ben geen kleine jongen. Ik steek je overhoop. Je weet niet wie ik ben.” Even later zag aangever een derde jongen (NN3, naar later blijkt medeverdachte [medeverdachte 2]) verschijnen. Deze hield een loopkruk boven zijn hoofd en maakte hiermee een slaande beweging in de richting van het hoofd van aangever. Aangever voelde zich op dat moment erg bedreigd. De verdachte bleef stekende bewegingen in de richting van zijn gezicht en in de richting van zijn hond maken.
Op enig moment zag aangever kans om naar buiten te gaan. Toen aangever buiten was, zag hij dat [medeverdachte 1] achter hem aan kwam en een lachgastank boven zijn hoofd hield. [medeverdachte 1] zei dat aangever het (het hof begrijpt: de poep) op moest ruimen en dat hij hem anders zou slaan. Nadat hij [medeverdachte 1] van zich had afgeschud liep de aangever verder weg, waarna hij zag dat [medeverdachte 2] uit het portiek kwam en met een loopkruk naar zijn gezicht zwaaide. Ook zag aangever dat de verdachte vervolgens tussen de andere twee door in zijn richting rende met het mes in zijn hand. De verdachte maakte vanaf een afstand van ongeveer een meter opnieuw stekende bewegingen in de richting van het gezicht van aangever. Verdachte hield zijn hond aan de lijn, die er op zijn beurt met springen en blaffen voor zorgde dat de verdachte terugdeinsde. Na dreigende uitlatingen over en weer escaleerde de ruzie. [medeverdachte 1] (gewapend met de lachgastank), verdachte (gewapend met het mes) en [medeverdachte 2] (gewapend met de loopkruk) vielen aangever vervolgens tegelijkertijd en onophoudelijk aan. Op enig moment tijdens deze aanval heeft aangever een klap in zijn buik gevoeld. [medeverdachte 2] probeerde aangever met zijn kruk te slaan, maar aangever kon dat afweren. [medeverdachte 1] vroeg daarop aan de medeverdachten ”Ik kan hem op zijn hoofd slaan met de fles zal ik dat doen?” Op het moment dat de aangever zich tot de verdachte wendde die de hond schopte en stekende bewegingen naar de hond maakte, zag en voelde aangever dat [medeverdachte 1] hem een harde klap op zijn hoofd gaf met de lachgastank. Aangever voelde een pijnscheut door zijn hoofd gaan en dat er bloed uit zijn voorhoofd spoot, waarna [medeverdachte 1] hem nog twee keer met de lachgastank tegen zijn hoofd sloeg. Uiteindelijk wist aangever weg te komen en heeft hij gewacht op de komst van de hulpdiensten. Bij aangever zijn onder andere twee grote scheurwonden op zijn voorhoofd en een oppervlakkige steekwond op zijn buik bij de navel geconstateerd.
Het hof hecht geloof aan voormelde verklaring van aangever; deze is van meet af aan consistent en gedetailleerd en aangever is open over zijn eigen aandeel in het conflict. De door aangever als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring is op de essentiële punten gelijkluidend. De verklaring van aangever vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Getuige [getuige 1] verklaart dat een groep jongens een andere jongen met een hond in elkaar aan het slaan was, waarbij de groep jongens een lachgastank gebruikten. Getuige [getuige 2] dat drie mannen zich tegen een man met een hond keerden, waarbij de man meerdere keren met een kruk werd geslagen en een van de jongens riep “Ik maak hem en die hond dood”. Bovendien vindt de verklaring van de aangever steun in de verklaring van [naam 1], als forensisch arts verbonden aan de GGD, die stelt dat de twee scheurwonden op het voorhoofd van aangever zeer goed kunnen passen bij de gemelde toedracht en dat de wond bij de navel goed kan passen bij de gemelde toedracht. De aangifte vindt tot slot steun in het feit dat de verdachte als hij dezelfde avond tegen 20.30 uur niet ver van de plaats delict wordt aangehouden een mes in zijn broekband blijkt te hebben.
Daar staat tegenover de verklaring van verdachte die heeft ontkend dat hij zelf op enig moment geweld heeft gebruikt jegens aangever. Verdachte heeft verklaard dat hij in de portiekbox weliswaar in het bezit van een mes was, maar dat hij dit nog voor hij de portiekbox verliet aan een van de medeverdachten heeft gegeven en dit pas na het gevecht van hem heeft teruggekregen.
Het hof acht deze verklaring van de verdachte onaannemelijk en hecht hier geen geloof aan. Geen van de medeverdachten of de getuigen verklaart in lijn met hetgeen de verdachte heeft verklaard. Vast staat dat beide medeverdachten aangever te lijf zijn gegaan met een eigen attribuut in hun handen, te weten een lachgastank en een loopkruk. Reeds dat enkele gegeven maakt het onwaarschijnlijk dat een van hen ook het mes van verdachte ter hand heeft genomen. Dat medeverdachte [medeverdachte 1] na afloop van de worsteling met aangever gewond aan zijn hand blijkt te zijn en dat bloed van hem terecht is gekomen op het mes, biedt onvoldoende ondersteuning voor de verklaring van verdachte, nu niet is vast te stellen op welk moment en op welke wijze [medeverdachte 1] deze verwonding heeft opgelopen, zodat het tot de mogelijkheden behoort dat zijn bloed op enig moment gedurende of rondom de confrontatie op het mes is terechtgekomen. Ook overigens bieden de in dit verband aangevoerde aanwijzingen onvoldoende grond om geloof te hechten aan de verklaring dat de verdachte het mes aan een ander heeft afgegeven.
Gelet op bovenstaande komt het hof anders dan de rechtbank tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die aangever tijdens het gevecht met het mes in zijn buik heeft verwond.
Vervolgens ligt aan het hof de vraag voor of het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het hof oordeelt dat de bijdrage van de verdachte aan het uitgeoefende geweld jegens aangever van een zodanig gewicht geweest is dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten bij het gepleegde geweld. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Reeds in de portiekbox heeft de verdachte zich samen met de medeverdachten dreigend tegenover aangever opgesteld en daarbij met een mes in zijn hand tegen hem gezegd “ik steek je overhoop”, waarna [medeverdachte 2] slaande bewegingen in de richting van het hoofd van aangever maakte.
Nadat aangever naar buiten was weggekomen, [medeverdachte 1] hem met de lachgastank achterna ging en [medeverdachte 2] kort erop met de loopkruk er achteraan liep en aangever aanviel, is de verdachte, die moet hebben gezien dat zijn medeverdachten de tank en de kruk bij zich hielden, er met het mes in de hand achter aan gerend richting aangever en heeft hij op korte afstand stekende bewegingen richting het gezicht van aangever gemaakt.
Dit gedrag wijst op een gezamenlijk dreigen en vervolgens gewelddadig aanvallen van aangever. Vervolgens hebben de drie jongens aangever ook inderdaad verder aangevallen, waarbij met de kruk is geslagen, door de verdachte is geschopt tegen en dreigend is ingestoken op de hond en [medeverdachte 1] na het zoeken van instemming bij [medeverdachte 2] en de verdachte meermaals met de zware lachgastank hard op het hoofd van aangever heeft geslagen. Dat ook toen nog steeds gezamenlijk werd opgetrokken, blijkt eveneens uit de getuigenverklaringen.
Ergens gedurende deze gezamenlijke aanval heeft de verdachte de aangever met het mes in de buikstreek geraakt. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of de verdachte hierbij gericht in de buik heeft gestoken, maar neemt op basis van het voorgaande wel als vaststaand aan dat hij het mes gedurende de aanval dusdanig heeft gebruikt dat de kans aanmerkelijk was dat hij aangever daarmee ernstig zou verwonden. Hoewel uit de stukken zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van een steekwond, zal het hof vanwege de onzekerheid over de precieze krachtinwerking uitgaan van een snijwond.
Het hof acht overigens niet aannemelijk dat het gedrag van de hond een rechtvaardiging of verontschuldiging oplevert voor het hier bedoelde handelen van de verdachte en zijn medeverdachten.
Uit deze gehele aanloop naar het uiteindelijke slaan met de tank en de kruk, het agressieve handelen van de verdachte alsmede het gebruik van het mes, leidt het hof af dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever door het gezamenlijk toegepaste geweld zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarbij betrekt het hof naast aard en ernst van het letsel ook de lengte van het lemmet van het mes en de zwaarte van de tank alsmede hetgeen de forensisch arts heeft verklaard over de risico’s van het slaan of steken/snijden daarmee.
Dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doden van aangever, is onvoldoende komen vast te staan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt op basis van het voorgaande de verweren van de raadsvrouw.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [benadeelde 1] met een loopkruk en lachgastank op het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en voornoemde [benadeelde 1] met een mes in de buik heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met algemene en bijzondere voorwaarden alsmede een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met algemene en bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren alsmede een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht in geval van een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat de verdachte thans op de goede weg is. Zijn school gaat goed en hij werkt mee met de hulpverlening en de begeleiding die hem wordt geboden. Bovendien heeft hij inmiddels woonruimte gevonden in een andere buurt dan waar het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door te handelen als bewezenverklaard heeft de verdachte zich, tezamen met de medeverdachten, schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling van het slachtoffer. Wat begon met het uitlaten van zijn hond is voor het slachtoffer in een ware nachtmerrie geëindigd. Een woordenwisseling tussen het slachtoffer en de drie verdachten is volledig geëscaleerd, waarbij het slachtoffer door de verdachten meermaals met een zware lachgastank op zijn hoofd is geslagen, met een kruk op zijn lichaam is geslagen en met een mes is geraakt in zijn buik. Het slachtoffer stond machteloos tegenover een overtal aan aanvallers. Het slachtoffer heeft onder andere twee grote scheurwonden op zijn voorhoofd opgelopen alsmede een wond op zijn buik. Hij is met een ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis en aldaar behandeld. Een en ander heeft tot op de dag van vandaag veel impact op het slachtoffer en op zijn naasten. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat hij als gevolg van het door verdachte en zijn medeverdachten op hem uitgeoefende geweld nog altijd kampt met pijn, migraineaanvallen, stress, angstaanvallen, nachtmerries, herbelevingen, frustratie en als gevolg van een en ander een verslechterde relatie met zijn vrouw.
Geweldsexplosies als deze hebben niet alleen langdurig gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten maar leiden ook tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Verder heeft het hof kennis genomen van de uitkomsten basisonderzoek en strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) van 24 juni 2021, opgesteld door [naam 2], raadsonderzoeker, waarin wordt geadviseerd aan de verdachte, indien schuldig bevonden, een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met algemene en bijzondere voorwaarden – kort samengevat meewerken aan begeleiding vanuit IFA, meewerken aan begeleiding vanuit de forensische hulp (De Waag of Boomerang) of eventueel aan andere door de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (verder: JBRA) noodzakelijk geachte hulpverlening, meewerken aan begeleiding door de JBRA, alsmede het volgen van school volgens rooster. Daarbij tekent de Raad aan dat als blijkt dat het aandeel van de verdachte in het aangewende geweld groter is dan hij naar voren heeft gebracht, concreet als hij een mes heeft gebruikt, een voorwaardelijke detentie passend wordt geacht.
Ook heeft het hof kennis genomen van de evaluatie ten behoeve van de inhoudelijke zitting van de JBRA, eveneens van 24 juni 2021, opgesteld door [naam 3], gezinsmanager.
Ter terechtzitting heeft het hof als deskundigen gehoord: [naam 4], als zittingsvertegenwoordiger verbonden aan de Raad, alsmede eerder genoemde [naam 3].
[naam 3] heeft toegelicht dat de verdachte zich openstelt voor begeleiding en hulpverlening. Hij werkt goed mee met de begeleiding door IFA en Boomerang. Zijn schoolgang is naar wens en zijn ouders tonen zich betrokken. Er zijn thans geen zorgen over de verdachte.
[naam 4] heeft toegelicht dat de Raad blijft bij het eerder opgestelde advies.
Het hof acht, alles afwegende - en ook ondanks de vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde -, een deels onvoorwaardelijke (voor de duur van het voorarrest) en deels voorwaardelijke jeugddetentie met algemene en bijzondere voorwaarden alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Dat een deel van de jeugddetentie onvoorwaardelijk wordt opgelegd, wordt gerechtvaardigd door de ernst van het gezamenlijk toegepaste geweld. Ook de omstandigheid dat de verdachte zich thans positief lijkt te ontwikkelen en zich bij de begeleiding meewerkend opstelt, maakt niet dat met een lichtere straf kan worden volstaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 19.030,41, waarvan € 9.030,41 voor materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 7.447,46, waarvan € 2.447,46 voor materiële schade (alle gevorderde posten met uitzondering van de kosten voor de recreatiewoning en de verhuiskosten) en € 5.000,00 voor immateriële schade, met toekenning van wettelijke rente vanaf 26 februari 2021, en is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen met toekenning van wettelijke rente en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair deels niet-ontvankelijk te verklaren omdat niet kan worden vastgesteld dat de kosten voor de recreatiewoning een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit en een beoordeling van de vordering voor zover deze ziet op verhuiskosten en mantelzorg een onevenredige belasting van het strafproces met zich mee brengt. Tot slot verzoekt de raadsvrouw de immateriële schadevergoeding te matigen en in ieder geval te beperken tot een bedrag dat niet hoger is dan € 5.000,00.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting bepleit de vordering in zijn geheel toe te wijzen met toekenning van wettelijke rente en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof zal de vordering voor zover deze ziet op materiële schade evenals de rechtbank toewijzen met uitzondering van de posten voor de recreatiewoning en de verhuizing. Ten aanzien van de kosten voor de recreatiewoning kan niet worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreekse schade. Ten aanzien van de kosten voor de verhuizing kan niet worden vastgesteld dat deze noodzakelijk zijn en daadwerkelijk gemaakt zullen worden nu de verdachte inmiddels is verhuisd.
Het hof stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 7.500,00 en zal de vordering voor dit gedeelte toewijzen. Daarbij is met name gelet op de lichamelijke en psychische gevolgen welke de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde feit heeft ondervonden en tot op de dag van vandaag ondervindt. Hiervan blijkt voldoende uit het procesdossier en uit de slachtofferverklaring van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft tevens acht geslagen op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters worden toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden; de vordering zal tot dat bedrag hoofdelijk en met wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele vergoeding, worden toegewezen. Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is voor het overige niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 voor immateriële schade (ter zake van shockschade). De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde partij de vordering niet met stukken heeft onderbouwd en geoordeeld dat verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, om welke reden de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering heeft verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de benadeelde partij bij gebrek aan onderbouwing van de vordering niet in de vordering kan worden ontvangen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering primair gelet op de bepleitte vrijspraak, subsidiair omdat de benadeelde partij de door haar gestelde schade niet heeft onderbouwd.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting bepleit de vordering in zijn geheel toe te wijzen met toekenning van wettelijke rente en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van immateriële schade aan een ander dan het rechtstreekse slachtoffer plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij die benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie deze benadeelde partij in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond (zogenoemde ‘shockschade’). Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Hoewel niet ter discussie staat dat het aantreffen van haar partner net na het incident voor de benadeelde partij [benadeelde 2] zeer ingrijpend moet zijn geweest en een emotionele schok heeft teweeggebracht, is naar het oordeel van het hof daarmee niet gegeven dat voldaan is aan de criteria voor toekenning van een vergoeding voor shockschade. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 voor immateriële schade (terzake van shockschade). De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde partij de vordering niet met stukken heeft onderbouwd en geoordeeld dat verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Om welke reden de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering heeft verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 2.000,00 wordt toegewezen met toekenning van wettelijke rente vanaf 26 februari 2021 en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering primair gelet op de bepleitte vrijspraak, subsidiair omdat de benadeelde partij niet heeft onderbouwd welk aandeel dit voorval heeft gehad voor haar psychische toestand; er was immers al eerder sprake van trauma’s en een burn-out naar aanleiding van een traumatische voorgeschiedenis in het gezin van herkomst.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting bepleit de vordering in zijn geheel toe te wijzen met toekenning van wettelijke rente en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding en verwijst daartoe naar de motivering ter zake van de beslissing op de vordering van [benadeelde 2].

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.225,00, waarvan € 225,00 terzake van materiële schade en € 5.000,00 terzake van immateriële schade (shockschade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.225,00 waarvan € 225,00 voor materiële schade en € 2.000,00 voor immateriële schade en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 2.225,00 ( bestaande uit € 225,00 aan materiële schade en € 2000,00 aan immateriële schade) wordt toegewezen met toekenning van wettelijke rente vanaf en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering primair gelet op de bepleitte vrijspraak, subsidiair omdat niet is vast te stellen in hoeverre haar psychische klachten het gevolg zijn van het ten laste gelegde strafbare feit.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting bepleit de vordering in zijn geheel toe te wijzen met toekenning van wettelijke rente en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding en verwijst daartoe naar de motivering ter zake van de beslissing op de vordering van [benadeelde 2].

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit (medeplegen van poging tot doodslag) heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
120 (honderdentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
75 (vijfenzeventig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan begeleiding vanuit IFA, zolang de JBRA dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan begeleiding vanuit de forensische hulp van De Waag, Boomerang Zorg of eventueel een andere door de JBRA nodig geachte hulpverlener, zolang de JBRA dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan begeleiding door JBRA, zolang de JBRA dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs volgens rooster zal volgen, zolang de JBRA dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.947,46 (negenduizend negenhonderdzevenenveertig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 2.447,46 (tweeduizend vierhonderdzevenenveertig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.947,46 (negenduizend negenhonderdzevenenveertig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 2.447,46 (tweeduizend vierhonderdzevenenveertig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 februari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R.A.E. van Noort en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2021.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]