ECLI:NL:GHAMS:2021:3594

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
23-001650-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging op basis van onvoldoende bewijs van herkenning door verbalisanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 9 april 2020 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het vernielen van boeken en een beveiligingscamera in een woningcomplex. De verdediging stelde dat de herkenningen door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar waren, omdat er geen specifieke en onderscheidende kenmerken waren genoemd die de verdachte konden identificeren. Het hof heeft vastgesteld dat de herkenningen van de verbalisanten niet als dragend bewijs konden dienen, mede door de matige kwaliteit van de beschikbare beelden en het gebrek aan ondersteunend bewijs. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde werkstraf afgewezen, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan het nieuwe tenlastegelegde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001650-21
datum uitspraak: 11 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-287725-20 en 13-144340-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 9 april 2020 te Amsterdam openlijk, te weten de centrale ruimte van (woningcomplex/VvE) [VVE], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten boeken en/of een (beveiligings)camera door die boeken uit een boekenkast te pakken en/of (vervolgens) op de grond te gooien/achter te laten, en/of door die (beveiligings)camera los te trekken/kapot te gooien, althans te vernielen terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), voornoemde (beveiligings)camera opzettelijk heeft vernield;
subsidiair
hij op of omstreeks 9 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk goed/goederen, te weten (een) (beveiligings)camera(‘s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Vereniging van Eigenaren van woningcomplex [VVE], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof anders dan de kinderrechter komt tot vrijspraak van het ten laste gelegde.

Vrijspraak

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte hierbij betrokken was. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het strafdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om de betrouwbaarheid van de herkenningen door de verbalisanten te kunnen toetsen, nu in het dossier enkel een screenshot is afgebeeld waarop het zijaanzicht van een persoon met een pet en een capuchon te zien is en waarop essentiële, specifieke en identificerende kenmerken niet waarneembaar zijn. Nu er ook geen bewegende beelden beschikbaar zijn kan het hof de herkenningen niet toetsen. De omstandigheid dat de verdachte bij zijn aanhouding kleding aan had die overeenkomt met de kleding van de persoon die als de verdachte op de camerabeelden is herkend, biedt geen steun aan de herkenningen nu het geen onderscheidende kleding betrof en de verdachte een dag na het ten laste gelegde is aangehouden.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenningen voldoende duidelijk en concreet zijn, zodat zij als bewijs kunnen dienen. De advocaat-generaal heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan het onderzoek ter terechtzitting aan te houden als het hof van mening is dat er bewegende beelden aan het dossier gevoegd dienen te worden.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit enkel gebaseerd zou kunnen worden op de herkenningen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in het proces-verbaal van herkenning gerelateerd dat hij op 10 april 2020 videobeelden heeft bekeken waarop een man te zien was die verdacht werd van een openlijke geweldpleging. Hij herkende deze man aan zijn gezicht en zijn postuur als zijnde de verdachte. Verbalisant [verbalisant 2] heeft beschreven dat hij wijkagent is van de Confuciuspleinbuurt en in die hoedanigheid de persoon op diezelfde beelden heeft herkend als zijnde de verdachte. Hij heeft de verdachte eveneens herkend aan zijn postuur en aan zijn gezicht.
Naar het oordeel van het hof zijn door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onvoldoende specifieke en onderscheidende kenmerken genoemd op basis waarvan zij de verdachte hebben herkend. Daarbij wordt in de processen-verbaal van herkenningen niet duidelijk gemaakt hoe goed zij de verdachte kennen en hoe vaak zij met hem in contact zijn gekomen en is ook niet komen vast te staan of zij de verdachte in onderling overleg of onafhankelijk van elkaar hebben herkend, nu uit het dossier volgt dat zij samen de camerabeelden hebben bekeken.
Daar komt voorts nog bij dat de
stillin het dossier slechts de zijkant van het gezicht van de persoon op de beelden toont. Bovendien draagt deze persoon een petje en een capuchon, hetgeen de herkenbaarheid bemoeilijkt. Mede gelet op de matige kwaliteit van de betreffende afbeelding in het dossier leidt dit ertoe dat aan deze herkenningen (nog) minder gewicht kan worden toegekend. Dat de verbalisanten de verdachte hebben herkend op de bewegende beelden doet hier niet aan af, nu deze beelden geen onderdeel uitmaken van het dossier en het hof derhalve niet kan beoordelen of de bewegende beelden van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren, waarbij het hof opmerkt dat de
stillin het dossier de indruk wekt een ingezoomde
stillte zijn. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voornoemde herkenningen, ook in onderlinge samenhang, niet kunnen dienen als dragend bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Tot slot is de omstandigheid dat de persoon op de camerabeelden, evenals de verdachte bij zijn aanhouding een dag na het ten laste gelegde, een zwarte trainingsbroek van het merk Adidas en een zwarte pet doeg, van onvoldoende gewicht om het hof ondanks de voornoemde gebreken aan de herkenningen tot de conclusie te brengen dat het de verdachte was die betrokken was bij het ten laste gelegde, nu de kleding zoals hiervoor omschreven zeer algemeen, onvoldoende onderscheidend en specifiek is.
Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep kenbaar gemaakt dat er
wellichtcamerabeelden van het ten laste gelegde beschikbaar zijn en dat zij deze heeft opgevraagd bij de politie. Door de advocaat-generaal is het voorwaardelijk verzoek gedaan de zaak aan te houden indien het hof van oordeel is dat het de beelden nodig heeft om tot een bewezenverklaring te komen, opdat de advocaat-generaal alsnog een poging kan doen deze in het bezit te krijgen.
Het hof wijst dit verzoek af bij gebrek aan noodzaak om deze beelden thans nog op te vragen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet alleen onzeker is of de bewegende beelden meer duidelijkheid zouden kunnen verschaffen maar ook dat de beelden zich kennelijk niet bij het openbaar ministerie bevinden en tevens onzeker is of die nog wel bij de politie voorhanden zijn, terwijl het hof hierbij ook acht slaat op de aard en ernst van het tenlastegelegde in samenhang met het tijdsverloop en het late moment waarop het verzoek is gedaan.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 december 2019 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen jeugddetentie met aftrek. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 13 november 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 december 2019, parketnummer 13-144340-19, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen jeugddetentie met aftrek.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2021.
mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.