ECLI:NL:GHAMS:2021:3595

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
23-001821-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, geboren in 2001, die eerder was veroordeeld voor diefstal met braak op 14 februari 2018. De kinderrechter had de betrokkene op 22 juni 2021 de verplichting opgelegd om € 644,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 28 oktober 2021 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. De betrokkene stelde dat hij slechts een beperkt voordeel had genoten van de diefstal, omdat de goederen door mededaders waren verkocht en hij slechts € 150,00 van de opbrengst had ontvangen. Het hof oordeelde echter dat de betrokkene zelf de weggenomen goederen had verkocht en dat hij wederrechtelijk voordeel had genoten van € 644,00.

Het hof bevestigde het vonnis van de kinderrechter, waarbij het hof de argumenten van de raadsman verwierp en oordeelde dat de betrokkene voldoende voordeel had verkregen uit de verkoop van de gestolen goederen. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. Het arrest is openbaar uitgesproken op de zitting van 11 november 2021.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001821-21 (ontneming)
datum uitspraak: 11 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-741204-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 644,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de kinderrechter van 14 mei 2019 – kort gezegd en voor zover van belang in de onderhavige procedure – veroordeeld ter zake van diefstal met braak op 14 februari 2018 te Amsterdam.
Voorts heeft de kinderrechter bij vonnis van 22 juni 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 644,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tegen beide vonnissen is namens de betrokkene hoger beroep ingesteld.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 februari 2020 veroordeeld ter zake van – kort gezegd en voor zover van belang in de onderhavige procedure – diefstal met braak op 14 februari 2018 te Amsterdam. Tegen dit arrest is door betrokkene cassatie ingesteld. Het cassatieberoep is op 15 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard, waarmee die uitspraak onherroepelijk is geworden.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof:
  • het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer bespreekt;
  • de op pagina 4 van het vonnis onder het kopje 4. “Het wederrechtelijk verkregen voordeel.” weergegeven passages “
- op pagina 4 van het vonnis achter de zin ‘De berekening van het bedrag van de voordeelsontneming is de volgende’ de volgende voetnoot toevoegt: Deze berekening is ontleend aan de inhoud van het op 31 mei 2019 door de officier van justitie [verbalisant 1] opgemaakte en ondertekende rapport ‘onderbouwing ontnemingsvordering’ in samenhang met het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018033163-1 van 16 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 25 en 26].

Bespreking van het in hoger beroep gevoerde verweer en aanvullende overweging

De raadsman van de betrokkene heeft verzocht bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit te gaan van de verklaring van de betrokkene die hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. Deze verklaring van de betrokkene houdt in dat hij de diefstal met drie anderen heeft gepleegd, dat de weggenomen goederen zijn verkocht door de mededaders en dat de betrokkene € 150,00 van de opbrengst contant heeft ontvangen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de waarde van de gestolen goederen in het criminele circuit een aanzienlijk lager bedrag is dan het door de rechtbank vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof overweegt als volgt
Verklaring betrokkene
Op 14 februari 2018 is in een woning in Amsterdam een diefstal door middel van braak gepleegd. Uit de stukken in het dossier blijkt dat daarbij goederen met een totale (naar het hof begrijpt: nieuw-)waarde van € 2.149,92 zijn weggenomen. De pas in hoger beroep voor het eerst naar voren gebrachte stelling van de betrokkene dat hij van het wegnemen van deze goederen slechts zeer beperkt voordeel zou hebben genoten omdat de goederen in het criminele circuit zijn verkocht en hij de opbrengst met drie anderen heeft moeten delen, acht het hof niet geloofwaardig. Daarbij betrekt het hof mede dat de betrokkene in de onderliggende strafzaak onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen (en dus niet het medeplegen) van diefstal. Ook de overige inhoud van het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten dat er meer dan één persoon betrokken is geweest bij deze diefstal. Het hof gaat er dan ook vanuit dat betrokkene de weggenomen goederen (zelf) heeft verkocht en wederrechtelijk voordeel heeft genoten van de opbrengst daarvan.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het verweer van de raadsman dat de straatwaarde van de goederen lager ligt dan het door de rechtbank vastgestelde wederechtelijk verkregen voordeel wordt eveneens verworpen. Het hof is van oordeel dat – mede gelet op de waarde van desbetreffende goederen - de betrokkene met de verkoop van deze goederen
tenminsteeen bedrag van € 644,00 heeft verdiend.
De overige verweren worden verworpen
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte voordeel verkregen dat het hof schat op € 644,00.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. M.J.A. Duker en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2021.
mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]