ECLI:NL:GHAMS:2021:3606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
23-0021183-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. van der Meer
  • M. J. de Vries
  • P. J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van elektriciteitskabels uit bunker en vrijspraak heling van een boot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van elektriciteitskabels uit een bunker en voor heling van een boot. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van 22 september 2020 behandeld, waarbij de verdachte was veroordeeld voor de diefstal van elektriciteitskabels in zaak B en voor heling in zaak C. De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor beide zaken, maar het hof heeft geoordeeld dat de diefstal van de elektriciteitskabels wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte en zijn medeverdachte zijn op 25 maart 2020 betrapt terwijl zij zich in de bunker bevonden met kniptangen en een tas vol elektriciteitskabels. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de bunker heeft verschaft door middel van braak en dat de elektriciteitskabels toebehoorden aan een bedrijf dat aangifte heeft gedaan van diefstal. De vrijspraak voor de heling van de boot in zaak C is gebaseerd op het gebrek aan bewijs dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de boot uit misdrijf afkomstig was. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002183-20
datum uitspraak: 22 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 september 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-048877-20 (zaak A), 15-081022-20 (zaak B) en 15-178937-20 (zaak C) alsmede in de zaken onder de parketnummers 15-028115-17 (TUL) en 15-051509-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is bij het hierboven genoemde vonnis van 22 september 2020 voor het hem ten laste gelegde veroordeeld.
De raadsman van de verdachte heeft op 2 oktober 2020 hoger beroep ingesteld, waarbij bij akte namens de verdachte het hoger beroep is beperkt tot de veroordelingen ten aanzien van zaken B en C.
Het voorgaande betekent dat het hof, nu daartegen geen hoger beroep is ingesteld blijkens een akte hoger beroep, geen oordeel toekomt met betrekking tot de beslissing in zaak A. Met betrekking tot de straf ten aanzien van het door de rechtbank onder A bewezenverklaarde zal het hof toepassing geven aan
artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen:
Zaak B
hij op of omstreeks 25 maart 2020 te Overveen, gemeente Bloemendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid electriciteitkabels/draden en of andere (een) meta(a)l(en) (bevattende) voorwerpen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] ([adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen electriciteitskabels/draden en/of die (een) meta(a)l(en) (bevattende) voorwerpen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Zaak C
hij op of omstreeks 3 juni 2020 te Haarlem, een goed te weten een boot heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a Sv.

Vrijspraak ten aanzien van zaak C

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak C is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De omstandigheden waaronder de verdachte de boot heeft verworven, roepen vragen op, maar het hof heeft niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kunnen vaststellen dat de verdachte, toen hij de boot verwierf of voorhanden kreeg, wist of moest vermoeden dat de boot uit misdrijf afkomstig was.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe primair aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte en zijn medeverdachte de elektriciteitskabels hebben weggenomen. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt, omdat de elektriciteitskabels niet vatbaar waren voor diefstal nu die door de eigenaar waren prijsgegeven en niemand meer toebehoorden.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 maart 2020 omstreeks 10.30 uur betraden twee mannen het duingebied te Overveen. De mannen liepen op een pad dat na ongeveer 150 meter uitkomt op een bunker. De één had een gele boodschappentas van de [winkel] vast en de ander had een grote zwarte tas. Om 13.40 uur zijn twee politieambtenaren bij de eerdergenoemde bunker aangekomen. [1] De ingang van de bunker was open gegraven en de deur van de nooduitgang was verbroken. [2] In de bunker troffen zij de verdachte en
[medeverdachte] aan, die zich hadden verscholen in ruimtes van de bunker. De handen van de verdachte en [medeverdachte] waren vuil en zij hadden beiden kniptangen in hun zakken. In de bunker stond een gele boodschappentas van de [winkel], gevuld met grijze elektriciteitskabels. In de bunker waren grijze elektriciteitskabels – van dezelfde soort als de kabels in de gele boodschappentas van de [winkel] – doorgeknipt. [3] [bedrijf] (gevestigd [adres 2]) heeft aangifte gedaan van diefstal. [4] Als gevolg van de diefstal is schade ontstaan aan de bekabeling binnen de bunker. De elektriciteitskabels in de aangetroffen tas waren afkomstig uit de bunker. [5]
Uit het voorgaande volgt dat met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader de elektriciteitskabels hebben doorgeknipt en in de gele boodschappentas van de [winkel] hebben gedaan.
De stelling van de raadsman dat de elektriciteitskabels niemand toebehoorden zodat geen sprake was van wederrechtelijke toe-eigening, vindt haar weerlegging in de bewijsmiddelen, in het bijzonder in de aangifte door de eigenaar van de goederen.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2020 te Overveen, tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid electriciteitkabels die toebehoorden aan [bedrijf] ([adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en die weg te nemen electriciteitskabels onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in de voetnoten bij dit arrest zijn vermeld..

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A, zaak B en zaak C bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 80 uren, subsidiair te vervangen door 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak B en zaak C tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 20 dagen met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 50 uren, subsidiair te vervangen door 25 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen gelet op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de positieve draai die de verdachte aan zijn leven heeft gegeven en zijn gezondheidsklachten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteitskabels uit een bunker door deze los te knippen en in een tas te stoppen. De verdachte heeft door aldus te handelen te kennen gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Hij heeft hierbij kennelijk uitsluitend zijn eigen financieel gewin voor ogen gehad. Diefstal brengt hinder en schade mee voor de gedupeerde en versterkt de in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 Sv zal het hof de straf ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde misdrijf bepalen op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 dagen met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 30 uren, subsidiair te vervangen door 15 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
Het hof acht voor het in zaak B bewezenverklaarde, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerp, te weten een rubberboot, dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft bij vordering van 26 februari 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Tevens heeft het openbaar ministerie bij vordering van 26 februari 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 september 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
Het hof acht termen aanwezig om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet blijkt dat de oproepingen voor de behandeling van deze vorderingen ter terechtzitting in eerste aanleg aan de verdachte zijn betekend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straffen voor het in zaak 15-048877-20 bewezenverklaarde op:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-178937-20 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-081022-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-081022-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
15-1798937-20: 1 STK Rubberboot (V5182).
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 26 februari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 mei 2017, parketnummer 15-028115-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 26 februari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 september 2019, parketnummer 15-051509-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 30 dagen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 13 en 14.
2.Ambtsedig proces-verbaal van aangifte van 25 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 11 en 12; ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 13 en 14.
3.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 13 en 14.
4.Ambtsedig proces-verbaal van aangifte van 25 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 11 en 12.
5.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 26 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 26 en 27.