ECLI:NL:GHAMS:2021:3619

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
23-001663-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van echtgenoot met verwerping van noodweer en oplegging van voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote op 24 april 2020 te Purmerend. De tenlastelegging omvatte het schoppen en aan de haren trekken van de echtgenote. De verdediging stelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekwam, maar het hof verwierp dit argument. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent en betrouwbaar waren, en dat de verdachte de agressor was in de situatie. De mishandeling vond plaats in de eigen woning van het paar, wat het gevoel van veiligheid van de echtgenote ernstig aantastte.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, wat door de raadsman werd ondersteund. Het hof overwoog dat, gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend zou zijn. Echter, gezien de recente veroordeling van de verdachte in een andere zaak tot vier jaar gevangenisstraf, besloot het hof om af te wijken van een onvoorwaardelijke straf en legde het een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte dat deze straf zowel de ernst van het feit moest weerspiegelen als de verdachte moest ontmoedigen om opnieuw strafbare feiten te plegen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001663-20
datum uitspraak: 4 mei 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-113545-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 april 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 24 april 2020 te Purmerend zijn echtgenote, [slachtoffer], heeft mishandeld door deze [slachtoffer] te schoppen en/of aan de haren van deze [slachtoffer] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat mishandeling niet kan worden bewezen, omdat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daardoor ontbreekt de voor bewezenverklaring noodzakelijke wederrechtelijkheid van verdachtes handelen, reden waarom de verdachte dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de feitelijke toedracht van het incident onduidelijk is, omdat zowel de aangeefster als de verdachte geweld hebben uitgeoefend en verschillend verklaren over wie daarmee is begonnen. De verklaring van de verdachte dat hij zich te weer moest stellen tegen het geweld door aangeefster is niet onaannemelijk – gelet ook op diens letsel - en daarom dient de verdachte het voordeel van de twijfel te worden gegeven, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal bij de beoordeling van het tenlastegelegde uitgaan van de verklaringen van de aangeefster.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid hiervan en overweegt in dit verband dat zij consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Voorts heeft de aangeefster ook haar eigen rol, inclusief het door haar jegens de verdachte gepleegde geweld, niet onvermeld gelaten. Daarnaast wordt deze verklaring voldoende ondersteund door de overige bewijsmiddelen die uit het dossier kunnen worden geput.
Het letsel dat zowel bij de aangeefster als de verdachte is geconstateerd, komt overeen met de feitelijke toedracht van het incident zoals beschreven in de aangifte.
Die feitelijke toedracht is als volgt.
De verdachte gooide de telefoon van de aangeefster tegen haar jukbeen, waarna de aangeefster een pot Nivea richting de verdachte gooide. De aangeefster wilde de kamer uitrennen naar de deur, die vervolgens door de verdachte werd dichtgehouden. De verdachte schopte de aangeefster tegen haar been, waardoor zij op de grond viel, waarna de aangeefster hem in zijn been beet. De aangeefster wist te ontkomen en wilde de voordeur openen om hulp te roepen, maar de verdachte deed zijn hand voor haar mond. De aangeefster beet toen in zijn vinger. De verdachte stond op haar rechtervoet en trok aan haar haar.
Het hof gaat uit van bovenstaande feiten en omstandigheden en leidt daaruit af dat geen sprake was van (gerechtvaardigd) noodweer. Uit de verklaring van de aangeefster, die voldoende wordt ondersteund door de bewijsmiddelen, blijkt immers dat de verdachte de agressor is geweest en er geen sprake was van een situatie waarin de verdachte zich te weer moest stellen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van hem door aangeefster.
Het beroep op noodweer wordt verworpen en het tenlastegelegde wordt wettig en overtuigende bewezen geacht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2020 te Purmerend zijn echtgenote [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] te schoppen en aan de haren te trekken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Voor zover de raadsman ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde een beroep doet op noodweer, faalt dit gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het bewijs is overwogen.
Overigens is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft subsidiair bij eventuele strafoplegging verzocht, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote. De mishandeling vond plaats in hun eigen woning, waar het slachtoffer zich juist veilig moet kunnen voelen. De verdachte heeft dit gevoel van veiligheid door zijn handelen ernstig aangetast en zo ook het vertrouwen van het slachtoffer geschaad. Voorts heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 april 2021 is hij eerder voor misdrijven, waaronder geweldsdelicten, onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive is in beginsel geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Het hof zal hiervan echter in het voordeel van de verdachte afwijken nu ter terechtzitting in hoger beroep door zowel de advocaat-generaal als de raadsman naar voren is gebracht dat aan de verdachte recent in een andere strafzaak een gevangenisstaf van vier jaar is opgelegd. Een kortdurende onvoorwaardelijke gevangenisstraf die eventueel na ommekomst van een andere straf zou moeten worden geëxecuteerd, voegt weinig tot niets toe aan de doelen die met bestraffing worden gediend.
Het hof zal dan ook – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en in lijn met het desbetreffende verzoek van de verdediging - volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar die, alles in aanmerking nemend, passend en geboden wordt geacht. Met deze straf wordt enerzijds beoogd de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen terwijl daarmee anderzijds wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2021.
=========================================================================
[…]