In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote op 24 april 2020 te Purmerend. De tenlastelegging omvatte het schoppen en aan de haren trekken van de echtgenote. De verdediging stelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekwam, maar het hof verwierp dit argument. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent en betrouwbaar waren, en dat de verdachte de agressor was in de situatie. De mishandeling vond plaats in de eigen woning van het paar, wat het gevoel van veiligheid van de echtgenote ernstig aantastte.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, wat door de raadsman werd ondersteund. Het hof overwoog dat, gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend zou zijn. Echter, gezien de recente veroordeling van de verdachte in een andere zaak tot vier jaar gevangenisstraf, besloot het hof om af te wijken van een onvoorwaardelijke straf en legde het een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte dat deze straf zowel de ernst van het feit moest weerspiegelen als de verdachte moest ontmoedigen om opnieuw strafbare feiten te plegen.