ECLI:NL:GHAMS:2021:3623

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
23-001799-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en poging tot zware mishandeling met een auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van twee aangeefsters en poging tot zware mishandeling door met een auto op een van de aangeefsters in te rijden. De feiten vonden plaats op 28 april 2018 in Beverwijk. De aangeefsters hebben verklaard dat de verdachte hen heeft mishandeld door een van hen aan haar haren te trekken en haar op de grond te gooien, terwijl hij ook met zijn auto op de andere aangeefster is ingereden. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters en getuigen bevestigd en het beroep op noodweer verworpen. De verdachte is schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de eerdere veroordeling van de politierechter heeft vernietigd en een gevangenisstraf van vier maanden heeft opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden opgelegd. De benadeelde partijen hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend, die door het hof zijn toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001799-20
datum uitspraak: 15 april 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-257450-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 april 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 april 2018 in de gemeente Beverwijk opzettelijk een persoon, genaamd [benadeelde 1], en/of een persoon, genaamd [benadeelde 2], heeft mishandeld door toen en daar die [benadeelde 1] (met kracht) aan haar haren te trekken en/of haar op de grond te gooien of te werpen en/of haar (met kracht) op/tegen haar hoofd en/of (elders) op/tegen haar lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of die [benadeelde 2] (met kracht) op/tegen haar hoofd en/of (elders) op/tegen haar lichaam te slaan en/of te stompen en/of te duwen, tengevolge waarvan die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] pijn heeft/hebben ondervonden en/of letsel heeft/hebben bekomen;
2.
hij op of omstreeks 28 april 2018 in de gemeente Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet als bestuurder van een personenauto - over een trottoir - met relatief hoge snelheid en/of met slippende banden naar, althans in de richting van, die [benadeelde 1] is toegereden en/of naar die [benadeelde 1] toe is blijven rijden en/of op die [benadeelde 1] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 28 april 2018 in de gemeente Beverwijk een persoon, genaamd [benadeelde 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door toen en daar als bestuurder van een personenauto - over een trottoir - met relatief hoge snelheid en/of met slippende banden naar, althans in de richting van, die [benadeelde 1] is toegereden en/of is toe blijven rijden en/of op die [benadeelde 1] is ingereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet kan worden bewezen en dat de verdachte aldus dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefsters en van de getuige [getuige] niet bruikbaar zijn voor het bewijs, omdat zij onderling lijken te zijn afgestemd en deze verklaringen dus onbetrouwbaar zijn.
Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde, omdat de verdachte een beroep op noodweer toekomt voor zover het de mishandeling van [benadeelde 1] betreft. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat [benadeelde 1] de verdachte als eerste aanviel.
Het hof overweegt als volgt.
Zowel met betrekking tot de verklaringen van de aangeefsters als de verklaring van de getuige [getuige] heeft het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan. De verklaringen worden voldoende ondersteund door de overige bewijsmiddelen; dat de verklaringen onderling zijn afgestemd is niet aannemelijk geworden. Het hof zal deze verklaringen dan ook voor het bewijs bezigen.
Voor wat betreft het beroep op noodweer stelt het hof voorop dat een dergelijk beroep kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of een ander zijn lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of onmiddellijk dringend gevaar daarvoor.
Uit de bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaring van de aangeefsters [benadeelde 2] en [benadeelde 1] volgt dat de verdachte aangeefster [benadeelde 1] direct aan haar haren uit de auto naar buiten trok. Aldus is de feitelijke toedracht zoals de verdediging ten grondslag heeft gelegd aan zijn verweer niet aannemelijk geworden en is geen sprake van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op 28 april 2018 in de gemeente Beverwijk opzettelijk [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mishandeld door [benadeelde 1] aan haar haren te trekken en haar op de grond te gooien en haar tegen haar hoofd en tegen haar lichaam te slaan en te stompen en te schoppen en te trappen en die [benadeelde 2] te duwen, ten gevolge waarvan [benadeelde 1] pijn en letsel heeft ondervonden en bekomen en [benadeelde 2] pijn heeft ondervonden.
2.
hij op 28 april 2018 in de gemeente Beverwijk ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet als bestuurder van een personenauto met relatief hoge snelheid en met slippende banden naar [benadeelde 1] is toegereden en naar [benadeelde 1] toe is blijven rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een periodieke meldplicht, gedragsinterventie en ambulante behandelverplichting als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden. Daarnaast heeft de politierechter ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter opgelegd en heeft gevorderd dezelfde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden.
De raadsman heeft verzocht een taakstraf op te leggen, omdat (bijna) drie jaar zijn verstreken sinds de pleegdatum van de tenlastegelegde feiten en de verdachte al geruime tijd niet meer met justitie in aanraking is gekomen. De raadsman stelt daarbij dat het opleggen van reclasseringscontact geen toegevoegde waarde heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee personen. Door het handelen van de verdachte hebben de slachtoffers pijn en/of letsel bekomen. Daarmee is een inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd één van de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto op haar in te rijden. Hij heeft het slachtoffer daarmee ernstig in gevaar gebracht en vrees aangejaagd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 maart 2021 is hij eerder voor (gewelds)misdrijven onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Gelet op het voorgaande en de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De door de politierechter opgelegde (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en de ontzegging van de rijbevoegdheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde is passend. Het hof zal daarbij aansluiten, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die onder meer uit het reclasseringsadvies van 12 februari 2019 blijken. Uit bedoeld reclasseringsadvies volgt dat de kans op recidive reëel is ten aanzien van agressief gedrag en dat mogelijk een agressieprobleem en wisselende stemmingen van invloed kunnen zijn op het delictgedrag van de verdachte. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onveranderd zijn. Daarom is het hof met de politierechter van oordeel dat het van belang is dat de verdachte, gezien zijn problematiek, wordt ingekaderd binnen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof in hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht geen aanleiding ziet voor een ander oordeel ten aanzien van de straf.
Het hof acht, alles afwegende, overeenkomstig de politierechter een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de door de raadsman bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding is het hof van oordeel dat een ernstige inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De benadeelde partij is aan haar haren getrokken, geslagen, geschopt en op de grond gegooid. Na de mishandeling is de verdachte met de auto op de benadeelde partij ingereden. De benadeelde partij is door haar vriendin naar het ziekenhuis gebracht. Als gevolg van de mishandeling heeft de benadeelde partij pijn en letsel opgelopen. De arts heeft in zijn verklaring van 28 april 2018 geconstateerd dat sprake is van drukpijn, aspecifieke amnesie en van een excoriatie en een hematoom op de rechterbovenbeen. Uit de slachtofferverklaring van de benadeelde partij van 11 augustus 2020 blijkt dat zij twee tot drie weken niets kon horen, dat haar oorschelp paars en dik was, dat haar hele rug zeer deed, dat zij nekpijn had, twee maanden mank liep en onder behandeling is geweest bij een fysiotherapeut. Daarnaast blijkt uit genoemde slachtofferverklaring dat de benadeelde partij slecht slaapt, dat zij nergens meer zin in heeft, dat zij zichzelf niet meer is en dat zij voor haar psychische klachten onder behandeling is van een psycholoog, waar zij EMDR-therapie krijgt. De vordering van de benadeelde partij is niet op inhoudelijke gronden betwist door de verdediging.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde feiten en omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 650,00. Het hof zal de vordering voor immateriële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 650,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2018, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is veroorzaakt.
Het hof zal met betrekking tot het toegewezen bedrag aan schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00, bestaande uit een bedrag van € 100,00 voor materiële schade wegens de kosten van een nieuwe telefoon en een bedrag van € 250,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de door de raadsman bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2018, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is veroorzaakt.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding is het hof van oordeel dat een inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel. 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De benadeelde partij is door de verdachte mishandeld. De verdachte heeft haar geduwd, als gevolg waarvan zij op de grond is gevallen en pijn heeft aan haar schouder. De vordering van de benadeelde partij is niet op inhoudelijke gronden betwist door de verdediging.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde feiten en omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 250,00. Het hof zal de vordering voor immateriële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2018, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is veroorzaakt.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en binnen drie dagen na het onherroepelijk vonnis zal melden bij Reclassering Nederland, [adres 2], zolang en zo vaak de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en de aanwijzingen die hem in het kader van het reclasseringstoezicht gegeven worden;
- actief deel zal nemen aan de gedragsinterventie ART/ I-RESPECT, indien de reclassering dat nodig acht, of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, indien deze training voor veroordeelde geïndiceerd, zulks te bepalen door de reclassering. Uit de intake moet blijken of deze training passend is. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- gedurende de proeftijd, indien de reclassering dat nodig acht, mee zal werken aan een diagnostisch onderzoek en ambulante begeleiding door forensisch psychiatrische polikliniek Fivoor Ambulant Centrum, of soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 april 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 april 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2021.
mrs. De Werd en Greve zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]