ECLI:NL:GHAMS:2021:3639

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
23-000920-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan verboden demonstratie tegen coronamaatregelen op het Museumplein met openlijk geweld tegen de politie

Op 23 november 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die betrokken was bij een verboden demonstratie op het Museumplein in Amsterdam op 24 januari 2021. De verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld tegen de politie en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Tijdens de demonstratie, die plaatsvond tegen de coronamaatregelen, werd er door een grote groep demonstranten geweld gepleegd tegen politieagenten en politievoertuigen. De burgemeester van Amsterdam had een noodbevel afgegeven, maar de verdachte weigerde dit op te volgen en bleef aanwezig op het Museumplein, waar hij met een kussen in de richting van een politieagent sloeg. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen zelf geweld had gepleegd, maar ook had bijgedragen aan de gewelddadige sfeer die door anderen was gecreëerd. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 56 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en kreeg een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en het belang van het handhaven van de openbare orde, vooral in het licht van de coronamaatregelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000920-21
datum uitspraak: 23 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-069265-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij, op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg(en), het Museumplein, in elk geval op of aan de/een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (vanuit een (grote) groep)

maken van (een) armgeb(a)r(en) en/of opsteken van de middelvinger in de richting van één of meerdere politieagent(en) en/of, aanvallen/uitdagen van en/of indringen op/tegen één of meer politieagent(en) (die in linie stonden) en/of,
(met kracht) duwen en/of slaan en/of stompen en/of trappen tegen/op/in de richting van het hoofd en/of lichaam en/of helm en/of schild van (een) politieambtena(a)r(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen tegen/op/in de richting van (een) politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen en/of duwen en/of trekken tegen en/of aan straatmeubilair en/of, (telkens) (met kracht), naar, althans in de richting van één of meer politieagent(en) en/of politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en), gooien van/met
(een) ste(e)n(en), althans op (een) ste(e)n(en) gelijkend voorwerp(en) en/of,
(een) (de(e)l(en) van) stoeptegel(s) en/of straatste(e)n(en) en/of,
(zwaar) vuurwerk en/of,
(een) voorwerp(en) en/of,
waarbij hij, verdachte, (onder andere) op één of meerdere politieagenten (die in de linie stonden) is afgelopen en/of met kracht met een tas/kussen, althans een voorwerp, richting/tegen een politieagent (die in de linie stond) heeft geslagen;

2.hij, op of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte toen en aldaar zich niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, te weten onder andere het Museumplein nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het overgrote deel van de tenlastegelegde geweldshandelingen niet aan de verdachte kan worden toegerekend; de verdachte behoorde niet tot de groep relschoppers, maar tot de groep vreedzame, zittende demonstranten. Op enig moment voerde de Mobiele Eenheid (ME) charges uit en werd met knuppels op de zittende demonstranten ingeslagen. De verdachte liep toen, uit frustratie en ter uiting van zijn onvrede, richting de ME en zwaaide met een verenkussentje boven zijn hoofd, waarna hij direct weer is gaan zitten. Omdat hij geen slaande beweging maakte en niemand wilde raken heeft hij niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het kussentje een ME’er zou raken en is er geen sprake geweest van opzet op enig geweld, aldus de raadsvrouw.
Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het noodbevel onrechtmatig was, omdat het in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit: uit het dossier blijkt onvoldoende waarom de burgemeester niet kon volstaan met de bevoegdheden die zij had op grond van artikel 7 van de Wet openbare manifestaties (WOM). Daarnaast is er geen bewijs dat de verdachte de vorderingen heeft gehoord en hier opzettelijk geen gevolg aan heeft gegeven.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 24 januari 2021 naar het Museumplein in Amsterdam gegaan om deel te nemen aan een protestactie tegen het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19-virus. Tijdens deze protestactie is door een grote groep mensen geweld uitgeoefend. Dit geweld bestond onder andere uit het slaan en trappen van politieambtenaren en tegen politievoertuigen. Ook zijn er stenen, zwaar vuurwerk en andere voorwerpen naar politieambtenaren en politievoertuigen gegooid. Omdat de situatie – kort gezegd – escaleerde heeft de burgemeester van Amsterdam op 24 januari 2021 om circa 14:40 uur een noodbevel afgegeven.
Ten aanzien van het noodbevel
Uit de overwegingen die ten grondslag zijn gelegd aan het noodbevel volgt onder meer het volgende. De Amsterdamse driehoek (dat wil zeggen: politie, burgemeester en officier van justitie) heeft na de ongeregeldheden bij de demonstratie op het Museumplein op 17 januari 2021 gecommuniceerd opnieuw op te treden tegen spontane, niet bij het bevoegd gezag aangemelde demonstraties. Desondanks is er op 24 januari 2021 rond 13:45 uur wederom (en onaangekondigd) een demonstratie gestart op het Museumplein, waarbij men zich onvoldoende hield aan de anderhalve meter afstand-regel en waarbij demonstranten zich provocerend opstelden tegenover de politie. Wegens ernstige vrees voor wanordelijkheden en gevaar voor de volksgezondheid heeft de burgemeester de demonstratie op grond van artikel 7 Wet Openbare Manifestaties (WOM) ontbonden en demonstranten rond 14:00 uur bij monde van de politie opdracht gegeven uiteen te gaan. Vervolgens bleek, aldus het noodbevel, dat:
“•
De politie op dat moment constateerde dat er nog honderden mensen op weg waren naar het Museumplein;
• De demonstranten herhaaldelijke waarschuwingen en vorderingen van de politie om de demonstratie te beëindigen uiteen te gaan negeren;
• Dat deze herhaaldelijke vorderingen van de politie, doormiddel van aanspreken en omroepen, luid en duidelijk kenbaar zijn gemaakt aan de aanwezigen;
• Er concrete signalen zijn van meegedragen wapens en zwaar vuurwerk, etc., die hebben geleid tot het instellen van een Veiligheidsrisicogebied op het Museumplein op 24 januari 2021. Tijdens preventief fouilleren zijn ook daadwerkelijk wapens en zwaar vuurwerk aangetroffen;
• Er concrete waarnemingen zijn van risicogroepen die eerder hebben opgeroepen tot openlijke geweldpleging op 24 januari 2021, te Museumplein;”
De burgemeester is toen van oordeel geweest dat het WOM-bevel ontoereikend was om een adequaat veiligheidsniveau te kunnen garanderen en heeft om 14.40 uur een noodbevel afgegeven op grond van artikel 175 Gemeentewet. Op basis van dit noodbevel dienden aanwezigen op het Museumplein zich op eerste aanzegging van de politie te verwijderen van het Museumplein en de omgeving van het Museumplein, aanwijzingen van de politie op te volgen, middelen die kunnen worden ingezet bij verzet in te leveren bij de politie en identificatie niet te bemoeilijken.
Gezien het feit dat de demonstratie, ondanks het afgegeven WOM-bevel, bleef voortduren, het aantal demonstranten toenam en er sprake was van een situatie waarin zowel de demonstranten als de politieagenten gevaar liepen, is geenszins gebleken dat het noodbevel niet voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en om die reden onrechtmatig zou zijn. In zoverre wordt het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde verworpen.
Dat de verdachte de vorderingen om het Museumplein te verlaten niet zou hebben gehoord of waargenomen, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, acht het hof volstrekt onaannemelijk. Uit het dossier volgt dat de vordering bij herhaling en op verschillende manieren kenbaar is gemaakt: door middel van een dakmegafoon, een sound commander die onder een drone bevestigd was en tekst op (ongeveer tien) matrixborden. Daarbij komt nog het volgende. Op het moment dat de ME het museumplein opkwam werd het personeel verdeeld over de gehele breedte van het grasveld. Manschappen van de ME liepen op linie naast elkaar richting de demonstranten en werden bijgestaan door een waterwerper. De verdachte zat, gelet op onder meer zijn eigen verklaring, op de grond toen er met een waterwerper werd gespoten op de groep waartussen hij op de grond zat, waarna hij op de ME in linie afliep. Het moet dan ook glashelder zijn geweest voor de verdachte dat de ME hem ertoe wilde bewegen weg te gaan.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op de hoogte was van de vordering het Museumplein te verlaten. In plaats van aan die vordering gehoor te geven is de verdachte opgestaan en met een voorwerp in zijn hand (het hof gaat er, gelet op de verklaring van de verdachte en de afbeeldingen in het dossier, vanuit dat dit een kussen is geweest, en niet een tas zoals vermeld in processen-verbaal in het dossier) naar de ME gelopen en heeft met dat kussen richting een politieambtenaar geslagen. Vervolgens is de verdachte opnieuw tussen de demonstranten gaan zitten. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte niet alleen op de hoogte was van de vordering maar eveneens dat hij daaraan opzettelijk geen gehoor heeft gegeven. Het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De verdachte was aanwezig op het Museumplein op een moment waarop veel en grof geweld tegen politieambtenaren en politievoertuigen werd of was uitgeoefend en een noodbevel van kracht was, op grond waarvan de aanwezigen was gevorderd die omgeving te verlaten. Door zijn voortdurende aanwezigheid heeft hij bijgedragen aan een getalsmatige versterking van een menigte waar vanuit – kort gezegd – geweld werd uitgeoefend. Bovendien heeft de verdachte door, op het moment dat de ME de groep betogers probeerde te verdrijven juist de confrontatie op te zoeken en, met het kussen in zijn hand, in de richting van een ME’er te bewegen en te slaan, niet alleen zelf geweld uitgeoefend, maar ook door die handeling bijgedragen aan (de versterking van) de sfeer waarin werd aangemoedigd over te gaan tot verzet tegen het overheidsgezag en tot het uitoefenen van geweld. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte ook aan – kort gezegd – het door anderen dan de verdachte gepleegde geweld een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Het hof komt daarom tot de hierna vermelde bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde en tot verwerping van het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsvrouw.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 24 januari 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, het Museumplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen, welk geweld bestond uit het vanuit een (grote) groep slaan en trappen tegen en in de richting van politieambtenaren, het slaan en trappen tegen politievoertuigen en het in de richting van politieagenten en/of politievoertuigen gooien met stenen en zwaar vuurwerk, waarbij hij, verdachte, op politieagenten is afgelopen en met kracht met een kussen richting een politieagent heeft geslagen;

2.hij op 24 januari 2021 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 Gemeentewet, te weten een noodbevel van de Burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar zich niet op eerste vordering verwijderd van het Museumplein en omgeving nadat dit was gevorderd door de politie.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht rekening te houden met de volgende factoren. De verdachte heeft een eigen bedrijf. Door de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten en de gevolgen van de uitbraak van het Coronavirus heeft zijn bedrijf schade opgelopen. Om die reden verzoekt de raadsvrouw hem geen aanvullende (on)voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Bovendien moet verdachtes aandeel in het geheel worden gerelativeerd, werden de demonstranten ook geconfronteerd met geweld door de ME en liep de situatie pas uit de hand na ingrijpen van de ME. Een foto van de verdachte is op de site van de politie gezet en op Opsporing Verzocht getoond, waarmee reputatieschade is veroorzaakt. De verdachte heeft geen relevante veroordelingen voor geweld in de afgelopen vijf jaren. Hij is, in het kader van voorarrest, reeds tien dagen van zijn vrijheid beroofd.
Bij een bewezenverklaring rechtvaardigen de omstandigheden geen straf die hoger is dan het voorarrest, met eventueel een aanvullende voorwaardelijke taakstraf of een taakstraf ten hoogste gelijk aan de taakstraf in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 24 januari 2021 vond op het Museumplein in Amsterdam een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, al geruime tijd in de greep van dat virus. De gevolgen van het Covid-19-virus waren en zijn groot en voelbaar in de hele samenleving. Het gaat daarbij niet alleen om de medische gevolgen voor degenen die het virus hebben opgelopen, maar ook om andere maatschappelijke gevolgen. Zo zijn ziekenhuizen overbelast (geweest) wat tot afschalen van de reguliere zorg heeft geleid en tot uitstel van operaties. De ernst van het virus en de noodzaak de ziekenhuizen te ontlasten, hebben geleid tot beleid van de overheid dat ingrijpend is en soms de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate raakt. Niet iedereen was en is het eens met het gevoerde beleid. De gevoelde onvrede wordt op verschillende wijzen geuit. Daarvoor is ook ruimte binnen een democratische rechtsorde, mits de daarvoor geldende regels in acht worden genomen. De manier waarop enkele honderden betogers hun onvrede op 24 januari 2021 op het Museumplein in Amsterdam hebben geuit, gaat echter de perken van wat binnen een democratische rechtsorde toelaatbaar is ver te buiten. Hun gedrag was volstrekt onacceptabel. Tegen politieambtenaren, onder wie met name ME’ers, is zeer grof geweld uitgeoefend. Politieambtenaren zijn geslagen, geschopt en bekogeld met stenen en zwaar vuurwerk. Ook politievoertuigen hebben het flink moeten ontgelden. Omdat een grote groep betogers weigerde gehoor te geven aan de vordering het Museumplein en omgeving te verlaten en volhardde in het geweld, zijn uiteindelijk waterwerpers ingezet en zijn charges door de ME uitgevoerd. Het door betogers uitgeoefende geweld heeft bij veel burgers, onder wie velen die zich ten volle inzetten om in het belang van de gehele samenleving het Covid-19-virus te bestrijden, geleid tot gevoelens van ontzetting.
De verdachte was één van de betogers op het Museumplein. Hoewel niet is gebleken dat hij daarheen is gekomen met het vooropgezette plan om bij te dragen aan rellen, is hij daar gebleven ondanks een onmiskenbare vordering zich van het Museumplein te verwijderen, op een moment dat er al sprake was van fors geweld. Zijn aanwezigheid droeg bij aan een getalsmatige versterking van de groep van waaruit geweld werd gepleegd en hij heeft door het zoeken van de confrontatie met de ME de sfeer versterkt waarin werd aangemoedigd over te gaan tot verzet tegen het overheidsgezag en tot het uitoefenen van geweld. Bovendien heeft de verdachte ook zelf geweldshandelingen gepleegd, zij het van tamelijk geringe ernst: hij heeft met een kussen in de richting van een politieambtenaar geslagen. Door zijn handelen heeft hij – ondanks die geringe ernst – bijgedragen aan de geweldsspiraal gericht tegen de politie en haar materieel en de daarmee gepaard gaande verstoring van de openbare orde en er blijk van gegeven lak te hebben aan (bevelen van) het bevoegd gezag.
Op grond van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welk uitgangspunt bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Het hof is van oordeel dat dit oriëntatiepunt in de hiervoor geschetste, bijzondere, omstandigheden geen recht doet aan de ernst van hetgeen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft het hof ook gekeken naar de straffen die zijn opgelegd in zaken waarin het ging om – kort gezegd – soortgelijk Covid-19 gerelateerd geweld.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn dusdanig dat een forse straf ter vergelding passend en geboden is. Het hof vindt het bovendien vanuit het oogpunt van (speciale en generale) preventie van belang dat een krachtig signaal wordt gegeven dat het op deze wijze uiten van onvrede over het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19 virus, volstrekt ontoelaatbaar is. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur in beginsel op zijn plaats is.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof aanleiding een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm toe te passen. De verdachte heeft 12 dagen in voorarrest doorgebracht vanwege de bewezenverklaarde feiten. Die detentie is de verdachte zeer zwaar gevallen en heeft flinke (economische) gevolgen gehad voor zijn eigen bedrijf. Desondanks heeft de verdachte tot op heden zijn bedrijf weten te behouden, zij het met veel moeite. Het hof acht het niet wenselijk dat hierin (mogelijk) verandering wordt gebracht doordat de verdachte een gevangenisstraf krijgt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof acht het wel van belang dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw op een vergelijkbare wijze zijn onvrede over het overheidsbeleid te uiten, zodat het een deels voorwaardelijke straf zal opleggen met een proeftijd van twee jaren.
Anders dan door de raadsvrouw is bepleit, ziet het hof geen aanleiding om in strafmatigende zin rekening te houden met de omstandigheid dat de beeltenis van de verdachte op de website van de politie heeft gestaan en bij Opsporing Verzocht is vertoond. Hierbij overweegt het hof dat de verdachte tijdens dan wel kort na het bewezenverklaarde – kennelijk vrijwillig – heeft meegewerkt aan een interview door een reporter van [media]. Daarmee heeft de verdachte zelf in de hand gewerkt dat zijn beeltenis, gerelateerd aan de rellen op het Museumplein, in de media zou komen.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
56 (zesenvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
44 (vierenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. C.J. van der Wilt en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2021.
Mrs. T. de Bont en C.J. van der Wilt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.