ECLI:NL:GHAMS:2021:372

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
200.264.430/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en dwangsommen in familiezaken met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen de man en de vrouw met betrekking tot hun minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2019, waarin onder andere een zorgregeling en informatieplicht zijn vastgesteld. De man heeft verzocht om bekrachtiging van deze beschikking, terwijl de vrouw verzoekt om vernietiging en afwijzing van de verzoeken van de man.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 december 2020, waarbij de vrouw en haar advocaat, de advocaat van de man, en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw, en de ouders oefenen gezamenlijk gezag uit. De rechtbank had eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld, maar de omgang tussen de man en de kinderen vond jarenlang sporadisch plaats, voornamelijk onder begeleiding.

Het hof constateert dat er sinds de bestreden beschikking positieve ontwikkelingen zijn geweest in de omgang tussen de man en de kinderen. De ouders hebben samengewerkt met de begeleidende instantie Fibbe en hebben stappen gezet om de omgang te bevorderen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, maar met de aanvulling dat de ouders in onderling overleg kunnen afwijken van de omgangsregeling in verband met corona of ziekte.

De vrouw heeft echter bezwaar tegen de opgelegde dwangsommen, maar het hof oordeelt dat deze bepalingen gehandhaafd moeten blijven, gezien de eerdere problemen met de omgang. De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, met de mogelijkheid voor de ouders om in overleg aanpassingen te maken in de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.264.430/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/542178 / FA RK 13-3587 (JK ML)
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 februari 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.D. 't Zand te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.J. Eusman te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 15 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 14 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De man heeft op 1 november 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de man;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber.
De GI en de man zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Wel is namens de GI de gezinsmanager ter zitting telefonisch gehoord.

3.De feiten

3.1
Uit het op 19 juni 2014, door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 27 maart 2014 in de daartoe bestemde registers, ontbonden huwelijk van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn geboren:
- [kind A] , [in] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [kind B] , [in] 2012 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw
3.2
Bij echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 27 maart 2014 is onder meer bepaald dat de vrouw informatie zal geven over de kinderen aan de man en hem in ieder geval één keer per maand op de hoogte zal stellen ten aanzien van de kinderen en hem tevens zal voorzien van een recente foto van de kinderen. Wat betreft de zorgregeling en het gezag heeft de rechtbank de zaak aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 14 januari 2015 heeft de rechtbank de zaak pro forma aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek naar het ouderlijk gezag, de zorgregeling en de noodzaak een kinderbeschermingsmaatregel uit te spreken. Het raadsrapport van 17 april 2015 bevindt zich bij de stukken.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 8 juni 2015 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd.
3.5
Bij beschikking van 8 juni 2015 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de zaak pro forma aangehouden in afwachting van de hulpverlening en de resultaten van het op te bouwen contact tussen de man en de kinderen.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank van 7 september 2016 is een voorlopige zorgregeling, te begeleiden door het Omgangshuis, bepaald tussen de man en de kinderen. De beslissing omtrent de definitieve zorgregeling is aangehouden in afwachting van het verloop van de voorlopige zorgregeling. Het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag, heeft de rechtbank bij deze beschikking afgewezen.
3.7
Bij beschikking van 3 mei 2017 heeft de rechtbank de zaak pro forma aangehouden in afwachting van het traject bij Altra.
3.8
Bij beschikking van 28 februari 2018 heeft de rechtbank de zaak pro forma aangehouden in afwachting van het traject bij Family Supporters.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de man, bepaald:
dat de man met ingang van 17 september 2019 om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur de kinderen onbegeleid bij zich zal hebben;
dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,- per keer dat zij de hierboven bepaalde zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 25.000,- aan in totaal te verbeuren dwangsommen;
dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 100,- per keer dat zij de in de beschikking van 27 maart 2014 bepaalde informatieplicht niet nakomt, met een maximum van € 5.000,- aan in totaal te verbeuren dwangsommen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken van de man af te wijzen en te bepalen dat er voorlopig geen zorgregeling zal worden vastgesteld.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof constateert dat ten tijde van de bestreden beschikking de omgang tussen de man en de kinderen jarenlang slechts sporadisch plaatsvond, en alleen onder begeleiding. Dit ondanks de inzet en inspanningen van verschillende hulpverlenende instanties.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat die situatie inmiddels ingrijpend is veranderd. Met ingang van zaterdag 28 augustus 2020 heeft omgang tussen de man en de kinderen vijf keer plaatsgevonden, eens in de veertien dagen om de zaterdag gedurende drie uur in de ochtend en onbegeleid. De ouders en de kinderen zijn daarbij ondersteund door Fibbe. Sinds de omgang op 23 oktober 2020 heeft geen omgang plaatsgevonden, omdat de man een burn-out heeft, aldus de vrouw ter zitting. De advocaat van de man heeft dit bevestigd. De vrouw wacht nu op bericht van de man. Zij heeft verder verklaard dat de man in januari 2021 naar het buitenland gaat en medio februari 2021 terugkomt, waarna hij in quarantaine moet. De bedoeling is dat de omgang tussen de man en de kinderen vanaf begin maart 2021 weer wordt hervat. De samenwerking met Fibbe verloopt goed. De kinderen hebben daar gesprekken gehad. De ouders zijn allebei bezig hun verhaal op papier te zetten. De man heeft zijn verhaal al afgerond, de vrouw nog niet. Beide verhalen zullen, samen met tekeningen van de kinderen, tot één verhaal worden gemaakt, dat de kinderen kunnen lezen, aldus de vrouw.
5.2
Het hof stelt voorop dat beide ouders grote waardering verdienen voor het feit dat zij er inmiddels in zijn geslaagd de omgang tussen de man en de kinderen tot stand te brengen. Zij geven er daarmee blijk van de belangen van de kinderen voorop te kunnen stellen. Uit hetgeen ter zitting is besproken begrijpt het hof dat beide ouders goed samenwerken met de begeleidende instantie Fibbe en vertrouwen hebben in de ondersteuning van Fibbe, die voorlopig kan worden voortgezet. De ouders hebben op advies van de gezinsmanager ervoor gekozen om de omgang in dit stadium, in verband met de risico’s van corona voor de vrouw, te laten plaatsvinden gedurende drie uur per keer in plaats van gedurende zeven uur zoals de rechtbank heeft bepaald. Het hof begrijpt het standpunt van de vrouw aldus dat zij haar grieven tegen de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling niet meer handhaaft, met dien verstande dat zij verzoekt ter aanvulling te bepalen dat de ouders, in onderlinge overeenstemming na overleg met Fibbe, kunnen afwijken van de omgangsregeling in verband met corona en/of ziekte van een van de leden van het gezin. Het hof begrijpt het standpunt van de man aldus dat hij zich daartegen niet verzet en dat hij zijn verweer dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar hoger beroep laat varen. Het hof zal, mede gelet op het advies van de raad ter zitting in hoger beroep, de bestreden beschikking wat betreft de omgangsregeling bekrachtigen en aanvullend bepalen zoals hiervoor is vermeld. Het belang van de kinderen verzet zich daar niet tegen.
5.3
De ouders verschillen thans nog van mening over de door de rechtbank opgelegde dwangsommen. Volgens de vrouw zijn de bepalingen van de rechtbank dienaangaande niet meer nodig, gelet op de recente ontwikkelingen met betrekking tot de omgang. De vrouw heeft onder leiding van Fibbe heel veel stappen gezet. Zij heeft vertrouwen in de omgang en werkt daaraan mee. Er zijn ook geen dwangsommen verbeurd; toen de vrouw een keer verhinderd was, hebben partijen het tijdstip van de omgang in onderling overleg verplaatst, aldus de vrouw. De man wil de betreffende bepalingen van de rechtbank gehandhaafd zien. De ouders zijn inderdaad een heel eind gekomen, maar er moet een stok achter de deur blijven. De man heeft tot nu toe geen dwangsommen geëxecuteerd en zegt toe dat ook niet te zullen doen als de vrouw een keer is verhinderd, maar hij wil die mogelijkheid wel houden als de omgang stagneert.
5.4
Het hof zal de bestreden beschikking ook voor het overige bekrachtigen. De ouders hebben grote stappen gezet en op zichzelf is vertrouwen in de voortzetting van de omgang tussen de man en de kinderen zeker gerechtvaardigd, gelet op wat ter zitting naar voren is gekomen. Het hof kan echter niet voorbij gaat aan het feit dat de omgang tussen de man en de kinderen jarenlang niet of nauwelijks van de grond is gekomen en pas betrekkelijk recent vorm heeft gekregen. Bovendien is de omgang in die vorm nog maar vijf keer uitgevoerd, terwijl deze op dit moment weer tijdelijk stil ligt in verband met ziekte van de man. In zoverre zijn de positieve ontwikkelingen die zich sinds de bestreden beschikking hebben voorgedaan, nog pril te noemen. De omgang zoals de rechtbank deze heeft bepaald en waar naartoe gewerkt moet worden, is nog niet bewerkstelligd. In deze omstandigheden ziet het hof voldoende grond om de bepalingen van de rechtbank betreffende de dwangsommen te handhaven. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de man de namens hem ter zitting gedane toezegging gestand zal doen.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, met dien verstande dat de ouders, in onderlinge overeenstemming na overleg met Fibbe, kunnen afwijken van de omgangsregeling in verband met corona en/of ziekte van een van de gezinsleden.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 2 februari 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.