In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 29 september 2020. De verdachte is veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, specifiek artikel 8, tweede lid, onderdeel a, en artikel 9, zevende lid. De overtredingen vonden plaats op respectievelijk 1 februari 2020 te Amsterdam en 8 februari 2020 te Oostzaan. De verdachte had een alcoholpromillage van 875 microgram, wat leidde tot de veroordeling.
Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 25 dagen. Daarnaast is de verdachte voor de duur van negen maanden ontzegd om motorrijtuigen te besturen. Voor de overtreding van artikel 8, tweede lid, is de ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier maanden opgelegd. Het hof heeft bepaald dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De uitspraak benadrukt de ernst van de overtredingen en de gevolgen voor de verkeersveiligheid. Het hof heeft ook bepaald dat de tijd waarin het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd, in mindering zal worden gebracht op de bijkomende straf.