ECLI:NL:GHAMS:2021:3828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
23-001318-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met voorwaardelijke geldboete en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 juni 2020 was gewezen. De verdachte, geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats], werd beschuldigd van mishandeling, gepleegd op 31 oktober 2018 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 300,00 en 6 dagen hechtenis, met de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 165,29, bestaande uit € 15,29 materiële schade en € 150,00 immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De verdachte werd ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en nog zal maken voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak, die tot aan de datum van deze uitspraak op nihil zijn begroot.

Het hof bepaalde verder dat de duur van de gijzeling maximaal 3 dagen kan zijn en dat de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet wordt opgeheven door de toepassing van gijzeling. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade werd vastgesteld op 15 november 2018, en voor de immateriële schade op 31 oktober 2018. De verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer eerste aanleg : 13-215835-18
parketnummer hoger beroep : 23-001318-20
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, enkelvoudige strafkamer, van 19 april 2021 gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2020 in de zaak tegen de verdachte:
naam:
[verdachte]
voornamen: [verdachte]
geboren: op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats]
adres: [adres].

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Pleegdatum en -plaats

Gepleegd op 31 oktober 2018 te Amsterdam.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
6 (zes) maandenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 165,29 (honderdvijfenzestig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 15,29 (vijftien euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 165,29 (honderdvijfenzestig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 15,29 (vijftien euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 november 2018.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 oktober 2018.
Gewezen door mr. J.J.I. de Jong, in bijzijn van mr. B.K.M. Pouw, griffier.
mr. J.J.I. de Jong
De verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van het recht beroep in cassatie in te stellen.