ECLI:NL:GHAMS:2021:3857

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
23-000171-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met vuurwapen en vrijspraak medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van poging tot doodslag op 12 november 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk beroven van het leven van de aangever met een vuurwapen, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte handelde. Tijdens de confrontatie op het Krugerplein heeft de verdachte meerdere keren geschoten, wat resulteerde in ernstige verwondingen bij de aangever. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte, de aangever en getuigen beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de verdachte in noodweer handelde, maar het hof verwierp dit verweer, omdat er geen bewijs was voor een wederrechtelijke aanval met een mes door de aangever. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk de poging tot doodslag had gepleegd, maar sprak hem vrij van medeplegen, omdat de betrokkenheid van de medeverdachte niet bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en de benadeelde partij werd schadevergoeding toegewezen voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000171-20
datum uitspraak: 11 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-650591-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1991,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, (met zijn mededaders(s)) met dat opzet met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op het lichaam van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, atlhans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer darm- en/of leverbeschadiging(en) heeft toegebracht, door (met zijn mededader(s)) met dat opzet met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) af te vuren op het lichaam van die [benadeelde] ;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met zijn mededader(s)) met dat opzet met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op het lichaam van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft tijdens de confrontatie, tussen de aangever enerzijds en de medeverdachte [medeverdachte] (ook [bijnaam] genoemd) en de verdachte anderzijds, met zijn vuurwapen in de lucht geschoten ter verdediging tegen de aanval van de aangever die – kort gezegd – na een woordenwisseling met een mes op hem afkwam.
De verdachte heeft daarbij in de lucht geschoten, niet gericht op de aangever en hij had ook niet het oogmerk de aangever te doden of te verwonden. Nadat de verdachte in de lucht had geschoten is er nogmaals, door een ander, met het wapen van de verdachte geschoten waardoor de aangever gewond kan zijn geraakt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht medeplegen van een poging tot doodslag bewezen.
Hij gaat daarbij uit van (i) de verklaring van de aangever die verklaart dat de verdachte op hem geschoten heeft maar hem miste, waarna [medeverdachte] tegen de verdachte zei: ‘geef mij dat wapen (in de Surinaamse taal)’ en [medeverdachte] op hem heeft geschoten waardoor hij geraakt werd, (ii) het feit dat op de gevonden kogel op de plaats delict het DNA van de aangever is aangetroffen en (iii) het feit dat er meerdere schoten zijn afgevuurd. Nu de aangever is neergeschoten met het wapen van de verdachte staat de strafbare betrokkenheid van de verdachte vast, waarbij naar de mening van de advocaat-generaal de vraag onbeantwoord kan blijven of de verdachte de aangever heeft neergeschoten of dat de verdachte heeft gemist en [medeverdachte] daarna raak heeft geschoten.
Het hof overweegt als volgt
Op 12 november 2018 heeft een gewelddadige confrontatie plaatsgevonden tussen de verdachte, de inmiddels overleden medeverdachte genaamd [medeverdachte] (in het dossier veelal aangeduid met zijn bijnaam: [bijnaam] ) en de aangever [benadeelde] op het Krugerplein in Amsterdam, waarbij de aangever met een vuurwapen in zijn buik is geschoten. Als gevolg daarvan heeft hij ernstig inwendig letsel opgelopen, waaraan hij zonder medisch ingrijpen zeer waarschijnlijk zou zijn overleden.
Over de toedracht en het verloop van de confrontatie lopen de verklaringen van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] en de aangever uiteen.
Uit de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), die zich ten tijde van het schietincident in de directe omgeving van het Krugerplein bevond, maakt het hof op dat [getuige 1] geschreeuw hoorde en mensen uit elkaar zag rennen. Eén van de wegrennende mannen draaide zich om en strekte een arm uit, waarna kort na elkaar drie knallen te horen waren. Volgens [getuige 1] leek het alsof de man al rennend naar achteren schoot. De getuige is ook gehoord bij de rechter-commissaris, waar hij zijn eerder afgelegde verklaring heeft bevestigd, met de toevoeging dat hij het destijds bij de politie allemaal nog beter wist. Verder heeft [getuige 1] verklaard dat hij niet heeft gezien dat het voorwerp dat de wegrennende man in handen had, aan een ander is overgedragen.
De aangever heeft de verklaring van [getuige 1] bevestigd in die zin dat hij heeft gezien dat de verdachte gericht op hem schoot, en dus niet – zoals alleen de verdachte verklaart – in de lucht. De aangever heeft daarnaast verklaard dat [medeverdachte] , nadat de verdachte twee schoten had gelost, in de Surinaamse taal aan de verdachte om het wapen vroeg. Meteen daarna hoorde hij weer een schot, waarop hij voelde dat hij geraakt was. De aangever heeft verklaard dat hij niet heeft gezien wie de schutter was na de eerste twee schoten, alleen dat hij
vermoeddedat dit [medeverdachte] was, omdat hij [medeverdachte] om het wapen had horen vragen.
De verklaringen van de aangever en [getuige 1] komen deels overeen met de verklaring die de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij een vuurwapen bij zich droeg, dat hij al rennend het vuurwapen heeft gepakt en schoten heeft gelost. De bewering dat de verdachte op verzoek van [medeverdachte] het vuurwapen daadwerkelijk aan hem heeft overgedragen, vindt geen steun in het dossier. Er zijn geen getuigen die hebben gezien dat er een wapen is overhandigd. Wel hebben diverse getuigen verklaard, net als [getuige 1] , dat ze drie schoten hebben gehoord met (zeer) korte tussenpozen. Zoals al overwogen heeft geen enkele getuige verklaard dat er in de lucht zou zijn geschoten, en daar zijn ook geen andere aanwijzingen voor te vinden in het dossier.
Het hof concludeert uit hetgeen hiervoor is overwogen dat de verdachte degene is geweest die na het trekken van het vuurwapen van een korte afstand drie keer gericht op de aangever heeft geschoten. Deze is uiteindelijk door één kogel geraakt in het bovenlichaam, een plek waar zich vele vitale organen en bloedvaten bevinden. Het op die manier schieten met een vuurwapen levert een (zeer) aanzienlijk risico op dat het slachtoffer als gevolg daarvan dodelijk gewond raakt. Dankzij adequaat medisch ingrijpen heeft die kans zich hier gelukkig niet verwezenlijkt, maar de verdachte heeft deze kans – door meerdere keren van dichtbij richting de aangever te schieten – willens en wetens aanvaard. De primair tenlastegelegde poging tot doodslag kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Het hof acht het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De verdediging heeft nog de mogelijkheid geopperd dat de kogel die de aangever in zijn buik heeft getroffen afkomstig is uit een ander wapen dan uit het vuurwapen van de verdachte. Het dossier bevat echter geen gegevens waaruit een begin van aannemelijkheid daarvoor zou kunnen volgen, zodat dit het voorgaande oordeel niet anders maakt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op het lichaam van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die hieronder zijn weergegeven.

Bewijsmiddelen

1.
Een geschrift, zijnde een fotokopie van een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018231700-1 van 11 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s A148-A151.
Dit geschrift houdt onder meer in als
verklaring van aangever [benadeelde], zakelijk weergegeven:
Op 12 november 2018 sprak ik een groep jongens aan die voor het café op het Krugerplein in Amsterdam stonden. Ik sprak voornamelijk [bijnaam]
(het hof begrijpt hier en hierna telkens: [medeverdachte] )aan op zijn gedrag. Er ontstond een woordenwisseling tussen [bijnaam] en mij. Ik sloeg [bijnaam] twee keer hard in zijn gezicht. Nadat ik die twee klappen gaf werd ik vastgepakt door [naam 1] . Direct daarna werd ik door een man met bakkenbaarden beschoten. Ik zag namelijk dat de man met bakkebaarden een meter van mij af stond. Vervolgens zag ik dat hij ter hoogte van zijn kruis/broeksriem een pistool pakte. Daarna strekte hij zijn arm en schoot op mij. Na de twee schoten hoorde ik dat [bijnaam] zei langa a kannoe koeng. In het Nederlands betekent dat, geef mij dat wapen. Kort daarna hoorde ik weer twee schoten. Ik heb niet gezien wie of hoe er werd geschoten. Nadat er de tweede keer geschoten werd voelde ik een branderig gevoel bij mijn buik waardoor ik wist dat ik geraakt was. Ik kon nog mijn fiets van het slot halen, opstappen en naar het ziekenhuis fietsen.
2. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 12 november 2018 met een paar mensen op het Krugerplein in Amsterdam, voor [café] . [medeverdachte] was er ook bij die avond. Het slachtoffer was in het café aan het eten. [benadeelde] haalde uit het niets uit naar [bijnaam] . Hij heeft [bijnaam] in zijn gezicht geraakt. [bijnaam] viel gelijk op de grond. Mensen waren daar, die probeerden de boel te sussen. Het was best dichtbij. Ik probeerde afstand te creëren. Ik stond met mijn rug naar het café en liep de linker kant op. Het plein af. Toen ben ik weggerend. Op dat moment heb ik een vuurwapen tevoorschijn gehaald. Ik schoot. Het wapen was geladen.
3.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik was op 12 november 2018 met een paar vrienden op het Krugerplein in Amsterdam. Op enig moment kwam [benadeelde] uit het café naar buiten en werd meteen gewelddadig. Hij sloeg [bijnaam] . Anderen probeerden hem te kalmeren door hem tegen te houden. Ik probeerde hem ook te kalmeren en vroeg wat er aan de hand was. Hij stak zijn hand in zijn zak. Ik zag dat iedereen begon te rennen. Ik loste schoten. Daarna ben ik weggerend.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige gedateerd 16 november 2018[het hof verstaat: 17 november 2018, nu het verhoor op laatstgenoemde datum heeft plaatsgevonden], in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s A075 – A077.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Op 12 november 2018 liep ik vanaf de [winkel] naar mijn huis. Het eerste wat mij opviel was rumoer van een groep mensen in de omgeving van [café] . Ik liep op dat moment in de buurt van de Krugerstraat en ik wilde het plein (
het hof begrijpt: het Krugerplein) schuin oversteken in de richting van de Albert Luthulistraat. Nadat er werd geschreeuwd, zag ik mensen uit elkaar rennen. Ik zag een uitgestrekte arm en ik hoorde knallen. Ik heb drie knallen gehoord, vrij kort op elkaar. Als ik moet omschrijven wat ik heb gezien van de gebaren die ik omschreef als een uitgestrekte arm zag ik dat de man die wegrende in de richting van de Krugerstraat, zich omdraaide en een van zijn armen uitstrekte. Ik had de indruk dat hij terwijl hij rende, naar achteren schoot, omdat ik tegelijkertijd drie knallen hoorde. Hij rende langs de apotheek de Krugerstraat in.
5.
Het verhoor van getuige [getuige 1] op 18 juni 2020 door mr. M.G. Tarlavski-Reurslag, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
U legt mij uit dat het verhoor ziet op een schietincident op 12 november aan het Krugerplein te Amsterdam. Ik zag in elk geval een gestrekte arm in de richting van het groepje dat de andere kant op rende. Daar ben ik heel zeker van. In mijn herinnering heeft één persoon geschoten. Er was één persoon met gestrekte arm waar de knallen vandaan kwamen. Ik kan mij niet herinneren dat ik heb gezien dat iets afgegeven werd aan een andere persoon en dat er daarna weer knallen werden gehoord. Ik heb dat niet waargenomen.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige gedateerd 21 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s A091 – A093.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
verklaring van [getuige 4], zakelijk weergegeven:
Op 12 november 2018 ben ik vanaf ongeveer 20.15 uur gaan hardlopen. Ik ren richting Krugerstraat/Krugerplein, halverwege de Krugerstraat hoor ik drie trr, trr, trr. Drie keer kort achter elkaar. Ik dacht in eerste instantie dat het vuurwerk was.
7.
Een proces-verbaal van verhoor getuige gedateerd 17 november 2018,in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s A073 – A075.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Ik zat thuis en ik hoorde drie knallen met tussenpozen van ongeveer 1 tot 2 seconden. Ik dacht door dit ritme al vrij snel dat het geen vuurwerk was maar misschien wel een echte schietpartij. Ik ben opgestaan en keek door het raam. Ik zag iemand op een fiets en die stapte op en fietste richting het zebrapad, langs de apotheek.
8.
Een proces-verbaal van verhoor getuige gedateerd 12 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s A063 – A065.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als
verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven:
Ik heb gezien op het Krugerplein dat er mensen bang werden. Ik zag dat er mensen stonden een stukje naast het café. Ik zag dat er commotie ontstond., Ik zag dat er iemand in paniek achter een boom ging staan. Ik zag een man met gestrekte arm staan. Het zag eruit of hij met iets op iemand richtte.
1.
Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1300-2018231700-11 van 13 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina’s A017 – A019.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Onderzoek plaats delict
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen. Onder een pylon zagen wij een huls voorzien van de bodemstempel “9mm S&B”(foto 14).
Deze huls werd door ons veiliggesteld en voorzien van SIN [nummer 1] .
Wij zagen toen we de andere pylon optilden een projectiel (foto’s 15 t/m 17). Dit projectiel werd door ons veiliggesteld en voorzien van SIN [nummer 2] .
Op straat vlak voor de voorband van een fiets welke tegen een lantaarnpaal stond zagen wij een manteldeel (foto’s 18 t/m 20). Dit manteldeel van een projectiel werd door ons
veiliggesteld en voorzien van SLN [nummer 3] .
2.
Een geschrift, te weten een rapport mutatieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam van 12 november 2018 van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 december 2018, opgemaakt door de NFI-deskundige [naam 2] , doorgenummerde pagina’s A035 - A041.
Dit rapport houdt onder meer in als verklaring van
voornoemde deskundige, zakelijk
weergegeven:
Slachtoffer [benadeelde] .
De huls [ [nummer 1] ] is van het kaliber 9mm Browning Kort.
In de huis bevinden zich sporen die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een
vuurwapen.
Gezien de massa en de uiterlijke kenmerken past de kogel het beste bij het kaliber 9 mm
Browning Kort.
Vraag 1
Er zijn aanwijzingen gevonden dat het manteldeel en de kogel zijn afgevuurd uit één loop. De
sterkte van deze aanwijzingen wordt hieronder verder toegelicht.
Voor het manteldeel [ [nummer 3] ] en de kogel [ [nummer 4] zijnde volgende
hypothesen beschouwd.
Hypothese 1: de stukken zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop.
Hypothese 2: de stukken zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde
systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Vraag 2
De huls [ [nummer 1] ] is vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch werkend
pistool van het kaliber 9mm Browning Kort.
3.
Een geschrift, zijnde een rapport forensisch DNA-onderzoek van het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek (FLDO) van 15 januari 2019, opgemaakt door drs. [naam 3] , adjunct hoofd FLDO, en prof. Dr. [naam 4] , hoofd FLDO, doorgenummerde pagina’s A043 – A049.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van
voornoemde onderzoekers, zakelijk
weergegeven:
Ontvangen sporen: [nummer 2] -munitie (projectiel).
Op basis van de resultaten is voor spoor [nummer 2] een consensus DNA-profiel opgesteld. Dit consensus DNA-profiel is op 19 december 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen.
Bij deze vergelijking is een overeenkomst gevonden met de DNA-profielen in DNA profielcluster [nummer 5] . Het DNA-profiel van persoon [nummer 6] ( [benadeelde] , geboren [geboortedag 2] 1973), maakt deel uit van dit DNA-profielcluster.
4.
Een geschrift, zijnde een letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam bij procesverbaalnummer PL1300-2018231700-1 van 17 december 2018, opgemaakt door dr. [naam 5] , forensisch arts, niet doorlopend genummerd.
Dit rapport houdt onder meer in als verklaring van
voornoemde arts,zakelijk weergegeven:
Betrokkene is in het ziekenhuis behandeld voor een schotverwonding in de buik.
Op 12-1 1-20 18 is hij geopereerd, bij deze operatie zijn 3 delen van zijn dunne darm verwijderd, en werd 1 letsel van de dikke darm gezien wat kon worden gesloten zonder een stuk darm te verwijderen. Er werd leverletsel gezien, de galblaas werd verwijderd omdat deze beschadigd was. Tevens werd een bloeduitstorting op de alvleesklier gezien. Na de operatie werd patiënt opgenomen op de intensive care voor beademing en verdere ondersteuning.
Na ongeveer 6 weken werd hij uit het ziekenhuis ontslagen. Hij volgt op dit moment een revalidatieprogramma met als doel te herstellen tot maximaal herstel.
SEH diagnose: schotverwonding buik.
Uitwending letsel geconstateerd. Concluderend betreft het 5 littekens verspreid over de buik.
De bevindingen bij het lichamelijk onderzoek komen overeen met hetgeen vermeld staat in het medische dossier. Het uitwendig zichtbare letsel en het inwendig zichtbare letsel zijn goed te verklaren door een schotverwonding.
Het beschreven inwendige letsel had zonder medisch ingrijpen ZEER waarschijnlijk tot de
dood geleid.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het hof begrijpt – in het licht van de verklaringen van de verdachte – dat de raadsvrouw in hoger beroep heeft bedoeld een noodweerverweer te voeren, waaraan het volgende ten grondslag ligt: het handelen van de verdachte is gericht geweest tegen een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval – met een mes – door de aangever, waartegen hij zich moest verdedigen.
De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir bestreden dat sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte zelf heeft verklaard dat de aangever stopte.
Het hof overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De stelling van de verdediging dat de verdachte door de aangever werd aangevallen met een mes wordt op geen enkele wijze ondersteund door de stukken in het dossier; niemand anders verklaart gezien te hebben dat de aangever een mes had of toonde. Er is bij hem ook geen mes aangetroffen. Daarmee is de feitelijke grondslag van het verweer niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een door de verdachte meegenomen vuurwapen in het lichaam te schieten. Door zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat de verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft getroffen, is een bijzonder gelukkige omstandigheid die bepaald niet aan de verdachte is te danken. Wel heeft het slachtoffer een blijvend, fors ontsierend litteken over de buikstreek opgelopen en ervaart hij, zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, thans – ruim twee jaren na dato – nog altijd enkele fysieke en psychische klachten. Bovendien worden door dergelijke gewelddadige incidenten de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid versterkt door de schijnbare vanzelfsprekendheid waarmee vuurwapens voorhanden zijn en de lichtzinnigheid waarmee daarvan in de openbare ruimte gebruik wordt gemaakt. Daarnaast heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag of de gevolgen daarvan. Dit alles rechtvaardigt oplegging van een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 januari 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld. Nu dit vergrijpen van een geheel andere aard betreft, zal het hof dit niet ten nadele van de verdachte bij de straftoemeting betrekken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 31.552,15, te vermeerderen met de wettelijke rent, en bestaande uit de volgende schadeposten:
Medische kosten € 110,45
Ziekenhuisopname € 1.080,00
Kleding € 274,00
Overige kosten € 82,89
Kosten GVB-only € 94,80
Toekomstige medische kosten € 5.000,00
Immateriële schade € 25.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 26.642,15, bestaande uit € 1.642,15 ter compensatie van materiële schade en € 25.000,00 als vergoeding voor immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen op de wijze zoals de rechtbank dat heeft gedaan.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, omdat vrijspraak is bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden van in totaal € 1.642,15. Gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden en de omvang van de onder a) tot e) genoemde schade, die van de zijde van de verdachte niet zijn betwist, ligt dit deel van de vordering (groot € 1.642,15) voor toewijzing gereed. Met betrekking tot de post ‘Toekomstige medische kosten’ merkt het hof op dat de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, nu deze schade niet is onderbouwd.
Verder heeft de benadeelde partij voldoende bewijs bijgebracht dat deze ten gevolge van het onder 1 primair bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden, mede omdat de onderbouwde stellingen met betrekking tot het optreden van dergelijke schade en de causale relatie daarvan met de bewezenverklaarde feiten niet gemotiveerd zijn betwist. Bij de begroting van immateriële schade is de rechter niet gebonden aan de regels aangaande stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 17.500,00 en heeft daarbij gelet op:
  • de ingrijpende aard van de inbreuk op de lichamelijke integriteit en de gevoelens van onveiligheid van de benadeelde partij;
  • de aard en de ernst van het letsel van de benadeelde partij. Deze heeft letsel opgelopen aan zijn darmen en lever en de galblaas is verwijderd, waarvoor verschillende keren operatief moest worden ingegrepen. De benadeelde partij heeft zestien dagen in coma op de intensive care verbleven, waarna hij nog gedurende vier weken in het ziekenhuis heeft gelegen en vervolgens geruime tijd heeft moeten revalideren;
  • het gegeven dat het bewezenverklaarde diep heeft ingegrepen in het persoonlijke leven van de benadeelde partij en hij nog steeds psychische en lichamelijke klachten heeft, in de vorm van blijvende ontsierend littekens op de buik, alsmede darmproblemen en daarnaast een post traumatische stressstoornis, waarvoor de benadeelde partij een behandeling heeft ondergaan;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.642,15 (elfduizend zeshonderdtweeënveertig euro en vijftien cent) bestaande uit € 1.642,15 (duizend zeshonderdtweeënveertig euro en vijftien cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.642,15 (elfduizend zeshonderdtweeënveertig euro en vijftien cent) bestaande uit € 1.642,15 (duizend zeshonderdtweeënveertig euro en vijftien cent) materiële schade € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro
)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 130 (honderddertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 november 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 februari 2021.
Mrs. P.F.E. Geerlings en C.N. Dalebout zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]