Op 11 januari 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 16 april 2019 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van een overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en heeft in zoverre opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd. Het hof heeft tevens bepaald dat een gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Voor het overige is het vonnis waarvan beroep bevestigd. De relevante wettelijke voorschriften die zijn toegepast zijn de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.