In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Badhoevedorp, van 15 juli 2021. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor de opzettelijke invoer van cocaïne. De tenlastelegging betrof de invoer van een hoeveelheid cocaïne op of omstreeks 29 juni 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft binnengebracht in Nederland, wat bewezen is verklaard. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De raadsvrouw van de verdachte had gepleit voor een lagere straf, verwijzend naar de financiële problemen van de verdachte door de gevolgen van de Covid-19-pandemie en zijn verantwoordelijkheden voor zijn gezin op Curaçao. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van de verdachte niet zodanig afwijkend zijn van andere gevallen van drugshandel dat dit aanleiding geeft tot een lagere straf. Het hof heeft de LOVS-oriëntatiepunten als leidraad genomen en geconcludeerd dat de opgelegde straf passend is, gezien de hoeveelheid cocaïne die de verdachte heeft ingevoerd en zijn eerdere veroordeling voor een opiumdelict in Duitsland. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.