ECLI:NL:GHAMS:2021:416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
23-003405-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 22 januari 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 3 september 2019 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in Nigeria, die zonder bekende woon- of verblijfplaats is. Het hof heeft de hoogte van de opgelegde geldboete vernietigd en opnieuw recht gedaan in de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 1.000,00, bestaande uit € 500,00 materiële schade en € 500,00 immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 augustus 2019. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, wat betekent dat deze vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 20 dagen, maar deze heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat niet op. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige, met inachtneming van de eerdergenoemde overwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer eerste aanleg : 13-187456-19
parketnummer hoger beroep : 23-003405-19
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, enkelvoudige strafkamer, van 22 januari 2021 gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 september 2019 in de zaak tegen de verdachte:
naam: [verdachte]
voornamen: [verdachte]
geboren: op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] (Nigeria)
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de hoogte van de opgelegde geldboete en de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 augustus 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Gewezen door mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van mr. A.S. de Bruin, griffier.
mr. C.J. van der Wilt