Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte], afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 23 september 2020 in de strafzaak tegen de verdachte.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod op grond van artikel 2 onder B van de Opiumwet, gepleegd op 20 februari 2019 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen heeft vervangen door uitgewerkte bewijsmiddelen die in een bijlage zijn opgenomen.
De zaak is onderzocht tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 30 december 2020. De advocaat-generaal heeft zijn vordering gepresenteerd, en de raadsvrouw van de verdachte heeft haar argumenten naar voren gebracht. De verdediging voerde aan dat het medeplegen niet bewezen kon worden, omdat de verdachte en de medeverdachte niet gezamenlijk over alle aangetroffen drugs beschikten. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verklaring van de medeverdachte, die op 23 september 2020 was afgelegd, in combinatie met andere bewijsmiddelen voldoende bewijs opleverde voor het medeplegen.
De medeverdachte verklaarde dat hij op de bewuste datum samen met de verdachte in een club in Amsterdam was, waar zij pillen hadden gekocht om te feesten. De verklaring gaf aan dat zij samen de pillen hadden aangeschaft en dat deze van hen beiden en hun vrienden waren. Het hof oordeelde dat deze verklaring, samen met andere bewijsmiddelen, het bewijs voor medeplegen opleverde. Het verweer van de verdediging werd verworpen, en het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank.