ECLI:NL:GHAMS:2021:42

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
23-004060-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in hoger beroep inzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod op grond van artikel 2 onder B van de Opiumwet, gepleegd op 20 februari 2019 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen heeft vervangen door uitgewerkte bewijsmiddelen die in een bijlage zijn opgenomen.

De zaak is onderzocht tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 30 december 2020. De advocaat-generaal heeft zijn vordering gepresenteerd, en de raadsvrouw van de verdachte heeft haar argumenten naar voren gebracht. De verdediging voerde aan dat het medeplegen niet bewezen kon worden, omdat de verdachte en de medeverdachte niet gezamenlijk over alle aangetroffen drugs beschikten. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verklaring van de medeverdachte, die op 23 september 2020 was afgelegd, in combinatie met andere bewijsmiddelen voldoende bewijs opleverde voor het medeplegen.

De medeverdachte verklaarde dat hij op de bewuste datum samen met de verdachte in een club in Amsterdam was, waar zij pillen hadden gekocht om te feesten. De verklaring gaf aan dat zij samen de pillen hadden aangeschaft en dat deze van hen beiden en hun vrienden waren. Het hof oordeelde dat deze verklaring, samen met andere bewijsmiddelen, het bewijs voor medeplegen opleverde. Het verweer van de verdediging werd verworpen, en het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004060-19
datum uitspraak: 13 januari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-085920-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zal vervangen door de uitgewerkte bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat, en dat het hof aan de bewijsconstructie als vermeld in het vonnis waarvan beroep het navolgende bewijsmiddel en de navolgende bewijsoverweging toevoegt:
1.
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte], afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 23 september 2020 in de strafzaak tegen de verdachte.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of ik op 20 februari 2019 in de [club] in Amsterdam was. Ja. Ik was met [verdachte], de verdachte, samen.
(…)
Wij waren aan het wachten op wat vrienden. Wij hadden wat pillen gehaald om te feesten.
(…)
De drugs waren van ons allebei en van de vrienden met wie wij zouden feesten.
(…)
Wij hadden tegelijkertijd, samen de pillen gekocht. Wij hebben samen het geld betaald en onze vrienden zouden ons nog terugbetalen.
(…)
Ik denk dat zo’n zes á zeven vrienden zouden komen.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medeplegen niet kan worden bewezen, omdat de verdachte en de medeverdachte niet gezamenlijk over het geheel aan drugs dat bij hen is aangetroffen beschikten. Uit de verklaring van de medeverdachte, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 23 september 2020 in de strafzaak tegen de verdachte, maakt het hof op dat de medeverdachte op 20 februari 2019 samen met de verdachte in de [club] in Amsterdam aanwezig was, waar zij pillen bij zich hadden die volgens de medeverdachte van hemzelf, van de verdachte en van hun vrienden waren. De medeverdachte verklaart dat hij de pillen tegelijkertijd met de verdachte heeft gekocht en dat zij de pillen gezamenlijk hebben betaald. Het hof maakt tevens uit de verklaring op dat de verdachte en de medeverdachte (in ieder geval een deel van) de drugs tegen betaling aan een groep vrienden zouden verstrekken.
Het hof is van oordeel dat voornoemde verklaring in samenhang met de overige bewijsmiddelen het bewijs oplevert dat sprake is van medeplegen. Het verweer wordt verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 januari 2021.
Mr. H. Sytema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]