Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 december 2020.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 november 2019 was gewezen. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod op grond van artikel 2 onder B van de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen die door de rechtbank waren gebruikt, heeft vervangen door nieuwe bewijsmiddelen die in een bijlage bij het arrest zijn opgenomen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 december 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij samen met een medeverdachte de drugs had aangeschaft en dat zij deze zouden verkopen aan vrienden op een feestje. De verdediging voerde aan dat het medeplegen niet bewezen kon worden, omdat de verdachte en de medeverdachte niet gezamenlijk over de drugs beschikten. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte, in samenhang met andere bewijsmiddelen, voldoende bewijs opleverde voor het medeplegen. Het verweer van de verdediging werd verworpen.
Daarnaast heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf niet-ontvankelijk verklaard, omdat de proeftijd al was verlengd door een ander gerechtshof. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. H. Sytema, die buiten staat was om te ondertekenen.