ECLI:NL:GHAMS:2021:43

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
23-004051-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in hoger beroep inzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 november 2019 was gewezen. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod op grond van artikel 2 onder B van de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen die door de rechtbank waren gebruikt, heeft vervangen door nieuwe bewijsmiddelen die in een bijlage bij het arrest zijn opgenomen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 december 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij samen met een medeverdachte de drugs had aangeschaft en dat zij deze zouden verkopen aan vrienden op een feestje. De verdediging voerde aan dat het medeplegen niet bewezen kon worden, omdat de verdachte en de medeverdachte niet gezamenlijk over de drugs beschikten. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte, in samenhang met andere bewijsmiddelen, voldoende bewijs opleverde voor het medeplegen. Het verweer van de verdediging werd verworpen.

Daarnaast heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf niet-ontvankelijk verklaard, omdat de proeftijd al was verlengd door een ander gerechtshof. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. H. Sytema, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004051-19
datum uitspraak: 13 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 november 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-086079-19 en 15-030524-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zal vervangen door de uitgewerkte bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat, en dat het hof aan de bewijsconstructie als vermeld in het vonnis waarvan beroep het navolgende bewijsmiddel en de navolgende bewijsoverweging toevoegt:
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 december 2020.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De drugs waren van ons allemaal. Ik wist wat [medeverdachte] aan drugs bij zich had. Wij zouden onze vrienden, een groep van acht á negen personen, daarna op een feestje ontmoeten. Ik heb de drugs gehaald, maar ik heb het samen met [medeverdachte] betaald. Onze vrienden hebben ons daarna het bedrag van de drugs teruggegeven.
(…)
Wij hebben de drugs samen gefinancierd.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medeplegen niet kan worden bewezen, omdat de verdachte en de medeverdachte niet gezamenlijk over het geheel aan drugs dat bij hen is aangetroffen beschikten. Uit de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 30 december 2020, maakt het hof op dat de verdachte en de medeverdachte samen over de hele hoeveelheid aan drugs beschikten. De verdachte verklaart de drugs te hebben gehaald, terwijl zowel de verdachte als de medeverdachte de drugs hebben gefinancierd, om de drugs vervolgens (in ieder geval) tegen betaling aan hun vrienden te kunnen verstrekken.
Het hof is van oordeel dat voornoemde verklaring in samenhang met de overige bewijsmiddelen het bewijs oplevert dat sprake is van medeplegen. Het verweer wordt verworpen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2018, parketnummer 15-030524-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden niet-ontvankelijk verklaren, nu de bij dat vonnis bepaalde proeftijd op 20 november 2020 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, parketnummer 21-002515-20, reeds is verlengd voor de duur van één jaar.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 januari 2021.
Mr. H. Sytema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]