ECLI:NL:GHAMS:2021:4331

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
23-002235-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake Opiumwet en rechtmatigheid binnentreden woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 22,5 kilogram hasjiesj in zijn woning. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die werd vernietigd. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de politie onrechtmatig de woning van de verdachte was binnengetreden op basis van artikel 3 van de Politiewet 2012, omdat er geen concreet gevaar voor personen zou zijn geweest. Het hof oordeelde echter dat de binnentreding rechtmatig was, gezien de omstandigheden waaronder de politie handelde. De politie had een melding ontvangen over geluidsoverlast en maakte zich zorgen over de situatie in de woning. Na het horen van stemmen en gestommel, en zonder reactie van de bewoners, besloot de politie de woning te betreden voor hulpverlening. Het hof weegt de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de procedure mee in de strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002235-19
datum uitspraak: 20 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-053144-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de ‘Bewijsoverweging’ van de politierechter vervangt door de navolgende overweging.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat verbalisant [verbalisant 1] de woning van de verdachte onrechtmatig is binnengetreden, nu dit heeft plaatsgevonden op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 ten behoeve van hulpverlening terwijl er geen concreet gevaar voor personen bestond. De raadsvrouw heeft verzocht dit verzuim te verdisconteren in de aan de verdachte op te leggen straf.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat de politie in de nacht van 4 maart 2019 een melding van de bewoner van [adres 2] te Amsterdam ontving over geluidsoverlast. De melder maakte zich hierover zorgen. De verbalisanten waren om 0:11 uur ter plaatse. De melder gaf aan dat het geluid van de eerste of tweede verdieping kwam en dat ze dit vaker hoorde. De verbalisanten hoorden vervolgens stemmen vanaf de tweede verdieping. Aldaar constateerden zij dat het geluid vanuit perceel [adres 1] kwam. Zij hoorden stemmen en gestommel vanuit de woning. Hierop klopten de verbalisanten op de deur, waarna zij een man hoorden zeggen: ‘Wie is daar?’. De verbalisanten riepen: ‘Politie, maak de deur open’, waarna de man zei dat ze even moesten wachten, zodat hij een broek aan kon trekken. Na enkele minuten was de deur nog niet open gedaan. De verbalisanten riepen nogmaals dat de man de deur open moest doen. Hierop werd de deur geopend door de man, die naar buiten kwam lopen en de deur direct achter zich dichtdeed. De verbalisanten vroegen hem of zij even binnen mochten kijken, waarna hij ontkennend antwoordde en zei dat zijn vrouw binnen ook naakt was. De verbalisanten zeiden tegen de man dat hij eerst wel even zijn vrouw mocht vragen om zich aan te kleden, waarna hij door de gesloten deur naar binnen riep. De verbalisanten hoorden geen reactie van een persoon uit de woning. Zij hoorden even later wel gestommel komen vanuit de woning. De verbalisanten vroegen de man nogmaals of zij in de woning mochten kijken, waarna hij deze vraag wederom ontkennend beantwoordde en zei dat zij zijn vrouw niet mochten spreken of zien. De verbalisanten bleven gestommel horen vanuit de woning. Verbalisant [verbalisant 1] sprak vervolgens telefonisch met de hulpofficier van justitie en benadrukte in dit gesprek zijn zorg voor andere personen in de woning, omdat er geen reactie kwam op aanroepen. Hierop is in samenspraak met de hulpofficier van justitie besloten de woning te betreden ten behoeve van hulpverlening aan eventuele personen die zich nog in de woning bevonden. De man heeft vervolgens de deur een klein stukje geopend. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen daarop een niet volledig geklede vrouw in de woning. Verbalisant [verbalisant 1] is de woning vervolgens binnen getreden en heeft geconstateerd dat de deur naar het balkon wijd openstond. In de tuin onder het balkon van de woning van de man werd vervolgens 18,19 kilogram hasjiesj aangetroffen.
Gelet op de genoemde omstandigheden en in aanmerking genomen dat onduidelijk was hoeveel personen zich in de woning bevonden heeft verbalisant [verbalisant 1] naar het oordeel van het hof kunnen overgaan tot binnentreding van de woning op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 ten behoeve van hulpverlening aan eventuele personen in die woning, zodat die binnentreding rechtmatig was. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht een taakstraf op te leggen, gelet op het onrechtmatig binnentreden van de woning, het tijdsverloop, het feit dat de verdachte een ‘first offender’ is ten aanzien van de Opiumwet en hij nadien niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie en tevens gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is zzp’er, kostwinner en sinds kort vader, aldus de raadsvrouw.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 22,5 kilogram hasjiesj in zijn woning. Gezien de hoeveelheid aangetroffen hasjiesj kan het niet anders dan dat deze voor verdere verspreiding was bedoeld. Het gebruik van hasjiesj kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat de handel in hasjiesj een ontwrichtende werking heeft op de maatschappij en gepaard gaat met andere vormen van crimineel gedrag.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt, mede in het licht van de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het tijdsverloop in hoger beroep, waardoor sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn, en de omstandigheid dat de verdachte na het onderhavige feit niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen (met uitzondering van een geldboete wegens een overtreding) aanleiding om aan de verdachte een taakstraf op te leggen, in combinatie met een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm. Het hof zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd verbinden van twee jaren, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Het hof komt tot een hogere taakstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd vanwege een andere waardering van de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. D. Radder en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2021.
mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]