In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 22,5 kilogram hasjiesj in zijn woning. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die werd vernietigd. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de politie onrechtmatig de woning van de verdachte was binnengetreden op basis van artikel 3 van de Politiewet 2012, omdat er geen concreet gevaar voor personen zou zijn geweest. Het hof oordeelde echter dat de binnentreding rechtmatig was, gezien de omstandigheden waaronder de politie handelde. De politie had een melding ontvangen over geluidsoverlast en maakte zich zorgen over de situatie in de woning. Na het horen van stemmen en gestommel, en zonder reactie van de bewoners, besloot de politie de woning te betreden voor hulpverlening. Het hof weegt de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de procedure mee in de strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.