ECLI:NL:GHAMS:2021:4334

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
23-000085-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met materiële en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 augustus 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor mishandeling van de benadeelde partij op 20 november 2016 te Beverwijk. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt van opzettelijke zware mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat de primair tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen zijn. De verdachte is vrijgesproken van de primaire beschuldiging, maar het hof heeft wel vastgesteld dat de subsidiair tenlastegelegde mishandeling bewezen is. De verdachte heeft de benadeelde partij met kracht in het gezicht geslagen, wat resulteerde in lichamelijk letsel, waaronder een gebroken neus en snijwonden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, gelijk aan de straf die eerder door de politierechter was opgelegd. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, die in totaal € 1.456,72 bedraagt, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering tot schadevergoeding is toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000085-21
datum uitspraak: 20 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-098311-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] op [geboortedag] 1988,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Achterhoek, [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met kracht (met een boksbeugel, althans enig hard voorwerp) in het gezicht heeft geslagen en/of (vervolgens) in/op het gezicht/hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Beverwijk, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met kracht (met een boksbeugel, althans enig hard voorwerp) in het gezicht te slaan en/of (vervolgens) in/op het gezicht/hoofd te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2016 te Beverwijk, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht in het gezicht te slaan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een taakstraf op te leggen, gelet op het tijdsverloop en het feit dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de mishandeling heeft bekend, daarvoor zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en zijn spijt heeft betuigd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer met kracht in het gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden en letsel bekomen. Zo was er sprake van een gebroken neus, een bloedende wond op het hoofd en twee snijwonden op de neus. De verwondingen aan de neus zijn in het ziekenhuis gehecht. Het slachtoffer heeft aan deze verwondingen, zo blijkt uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding, twee littekens in het gezicht overgehouden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft de verdachte hierdoor gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeggebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 juni 2021 is hij eerder ter zake van een geweldsdelict onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van het feit, de ingrijpende gevolgen hiervan voor het slachtoffer en in het licht van de recidive is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. Het hof acht de door de politierechter opgelegde straf passend en ziet anders dan de raadsman geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.456,72, bestaande uit € 556,72 aan materiële schade (€ 220,00 kleding, € 331,77 eigen risico en € 4,95 paracetamol) en € 900,00 aan immateriële schade. Voorts is een bedrag van € 10,47 aan proceskosten gevorderd dat ziet op de reiskosten ten behoeve van een bezoek aan slachtofferhulp. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden. Het hof waardeert de materiële schade op € 556,72, bestaande uit € 220,00 aan kleding, € 331,77 aan eigen risico en € 4,95 aan paracetamol. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Daarnaast is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu hij lichamelijk letsel heeft bekomen. Het slachtoffer heeft een gebroken neus, een bloedende wond op het hoofd en twee snijwonden op de neus opgelopen, waaraan hij twee littekens in het gezicht heeft overgehouden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 900,00. Hierbij is gelet op de toelichting die de benadeelde partij in het schade onderbouwingsformulier heeft gegeven en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Proceskosten
Ten aanzien van de als proceskosten opgevoerde reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt overweegt het hof als volgt. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Uit artikel 238 Rv volgt dat een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. Reiskosten voor een bezoek aan slachtofferhulp vallen daar niet onder. Bijzondere omstandigheden waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. Anders dan de politierechter zal het hof de reiskosten ten behoeve van het bezoek aan slachtofferhulp dan ook afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.456,72 (duizend vierhonderdzesenvijftig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 556,72 (vijfhonderdzesenvijftig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 900,00 (negenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.456,72 (duizend vierhonderdzesenvijftig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 556,72 (vijfhonderdzesenvijftig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 900,00 (negenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 november 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2021.
mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]