In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De tenlastelegging betrof een incident op 25 maart 2020, waarbij de verdachte samen met anderen probeerde in te breken in een garage van een hotel in Amsterdam. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 25 mei, 22 juni en 10 september 2021, heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal had vrijspraak gevorderd, terwijl de verdediging ook vrijspraak bepleitte, onder andere vanwege onvolledige bewijsvoering en inconsistenties in getuigenverklaringen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op camerabeelden waren waargenomen terwijl zij zich verdacht gedroegen bij de garage. De verdachte werd later samen met zijn medeverdachten in een auto aangetroffen, waarin inbrekersgereedschap werd aangetroffen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de poging tot diefstal, ondanks de verdediging die stelde dat het politieonderzoek onvolledig was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.