ECLI:NL:GHAMS:2021:4437

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
23-000846-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging gevangenisstraf in diefstalzaak

Op 14 september 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, gewezen op 13 maart 2020. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van diefstal gepleegd op 11 augustus 2018 te Zandvoort. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die voorwaardelijk is opgelegd. Dit betekent dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Daarnaast heeft het hof een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.310,10 ter zake van materiële schade. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Het hof heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum van de schade op 11 augustus 2018.

Het verzoek tot het horen van een getuige is afgewezen. De beslissing van het hof is genomen in een enkelvoudige strafkamer, waarbij de rechtsgang en de toepassing van de wettelijke voorschriften, zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, zijn gevolgd. De relevante artikelen die zijn toegepast zijn onder andere 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer eerste aanleg : 15-007816-20
parketnummer hoger beroep : 23-000846-20
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, enkelvoudige strafkamer, van 14 september 2021 gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 maart 2020 in de zaak tegen de verdachte:
naam:
[verdachte]
voornamen:
geboren: op [geboortedatum]
adres: [adres]

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal,
gepleegd op 11 augustus 2018 te Zandvoort.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.310,10 (duizend driehonderdtien euro en tien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.310,10 (duizend driehonderdtien euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 augustus 2018.
Wijst af het (voorwaardelijke) verzoek tot het horen als getuige van verbalisant [verbalisant].
Gewezen door mr. M.J.A. Duker, in bijzijn van mr. S.K. van Eck, griffier.
mr. M.J.A. Duker