Op 14 september 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, gewezen op 13 maart 2020. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van diefstal gepleegd op 11 augustus 2018 te Zandvoort. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die voorwaardelijk is opgelegd. Dit betekent dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Daarnaast heeft het hof een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.310,10 ter zake van materiële schade. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Het hof heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum van de schade op 11 augustus 2018.
Het verzoek tot het horen van een getuige is afgewezen. De beslissing van het hof is genomen in een enkelvoudige strafkamer, waarbij de rechtsgang en de toepassing van de wettelijke voorschriften, zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, zijn gevolgd. De relevante artikelen die zijn toegepast zijn onder andere 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.