Uitspraak
Stcrt.2017, 75085 en 2019, 61782) (hierna: de Tijdelijke richtlijn).
Gerechtshof Amsterdam
In deze richtlijn heeft de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het Gerechtshof Amsterdam de uitgangspunten vastgelegd voor kostenveroordelingen die worden opgelegd bij een beslissing in hoger beroep van het hof op een klacht tegen een notaris, toegevoegd notaris, kandidaat-notaris, gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Deze richtlijn is tot stand gekomen na evaluatie van eerdere richtlijnen en is van toepassing op beroepschriften die vanaf 1 januari 2021 bij het hof worden ingediend.
De richtlijn stelt dat voordat het hof een beroepschrift in behandeling neemt, de indiener binnen vier weken na bericht van de griffie een griffierecht van € 50 moet betalen. Indien de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, is de notaris of gerechtsdeurwaarder verplicht om het griffierecht aan de klager te vergoeden. Daarnaast kan het hof de notaris of gerechtsdeurwaarder veroordelen in de kosten van de klager en de kosten van de behandeling van de zaak bij het hof. Het uitgangspunt is dat de kosten van de tuchtprocedure zoveel mogelijk worden gedragen door degene die de procedure heeft veroorzaakt.
De richtlijn biedt ook ruimte voor afwijkingen, waarbij het hof kan besluiten om geen kostenveroordeling op te leggen of een lagere kostenveroordeling te hanteren indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Er zijn twee soorten kostenveroordelingen: ten behoeve van de klager en ten behoeve van het hof. De kosten voor de klager omvatten onder andere een forfaitair bedrag voor reis- en verletkosten en kosten voor rechtsbijstand, terwijl de kosten voor het hof zijn vastgesteld op € 2.000. De richtlijn treedt in werking op 1 januari 2021 en is bedoeld om eenduidigheid en voorspelbaarheid te waarborgen in de toepassing van de wettelijke regels.