ECLI:NL:GHAMS:2021:63

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
23-003331-17.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanranding en huisvredebreuk in het The Student Hotel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van aanranding en huisvredebreuk in twee gevoegde strafzaken. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte ontvankelijk verklaard, maar heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken in eerste aanleg. De tenlasteleggingen betroffen onder andere het wederrechtelijk binnendringen in een hotelkamer en het aanranden van een benadeelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar stonden, en dat er onvoldoende steunbewijs was voor de aangifte van de aanranding. De aangeefster had geen getuigen die haar verhaal konden bevestigen, en de communicatie tussen de verdachte en de aangeefster bood onvoldoende bewijs voor de tenlastelegging. Het hof heeft geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de feiten had gepleegd, en heeft de verdachte in beide zaken vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft bepaald dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003331-17
datum uitspraak: 19 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-650731-15 (zaak A) en 13-674241-16 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1968,
brp-adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen hem in zaak A met
parketnummer 13-650731-15 onder 1 primair en subsidiair en van hetgeen hem in zaak B met parketnummer 13-674241-16 na het tweede gedachtestreepje cumulatief/alternatief is ten laste gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
zaak A met parketnummer 13-650731-15:
2.
hij op of omstreeks 16 augustus 2015, omstreeks 05.58 uur, in elk geval in de voor de nachtrust bestemde tijd, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning, te weten een hotelkamer (kamernummer [nummer]), gelegen in het [hotel] aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die woning/hotelkamer heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
zaak B met parketnummer 13-674241-16 (gevoegd):
hij op of omstreeks de periode van 17 maart 2016 tot en met 5 april 2016 te Amsterdam, in elk geval
in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van (een) ontuchtige handeling(en), hebbende verdachte
(op of omstreeks 17 maart 2016 in café [café])
- met zijn hand de borst van die [benadeelde] aangeraakt en/of in de borst van die [benadeelde] geknepen en/of die [benadeelde] op de mond gezoend, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte voornoemde ontuchtige handeling(en) plotseling en onverhoeds heeft verricht, waardoor die [benadeelde] zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde handelingen kon onttrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van beide in hoger beroep aan de orde zijnde ten laste gelegde feiten. .
Het Openbaar Ministerie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van beide feiten.
Overwegingen met betrekking tot zaak A.
De aangeefster [benadeelde] heeft verklaard dat de verdachte haar in de avond van 17 maart 2016 bij
café [café] te Amsterdam heeft aangerand, door haar borst te betasten en haar op de mond te kussen.
Hoewel de verdachte niet betwist dat hij de betreffende avond aldaar met de aangeefster heeft doorgebracht, heeft hij van meet af aan ontkend toen en daar seksuele handelingen met haar te hebben verricht. In zoverre staan de verklaringen van de aangeefster en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar.
Dit brengt mee dat de door de aangeefster [benadeelde] gereleveerde feiten en omstandigheden omtrent de aanranding – gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – voldoende steun moeten vinden in ander bewijsmateriaal.
Naast de verklaringen van de aangeefster zijn er geen verklaringen van getuigen die zich in
de betreffende nacht ter plaatse bevonden en steun aan de aangifte zouden kunnen bieden.
In een slack-bericht van 24 maart 2016 schrijft de aangeefster de verdachte dat hij moet ophouden haar aan te raken, waarop de verdachte zijn excuses aanbiedt en zegt dat hij dat moeilijk vindt omdat hij haar aantrekkelijk vindt. Dit bericht is een week na de beweerdelijke zoen en aanraking verstuurd. In de tussentijd hebben de aangeefster en de verdachte elkaar nog een aantal malen ontmoet.
Bij de raadsheer-commissaris heeft de aangeefster verklaard (proces-verbaal van verhoor getuige,
pagina 3) dat zij niet weet om welk etentje het genoemde bericht ging en dat wij (hof: zij en de verdachte) tussen 16 maart 2016 en 30 maart 2016 een aantal keren uit eten zijn geweest.
Het staat dus niet vast dat het bericht betrekking heeft op wat in de avond van 17 maart 2016 is gebeurd. Ook overigens ontbreekt (objectief) steunbewijs voor de aangifte van het weersproken feit.
De slotsom is dat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv, nu de aangifte onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Gelet op het vorenstaande is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak B
met parketnummer 13-674241-16 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot zaak B.
Het hof acht evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B is ten laste gelegde. Hiertoe wordt het navolgende overwogen. iertoe
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting, waartoe behoort de inhoud van het dossier, kan het navolgende worden vastgesteld.
De aangeefster had op haar naam een eenpersoonskamer geboekt in the [hotel]. Zij verbleef in
het hotel van 13 augustus 2015 tot 18 augustus 2015. Bij het inchecken was zij in gezelschap van de verdachte. Hierna vertrokken de aangeefster en de verdachte samen. Zij gingen naar een bar aan
de overkant en kwamen in de vroege ochtend van 14 augustus samen weer terug in het hotel. De aangeefster verklaart hierover dat de verdachte niet wilde vertrekken, dat zij zich omkleedde in de badkamer, waarna ze de verdachte naakt in haar bed aantrof, hij was dronken in slaap gevallen.
Zij ging aan de andere kant van het bed liggen en slapen.
In voornoemde periode waren drie keycards in omloop. Van kopie 2 staat vast dat die in de vroege ochtend van 16 augustus 2015 is aangemaakt waarna vervolgens de verdachte met die kopie
op 16 augustus 2015 om 5:58:06 uur de kamer van de aangeefster heeft betreden. De aangeefster was
op 16 augustus 2015 om 1:52:10 uur haar kamer binnengegaan.
Op camerabeelden is door verbalisanten gezien dat de aangeefster om 6:15 uur op de vijfde verdieping, alwaar haar kamer zich bevond, door de gang rent op haar sokken, waarna zij met de lift naar beneden gaat en – aldus de receptionist – al gillend bij de balie komt en gilt dat er een man in haar kamer was die probeerde boven op haar te komen. Vervolgens is op die camerabeelden gezien dat de receptionist om 6:17 uur met de aangeefster in de richting van haar kamer loopt, waarna de receptionist en de verdachte om 6:23 uur richting de lift lopen en naar beneden gaan.
De receptionist, de getuige [getuige], die de keycard heeft verstrekt, heeft verklaard:
“Een blonde gekrulde man kwam aan de receptie en zei dat hij geen kaartje had. En dat de reservering op naam van zijn vriendin stond. Hij gaf de naam die in het systeem stond. Hij las haar telefoonnummer voor vanaf zijn mobiele telefoon en hij liet mij een appje zien waarin hij een gesprek had met dat telefoonnummer. Ik heb een kaartje aangemaakt”.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de receptionist vroeg om een nieuwe keycard en dat hij die van de receptionist kreeg omdat de receptionist de verdachte en de aangeefster eerder had zien inchecken.
Voorafgaand aan hetgeen op 16 augustus 2015 in de vroege ochtend is gebeurd is er een e-mailwisseling geweest tussen de verdachte en de aangeefster, waaruit vooral naar voren komt dat de verdachte de aangeefster sexy vindt en seks wil en – zo mailt hij haar op 15 augustus 2016 – “haar wil neuken” (pag. 162 van het dossier). Uit hetgeen de aangeefster terugmailt komt duidelijk naar voren dat zij daar niet voor in is. Zij schrijft onder meer: (pagina 164): “Relaties moeten tot wasdom komen en groeien. Met elkaar in bed duiken kan soms werken, maar niet bij mij. (…) “Ik ben niet hierheen gekomen om seks met je te hebben.” Uit die e-mailberichten komt ook naar voren – en de aangeefster heeft hier
ook over verklaard – dat zij de verdachte ziet als een goede vriend. Tevens lijkt uit berichten van
15 augustus naar voren te komen en uit bij de berichten naar de aangeefster gezonden foto’s dat de verdachte niet alleen zijn roes uit heeft liggen slapen, maar ook foto’s van zijn penis naar de aangeefster heeft gezonden. Voorts blijkt uit berichten die daarna zijn verzonden dat aangeefster de verdachte
op 15 augustus om 13:00:16 uur vraagt: “Ok, wat doen we nu. Heb je dan vandaag geen tijd?” (pag. 166 van het dossier), waarop de verdachte ontkennend antwoordt en aangeeft er morgen te zijn, als de aangeefster hem wil zien, waarna een afspraak wordt gemaakt voor de volgende dag op de Dam om 12:00 uur. Bij de raadsheer-commissaris verklaart de aangeefster over de verdachte: “Hij is een hele oude vriend en ik zag hem als een soort familielid, als een hele goede oude vriend. We hebben veel meegemaakt met elkaar en hebben veel geschiedenis met elkaar.“ Dit nadat aan haar was gevraagd wat de reden was van het elkaar in Amsterdam ontmoeten.
De vraag die beantwoord moet worden is of op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich wederrechtelijk de toegang tot de hotelkamer heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
Volgens de receptionist heeft de verdachte zich voorgesteld als de vriend van de aangeefster. Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven kan niet zonder meer worden vastgesteld dat dit niet klopte. Ook kan niet worden uitgesloten dat de verdachte eerder wel met goedvinden van de aangeefster over een keycard van haar de kamer heeft beschikt. Hiervoor bevindt zich onvoldoende wettig bewijs in het dossier. Vervolgens valt op dat de aangeefster niet – zoals de receptionist heeft verklaard – een paar minuten na de afgifte van de keycard aan de verdachte gillend aankwam, maar na ongeveer een kwartier.
Het hof is van oordeel dat er, al met al, teveel onduidelijkheden zijn over wat zich feitelijk heeft afgespeeld in dat kwartier en over de verhouding tussen partijen om wettig en overtuigend tot het oordeel te komen dat de verdachte zich wederrechtelijk de toegang heeft verschaft met een valse sleutel. Ook van dit ten laste gelegde feit zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het in zaak B met parketnummer 13-674241-16 ten laste gelegde. Deze bedraagt € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente en voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, met rente.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
De verdachte wordt vrijgesproken van het in zaak B met parketnummer 13-674241-16 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het in zaak A met parketnummer 13-650731-15 onder 1 primair en subsidiair en ter zake van het in zaak B met parketnummer 13-674241-16 tweede gedachtestreepje cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A en zaak B ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. P.C. Römer en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 19 januari 2021.
Mr. J.J.J. Schols en mr. N.R. Achterberg zijn buiten staat dit arrest mee te ondertekenen.
=========================================================================
[…]