ECLI:NL:GHAMS:2021:656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
23-001396-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Insluipingen in woningen van (hoog)bejaarde mensen door middel van een babbeltruc met ontfutselen van pincodes en pinnen met gestolen bankpassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van insluipingen in woningen van (hoog)bejaarde mensen, waarbij hij gebruik maakte van een babbeltruc om toegang te krijgen. Tijdens deze insluipingen heeft de verdachte op slinkse wijze pincodes ontfutseld en is hij gaan pinnen met de eerder uit de woningen weggenomen bankpassen. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de zaak.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019, samen met anderen, op verschillende locaties in Nederland, meerdere diefstallen heeft gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen vrijspraken in eerste aanleg. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar het hof heeft deze vrijspraken niet overgenomen.

De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet doelbewust kwetsbare ouderen heeft uitgezocht en dat zijn daden voortkwamen uit financiële nood door de ziekte van zijn zwager. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers niet te verontschuldigen zijn. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, wat meeweegt in de strafmaat. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001396-20
datum uitspraak: 9 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2020 in de strafzaak onder de parketnummers
15-220687-19 en 18-035876-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van de zaken 3, 4 en 7 zoals onder feit 1 ten laste is gelegd en van de zaken 12 en 14 zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 op één of meer tijdstippen, te Hoorn en/of Zwaag en/of Wognum en/of Schagen en/of Haarlem en/of Hoogkarspel en/of Someren en/of Melick en/of Medemblik en/of Haren en/of Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- ( zaak 1) in/uit een woning aan het [adres 1] , één of meerdere goederen, te weten een portemonnee en/of pinpas en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , en/of
- ( zaak 2) in/uit een woning aan de [adres 2] , één of meerdere goederen te weten een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , en/of
- ( zaak 5) in/uit een woning aan de [adres 3] , één of meerdere goederen te weten een geldbedrag (van circa € 1000) en/of diverse sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , en/of
- ( zaak 6) in/uit een woning aan de [adres 4] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , en/of
- ( zaak 8) in/uit een woning aan de [adres 5] , één of meerdere goederen te weten een sleutel en/of een pinpas en/of geldbedrag (circa € 60), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , en/of
- ( zaak 9) in/uit een woning aan de [adres 6] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een (huis)sleutel en/of een geldbedrag (circa € 70 en/of muntgeld), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 6] , en/of
- ( zaak 10) in/uit een woning aan de [adres 7] , één of meerdere goederen te weten een bankpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 7] , en/of
- ( zaak 11) in/uit een woning aan de [adres 8] , één of meerdere goederente weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of één of meerdere zilveren munten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 8] , en/of
- ( zaak 12) in/uit een woning aan [adres 9] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 9] , en/of
- ( zaak 13) in/uit een woning aan de [adres 10] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een geldbedrag (circa € 50), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 10] , en/of
- ( zaak 14) in/uit een woning aan de [adres 11] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een identiteitskaart en/of één of meerdere portemonnees, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 11] , en/of
- ( zaak 15) in/uit een woning aan [adres 12] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een geldbedrag (circa € 50), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 12] , en/of
- ( zaak 16) in/uit een woning aan de [adres 13] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 13] , en/of
- ( zaak 17) in/uit een woning aan de [adres 14] , één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 14] .
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Akersloot en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar en/of Zwaag en/of Hoorn en/of Utrecht en/of Roermond en/of Groningen, althans (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens een of meer geldbedrag(en) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
-(zaak 1) [benadeelde 1] (te weten een geldbedrag van € 6.231,30) en/of
-(zaak 2) [benadeelde 2] (te weten een geldbedrag van € 4.900) en/of
-(zaak 10) [benadeelde 7] (te weten een geldbedrag van € 620) en/of
-(zaak 16) [benadeelde 13] (te weten een geldbedrag van € 3.200),
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van voornoemde personen en de aan die pas gekoppelde pincode.
3.
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Purmerend een mobiele telefoon (van het merk Samsung, type A7), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 15] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 15] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 15] een duw te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Desalniettemin zal het hof een gedeelte van de gronden van het vonnis overnemen op de wijze zoals hierna omschreven.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de zaken 5, 6, 11, 12 en 17 zoals onder 1 ten laste is gelegd en van hetgeen onder 3 ten laste is gelegd. De verdachte heeft ter terechtzitting in beide instanties bekennende verklaringen afgelegd ten aanzien van alle resterende onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten waarvoor vrijspraak is bepleit, aangevoerd dat telkens onvoldoende bewijs aanwezig is dat de verdachte degene is geweest die de desbetreffende diefstallen heeft gepleegd. De twee telefoons van de verdachte die telkens gebruikt werden bij de diefstallen, leende de verdachte vaak uit aan een kennis.
Het plan om de woning van bejaarden binnen te komen door middel van de gebruikte babbeltruc en vervolgens goederen weg te nemen en pincodes te ontfutselen was ook het idee van voornoemde kennis. De verdachte is hierbij betrokken geraakt, omdat zijn zwager destijds ernstig ziek was en er geld nodig was voor een medicijn. Sommige diefstallen heeft deze kennis tezamen met zijn vriendin gepleegd en andere heeft de verdachte met zijn vriendin voor zijn rekening genomen. De feiten die de verdachte ontkent zouden hoogstwaarschijnlijk door deze kennis zijn gepleegd.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte de desbetreffende telefoon heeft gekocht via [website] en dat het opgegeven signalement te vaag is om de verdachte als dader aan te wijzen.
Feit 1: zaken 5, 6 en 11
Het hof acht de zaken 5, 6 en 11 wettig en overtuigend bewezen en neemt de overwegingen van de rechtbank hieromtrent over. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
Het hof overweegt ten aanzien van zaak 6 dat blijkens een proces-verbaal van observatie de verdachte en zijn vriendin, [naam 1] de desbetreffende dag bij elkaar waren. Ook blijkt hieruit dat de verdachte die dag een trainingsbroek met witte strepen op de zijkant droeg. Blijkens de melding van de diefstal ging het eveneens om een jongen die een broek aanhad met witte strepen op de zijkant. De chatberichten tussen de telefoonnummers die gekoppeld zijn aan de verdachte en [naam 1] van die dag geven – ongeacht hetgeen de raadsman over de tijdstippen heeft aangevoerd – overduidelijk blijk van overleg ten tijde van de diefstal in de woning. Voorts blijkt uit aangetroffen chatgesprekken in de bij de verdachte aangetroffen Samsung telefoon dat [naam 1] tijdelijk gebruik heeft gemaakt van de simkaarten met de telefoonnummers eindigend op ‘ [nummer 1] ’ en ‘ [nummer 2] ’.
Het hof slaat ten aanzien van zaak 11 acht op de verklaring van de verdachte zoals hij die ter terechtzitting bij de rechtbank heeft afgelegd, inhoudende dat hij meisjes waarmee hij een goede band heeft ‘ [bijnaam] ’ noemt. Op de dag van deze diefstal valt in de chatberichten tussen voornoemde telefoonnummers te lezen dat tweemaal ‘ [bijnaam] ’ wordt gestuurd naar de ander. Naar het oordeel van het hof is het dan ook de verdachte geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan deze diefstal.
Ook acht het hof bewezen dat de verdachte in zaak 5 degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd. Het hof slaat hierbij acht op de kenmerkende modus operandi en de omstandigheid dat de aangeefster de verdachte op een aan haar getoonde foto meende te herkennen als de persoon die in haar woning was geweest.
Gelet op het voorgaande en hetgeen de rechtbank hieromtrent reeds heeft overwogen, acht het hof de verklaring van de verdachte – eerst ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd – dat hij in deze zaken beide telefoons had uitgeleend onaannemelijk. Het hof acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
Overige feiten onder 1 en onder 2
Gelet op de bekennende verklaring en op de overige bewijsmiddelen acht het hof hetgeen voor het overige onder 1 en onder 2 ten laste is gelegd bewezen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank hieromtrent over en deze gelden als hier herhaald en ingelast.
Vrijspraak
Feit 1: zaken 12 en 17 en feit 3
Zowel de verdediging als de advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de zaken 12 en 17 zoals onder feit 1 ten laste is gelegd en van feit 3 dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte degene is geweest die deze diefstallen heeft gepleegd en is eveneens van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in de zaken 12 en 17 onder 1 en onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 op tijdstippen, te Hoorn en Zwaag en Wognum en Haarlem en Hoogkarspel en Someren en Melick en Medemblik en Haren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- ( zaak l) uit een woning aan de [adres 1] een pinpas en sieraden, toebehorende aan [benadeelde 1] , en
- ( zaak 2) uit een woning aan de [adres 2] een pinpas, toebehorende aan [benadeelde 2] , en
- ( zaak 5) uit een woning aan de [adres 3] een geldbedrag (van € 1000) en diverse sieraden, toebehorende aan [benadeelde 3] , en
- ( zaak 6) uit een woning aan de [adres 4] diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [benadeelde 4] , en
- ( zaak 8) uit een woning aan de [adres 5] , een sleutel en een pinpas en geldbedrag
(circa € 60), toebehorende aan [benadeelde 5] , en
- ( zaak 9) uit een woning aan de [adres 6] diverse sieraden en een huissleutel, toebehorende aan [benadeelde 6] , en
- ( zaak 10) uit een woning aan de [adres 7] een bankpas, toebehorende aan
[benadeelde 7] , en
- ( zaak 11) uit een woning aan de [adres 8] diverse sieraden en een pinpas en zilveren munten, toebehorende aan [benadeelde 8] , en
- ( zaak 13) uit een woning aan de [adres 10] diverse sieraden en een pinpas en een geldbedrag (€ 50), toebehorende aan [benadeelde 10] , en
- ( zaak 14) uit een woning aan de [adres 11] , diverse sieraden en een pinpas en een identiteitskaart en meerdere portemonnees, toebehorende aan [benadeelde 11] , en
- ( zaak 15) uit een woning aan [adres 12] , diverse sieraden en een pinpas en een geldbedrag (€ 50), toebehorende aan [benadeelde 12] , en
- ( zaak 16) uit een woning aan de [adres 13] , diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [benadeelde 13] .
2.
hij op tijdstippen in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Akersloot en Heerhugowaard en Alkmaar en Hoorn en Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens geldbedragen heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
-(zaak 1) [benadeelde 1] (te weten een geldbedrag van € 6.231,30) en
-(zaak 2) [benadeelde 2] (te weten een geldbedrag van € 4.900) en
-(zaak 10) [benadeelde 7] (te weten een geldbedrag van € 620) en
-(zaak 16) [benadeelde 13] (te weten een geldbedrag van € 3.200),
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van voornoemde personen en de aan die pas gekoppelde pincode.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en waarbij diverse bijzondere voorwaarden zijn gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft betoogd dat een lagere straf opgelegd dient te worden dan door de rechtbank is opgelegd. De verdachte heeft niet doelbewust kwetsbare ouderen uitgezocht en was tevens niet slechts uit op zijn eigen financieel gewin. De verdachte had namelijk geld nodig voor een behandeling van een ernstig zieke zwager. De verdachte is weliswaar eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, maar dat betroffen voornamelijk winkeldiefstallen en geen feiten zoals thans aan de orde. Voorts is de door de rechtbank opgelegde straf disproportioneel in vergelijking met andere soortgelijke zaken. De verdachte staat welwillend tegenover de bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde voor begeleid wonen. De verdachte heeft in het verleden negatieve ervaringen gehad met begeleid wonen en wil na zijn vrijlating bij zijn vader wonen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is samen met een mededader twaalfmaal op doortrapte wijze, door zich bijvoorbeeld voor te doen als monteur, bij (hoog)bejaarde en kwetsbare mensen de woningen ingegaan om sieraden, geld en bankpassen te stelen. Een aantal malen heeft de verdachte op listige wijze pincodes van de bewoners weten te ontfutselen en is vervolgens gaan pinnen met de eerder uit de woning weggenomen bankpassen. De verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat door de slachtoffers in de medemens werd gesteld. Dat, zoals door de verdediging is betoogd, de verdachte niet slechts uit was op zijn eigen financieel gewin, maar op het inzamelen van geld voor een zieke zwager, rechtvaardigt geenszins het kwalijke en schandalige handelen van de verdachte en doet niets af aan de ernst van de feiten. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niet te bekommeren om de impact die een dergelijk misdrijf op de slachtoffers heeft. De slachtoffers hebben niet alleen financieel nadeel geleden, ook is inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Hun gevoel van veiligheid, dat men bij uitstek in en rond de eigen woning moet kunnen ervaren, is aangetast. Het betoog van de raadsman dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de verdachte kwetsbare ouderen als slachtoffers uitzocht, treft geen doel, nu de slachtoffers van alle twaalf de bewezenverklaarde insluipingen (hoog)bejaarde mensen betroffen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 februari 2021 is hij eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het hof is van oordeel dat gelet op art. 43b Sr de eerdere veroordelingen van de verdachte aangemerkt kunnen worden als soortgelijke feiten. Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden genoemd. In acht nemend de ernst van de feiten, het aantal feiten dat onder 1 bewezen is verklaard en de diefstallen met de pinpassen onder 2, die eenzelfde gevangenisstraf rechtvaardigen, kan geen andere straf dan een langdurige vrijheidsbenemende straf volstaan.
Met betrekking tot de persoonlijkheid van de verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt. In het kader van een onderzoek Pro Justitia heeft op 8 januari 2020 gz-psycholoog, [naam 2] gerapporteerd. Op 16 januari 2020 is door [naam 3], reclasseringswerker een reclasseringsadvies opgemaakt.
De deskundige concludeert dat ten aanzien van de verdachte gesproken kan worden van een ziekelijke stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een licht verstandelijke beperking. Onderzoeker is van mening dat zijn pathologie invloed heeft op zijn wils- en keuzevrijheid en dat dit heeft doorgewerkt in de bewezenverklaarde feiten. Onderzoeker concludeert dat de bewezenverklaarde feiten hierdoor in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen.
Het hof neemt deze conclusie van de deskundige over en beschouwt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar. Het hof zal hiermee rekening houden in de op te leggen straf en zal deze verminderen.
In het reclasseringsadvies van 16 januari 2020 heeft [naam 3] geconstateerd dat het risico op recidive hoog is en dat factoren zoals financiële problemen, het ontbreken van structuur en dagbesteding en een negatief sociaal netwerk een risico vormen voor delictgedrag. De reclassering adviseert daartoe een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk niet ten uitvoer te leggen en daaraan een combinatie van bijzondere voorwaarden te koppelen.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden. Het hof zal bepalen dat een gedeelte van twaalf maanden van die gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer wordt gelegd, opdat de verdachte ervan weerhouden wordt zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Het hof ziet in de conclusies en het advies van de reclassering redenen om bijzondere voorwaarden op te leggen die hierna zijn vermeld, om het gevaar van herhaling verder te bepreken. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep herhaald dat hij bereid is zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze voorwaarden, met uitzondering van het begeleid wonen. Het hof is echter van oordeel dat de reclassering beter in staat is om te beoordelen of deze voorwaarde nodig is. De reclassering acht dit blijkens haar advies noodzakelijk en zodoende zal het hof overgaan tot het stellen van deze bijzondere voorwaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.200,00, bestaande uit € 200,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de vordering ter zake de immateriële schade geldt het volgende.
Van de in art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Niet is uitgesloten dat een diefstal uit een woning, onder de omstandigheden waarop die in deze zaak heeft plaatsgevonden, een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer oplevert en voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij, door overlegging van een door de huisarts opgesteld stuk, voldoende feiten en omstandigheden gesteld, die maken dat de vordering gereed ligt voor toewijzing.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Dit brengt het hof ertoe de schade te begroten op een bedrag groot € 500,00.
Nu de immateriële schade wordt geschat op genoemd bedrag impliceert deze beslissing de afwijzing van hetgeen meer werd gevorderd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.900,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu het aan deze vordering onderliggende feit in hoger beroep niet meer aan orde is, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 445,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 130,00, bestaande uit € 110,00 aan materiële schade en uit € 20,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die zouden moeten leiden tot toewijzing van de vordering bestaande uit immateriële schade. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 385,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de
rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ten aanzien van de zaken 3, 4 en 7 zoals onder feit 1 ten laste is gelegd en ten aanzien van de zaken 12 en 14 zoals onder 2 ten laste is gelegd.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 15] zal melden en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen door Philadelphia Zorg, een forensische psychiatrische kliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan een traject gericht op een passende dagbesteding.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dat inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1.485,00.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 9] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 11] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering ter zake de immateriële schade af voor het meerdere.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 11] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
7 oktober 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 16] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 september 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 445,00 (vierhonderdvijfenveertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 445,00 (vierhonderdvijfenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 augustus 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 110,00 (honderdtien euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 110,00 (honderdtien euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 oktober 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 15] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2017, parketnummer 18-035876-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. E. van Die en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 maart 2021.
=========================================================================
[…]