ECLI:NL:GHAMS:2021:8

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
23-001373-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: veroordeling wegens afpersingen, diefstallen met geweld en poging tot zware mishandeling met oplegging van PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003 en thans gedetineerd in een jeugdinrichting, is veroordeeld voor het plegen van meerdere strafbare feiten, waaronder twee afpersingen, een diefstal, twee diefstallen met geweld en een poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats in Amsterdam in november 2019 en april 2020. De verdachte heeft samen met mededaders slachtoffers onder bedreiging van geweld gedwongen tot de afgifte van goederen, waaronder telefoons en fietsen. Tijdens de rechtszittingen heeft de verdachte bekend dat hij betrokken was bij de meeste feiten, maar ontkende betrokkenheid bij een specifieke poging tot diefstal. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van deze poging, maar heeft de overige tenlastegelegde feiten bewezen verklaard. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, maar het hof heeft deze omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar het hof oordeelt dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel rechtvaardigen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001373-20
datum uitspraak: 5 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-271195-19 en 13-091227-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt, [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2020 en 22 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-271195-19:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg (te weten het Vondelpark), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of een fiets en/of een portemonnee, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) - een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond en/of voorgehouden aan voornoemde [benadeelde] en/of (daarbij) heeft/hebben geroepen: "Als je je telefoon en portemonnee geeft dan ben je veilig". "O ja geef ook je fiets", althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg (te weten Zuiderzeepark), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of een fiets en/of een portemonnee, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) - een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond en/of voorgehouden aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of (daarbij) heeft/hebben geroepen: "geef je fiets, portemonnee en telefoon", althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een koffer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, naar voornoemde [slachtoffer 2] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), achter voornoemde [slachtoffer 2] is/zijn aangerend en/of de bagagedrager van de fiets van voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben geprobeerd vast te pakken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een koffer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door de weg voor voornoemde [slachtoffer 3] te versperren en/of (vervolgens) dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 3] te roepen: "je fiets en je portemonnee" en/of (tegen die fiets van) voornoemde [slachtoffer 3] te duwen (waardoor hij ten val kwam);
5.
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, dreigend voor voornoemde [slachtoffer 4] te gaan staan en/of voornoemd mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 4] te richten en/of aan voornoemde [slachtoffer 4] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens daarbij) heeft/hebben geroepen: "give me your money", althans woorden van die aard en/of strekking;
Zaak met parketnummer 13-091227-20 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 8 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een hoeveelheid etenswaren en/of drinkenwaren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. primair
hij op of omstreeks 11 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 5] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer 5] is toegegaan, waarna hij, verdachte, (met kracht) met beide voeten op het achterhoofd, in elk geval op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5], is gesprongen (terwijl voornoemde [slachtoffer 5] op dat moment op haar buik en met haar gezicht in de richting van de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 5], heeft mishandeld, immers is hij, verdachte (met kracht) met beide voeten op het achterhoofd, in elk geval op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5], gesprongen (terwijl voornoemde [slachtoffer 5] op dat moment op haar buik en met haar gezicht in de richting van de grond lag);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak t.a.v. 13-271195-19 onder 3

De verdediging heeft ter zake van het onder parketnummer 13-271195-19 als feit 3 ten laste gelegde medeplegen van poging tot diefstal met geweld betoogd dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting het voorwaardelijk verzoek gedaan de medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen (bij de raadsheer-commissaris) indien het hof zou komen tot een bewezenverklaring van dit feit.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het voorhanden zijnde bewijs toereikend is voor een bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot diefstal met geweld.
Het hof overweegt als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 26 november 2019 bij de politie verklaard dat hij op 12 november 2019 in Amsterdam samen met de verdachte achter een vrouw op een fiets aanrende, omdat hij en de verdachte geld wilden hebben. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft op 14 november 2019 verklaard dat zij op 12 november 2019 door twee mannen achterna is gezeten toen zij in Amsterdam fietste, en dat deze mannen naar haar idee haar koffer met daarin een [koffer] wilden stelen. Volgens [slachtoffer 2] had één van de twee mannen hier een groter aandeel in dan de ander. De eerste riep naar haar en rende het hardst achter haar aan. Ook had deze man volgens [slachtoffer 2] een voorwerp in zijn hand, dat weerkaatste in het licht van de straatlantaarn. Naar het idee van [slachtoffer 2] kan dit een mes zijn geweest. [slachtoffer 2] heeft de gezichten van de mannen niet goed kunnen zien.
De verdachte, die de overige ten laste gelegde feiten heeft bekend, heeft steeds verklaard dat hij niet betrokken was bij feit 3. Op grond van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte], de aangifte van aangeefster [slachtoffer 2] en haar verklaring bij de raadsheer-commissaris, kan het hof niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststellen dat de verdachte bij dit feit betrokken is geweest.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Hieruit volgt dat het hof niet toekomt aan de voorwaarde die de raadsvrouw aan haar verzoek tot het horen van de getuige [medeverdachte] heeft verbonden, zodat bespreking van dat verzoek achterwege kan blijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1, 2, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 13-091227-20 onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
Zaak met parketnummer 13-271195-19:1.
op 13 november 2019 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten het Vondelpark, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en een fiets en een portemonnee, toebehorende aan [benadeelde], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader een mes hebben getoond en voorgehouden aan [benadeelde] en daarbij hebben geroepen: "Als je je telefoon en portemonnee geeft dan ben je veilig". "O ja geef ook je fiets".
2.
op 12 november 2019 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten Zuiderzeepark, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en een fiets en een portemonnee, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader een mes hebben getoond aan [slachtoffer 1] en daarbij hebben geroepen: "geef je fiets, portemonnee en telefoon".
4.
op 12 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een koffer, toebehorende aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door de weg voor [slachtoffer 3] te versperren en dreigend tegen [slachtoffer 3] te roepen: "je fiets en je portemonnee" en/of (tegen die fiets van) [slachtoffer 3] te duwen waardoor hij ten val kwam.
5.
op 13 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een portemonnee, toebehorende aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door met een mes dreigend voor [slachtoffer 4] te gaan staan en voornoemd mes op [slachtoffer 4] te richten en daarbij te roepen: "give me your money".
Zaak met parketnummer 13-091227-20 (gevoegd):1.
op 8 maart 2020 te Amsterdam, een hoeveelheid etenswaren en drinkenwaren, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2. primair
op 11 april 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer 5] is toegegaan, waarna hij, verdachte, met kracht met beide voeten op het achterhoofd van [slachtoffer 5] is gesprongen terwijl [slachtoffer 5] op dat moment op haar buik en met haar gezicht in de richting van de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1, 2, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 13-091227-20 onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

Parketnummer 13-271195-19
In de zaak met parketnummer 13-271195-19 behoeven de feiten onder 1, 2 en 4 geen nadere bespreking, nu de verdachte heeft bekend dat hij deze feiten samen met de medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd en dat zij daarbij een mes hebben getrokken. Ten aanzien van deze feiten is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 5 ontkent de verdachte tijdens het verhoor bij de politie op 16 december 2019 geweld te hebben gebruikt of te hebben gedreigd met geweld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het mogelijk is dat hij ten tijde van het plegen van dit feit een mes heeft gebruikt.
Het hof is van oordeel dat, gezien de aangifte van aangeefster [slachtoffer 4] bij de politie op 13 november 2019 en de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] bij de politie op 26 november 2019, bewezen kan worden dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte heeft gedreigd met het gebruik van geweld door voor [slachtoffer 4] te gaan staan en haar een mes te tonen.
Parketnummer 13-091227-20
Ten aanzien van feit 1 is door de verdediging betoogd dat de verdachte op 8 maart 2020 bij de [winkel] in Amsterdam contant geld bij het zelfscanapparaat heeft neergelegd en dat hij hierdoor wel degelijk heeft afgerekend, maar niet op de juiste manier. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij een briefje van € 5,00 in de gleuf van het pinapparaat bij het zelfscanapparaat heeft gestopt, en dat hij zich realiseert dat dit te weinig was om het gehele bedrag van de gestolen goederen, te weten € 5,70, te voldoen.
Het hof overweegt dat zelfs als wordt uitgegaan van de door de verdachte geschetste toedracht sprake is van diefstal. Door te weinig geld neer te leggen en vervolgens weg te lopen heeft de verdachte eveneens zich aan de [winkel] toebehorende goederen wederrechtelijk toegeëigend. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat ook dit feit bewezenverklaard kan worden.
Ten aanzien van feit 2 (primair) is volgens de verdediging onvoldoende komen vast te staan dat het door de verdachte gebruikte geweld op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster [slachtoffer 5] in het leven riep. De verdediging verzoekt het hof om de verdachte in ieder geval ten aanzien van de poging tot doodslag vrij te spreken. Ook de advocaat-generaal concludeert dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar ziet wel voldoende bewijs voor de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Het hof komt wel tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Uit de aangifte van aangeefster [slachtoffer 5] van 11 april 2020 blijkt dat de verdachte met beide voeten met kracht op haar achterhoofd is gesprongen terwijl zij op haar buik in het gras lag. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bewust op het hoofd van [slachtoffer 5] is gesprongen. Het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel. Door met beide voeten met kracht op het achterhoofd van [slachtoffer 5] te springen heeft de verdachte – minst genomen – bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Naar het oordeel van het hof kan de poging tot zware mishandeling jegens [slachtoffer 5] dan ook bewezen worden verklaard.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1, 2, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 13-091227-20 onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 5 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 13-091227-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 13-091227-20 onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1, 2, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 13-091227-20 onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregelen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) aan de verdachte opgelegd, maar in voorwaardelijke vorm, met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden:
- een verplichting tot het verlenen van medewerking aan het wonen bij [instelling 1] of soortgelijke instelling en zich daar aan alle regels houden;
- het meewerken met IFA en Topzorg van de Waag;
- de verplichting een adequate dag- en vrijetijdsbesteding te hebben en houden;
- de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het programma van Brijder Verslaving Zorg in [plaats], dan wel een soortelijke instelling;
- de verplichting tot het verlenen van medewering aan urinecontroles;
- de verplichting om zich te houden aan de door JBRA opgestelde weekschema’s;
- de verplichting om zich aan een avondklok te houden tussen de tijdstippen 19.00 – 7.00 uur voor de duur van zes maanden en het elektronisch toezicht gedurende die zes maanden;
- de verplichting om zich voor de duur van zes maanden te houden aan het contactverbod met de mededader [medeverdachte];
- de verplichting om mee te werken aan het toezicht en de begeleiding van JBRA.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer
13-271195-19 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en voor het in de zaak met parketnummer 13-091227-20 onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de onvoorwaardelijke oplegging van de PIJ-maatregel gevorderd. Aan de voorwaarden voor het opleggen van deze maatregel in onvoorwaardelijke zin zijn volgens de advocaat-generaal voldaan. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] dient naar mening van de advocaat-generaal hoofdelijk te worden toegewezen, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij einduitspraak de gevangenneming van de verdachte beveelt.
De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, zoals de rechtbank heeft gedaan en conform het initiële advies van de psycholoog en de psychiater. Volgens de raadsvrouw dient de verdachte nog een kans te krijgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededader gedurende een nachtelijke rooftocht vier straatroven gepleegd. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit ernstige feiten zijn, die in het algemeen een zeer grote impact op de slachtoffers hebben. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde] blijkt dat dit voor haar inderdaad het geval is geweest. Zij durfde enige tijd niet meer ’s avonds naar buiten te gaan en heeft sinds het misdrijf last van paniekaanvallen. Slachtoffer [slachtoffer 4] verklaarde dat zij na de overval in shock was. Ten tijde van de poging tot zware mishandeling lag het slachtoffer [slachtoffer 5] overdag op het museumplein in het gras te zonnen, toen de verdachte uit het niets met twee voeten bovenop haar hoofd sprong. Het slachtoffer had hoofdpijn, nekpijn en zag wazig met haar rechteroog ten gevolge van het handelen van de verdachte. Zij heeft een week niet kunnen werken en voelde zich niet meer fijn in parken.
Het soort gewelddadige feiten waar de verdachte zich aan heeft schuldig gemaakt kan voor de slachtoffers zeer traumatiserend zijn, dit kan tot langdurige fysieke en psychische schade leiden en het versterkt gevoelens van angst en onveiligheid die leven in de samenleving. De verdachte heeft zich hier echter kennelijk niets van aangetrokken.
Voorts heeft de verdachte een winkeldiefstal gepleegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof de indruk gekregen dat de verdachte slechts denkt aan de gevolgen die de door hem gepleegde feiten voor hemzelf hebben, en niet zozeer aan de gevolgen voor de slachtoffers. Dit baart het hof – mede vanuit het oogpunt van het voorkomen van recidive - zorgen.
Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit, de psychische gesteldheid en de eigendommen van anderen.
Op 19 maart 2020 is door GZ-psycholoog [naam 1] een psychologisch rapport Pro Justitia uitgebracht over de verdachte. De psycholoog heeft vastgesteld dat er sprake is van een belaste voorgeschiedenis, waarbij vanaf jonge leeftijd gedragsproblemen naar voren komen, bestaande uit zelfbepalend en grensoverschrijdend gedrag. Er is sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de kindertijd, met beperkte prosociale emoties, ernstig in ernst, een aandacht deficiëntie – hyperactiviteit stoornis, het gecombineerde type (ADHD) en een ernstige stoornis in cannabisgebruik. De verdachte beschikt over bovengemiddelde cognitieve capaciteiten en aangenomen mag worden dat hij weet wat de risico’s zijn van overmatig cannabisgebruik. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten heeft de psycholoog geadviseerd de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De psycholoog acht de kans op recidive hoog, gelet op de gebrekkige ontwikkeling van de verdachte en adviseert langdurige behandeling en begeleiding van de verdachte. De psycholoog adviseert in dit rapport om de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met bijzondere voorwaarden.
In een aanvullend psychologisch Pro Justitia onderzoek dat twee maanden later, te weten op 25 mei 2020 is uitgebracht, concludeert de psycholoog dat de vele zorgen onverminderd aanwezig zijn. De verdachte is niet in staat gebleken zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden. Gebleken is, volgens de psycholoog, dat de verdachte onvoldoende kan profiteren van een ambulant hulpverlenings- en behandeltraject. De psycholoog heeft de eerder gegeven diagnose en behandeldoelen gehandhaafd en geadviseerd de behandeling in een klinisch kader vorm te geven. Langdurige klinische behandeling in strafrechtelijk kader is noodzakelijk teneinde de ontwikkeling van de verdachte in positieve banen te leiden en te voorkomen dat de genoemde gedragsstoornis zich ontwikkelt in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Gelet daarop wordt een
onvoorwaardelijkePIJ-maatregel geadviseerd.
In het op 25 maart opgemaakte rapport betreffende het psychiatrische onderzoek Pro Justitia komt psychiater [naam 2] tot een vergelijkbare diagnose als de psycholoog in die zin dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, ADHD en een stoornis in het gebruik van cannabis. Gelet op de complexe psychiatrische problemen van de verdachte adviseert de psychiater om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De psychiater is van mening dat behandeling voorop dient te staan. De psychiater adviseert (in dit rapport) een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Langdurige behandeling is vereist om het recidiverisico terug te dringen en de persoonlijkheidsontwikkeling positief om te kunnen buigen. Er heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met mederapporteur [naam 1] en er bestaat overeenstemming over de diagnostiek en het advies.
In haar aanvullende Pro Justitia rapportage van 26 mei 2020 stelt de psychiater haar advies bij (evenals de psycholoog heeft gedaan) in die zin dat een klinische behandeling in het kader van een
onvoorwaardelijkePIJ-maatregel wordt geadviseerd. Gelet op de nieuwe tenlasteleggingen (het hof begrijpt: de feiten als bedoeld onder parketnummer 13/091227-20), de verharde houding van de verdachte en de noodzaak van behandeling om zijn persoonlijkheidsontwikkeling nog positief te kunnen ombuigen, rest niets anders dan een klinische behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ.
In de update van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) van 21 december 2020 heeft JBRA omschreven dat, na de uitspraak van het vonnis op 11 juni 2020, het jeugdreclasseringstoezicht is opgeschort en er geen voorwaarden van toepassing waren op de verdachte omdat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid niet bij vonnis had uitgesproken. JBRA heeft zich vanaf dat moment intensief ingezet om de verdachte te begeleiden, maar ondanks de intensieve inzet lukte het de ambulante hulpverlening niet om zicht te krijgen op de verdachte en hem te begeleiden of te behandelen met betrekking tot zijn persoonlijkheid dan wel zijn drugsgebruik. De verdachte heeft om deze reden op 7 juli 2020 een schriftelijke aanwijzing vanuit de ondertoezichtstelling gekregen om mee te werken aan de begeleiding en aanwezig te zijn bij Unite Multipluszorg. De verdachte is slechts één keer bij een overleg op komen dagen. De verdachte heeft aangegeven dat de voorwaarden hem in de weg zitten, dat hij er last van heeft en dat hij slechts mee zal werken wanneer hij geen andere keuze heeft.
De verdachte is na het vonnis van de rechtbank meermalen met de politie in aanraking gekomen en zit sinds 13 november 2013 strafrechtelijk gedetineerd. Vanwege betrokkenheid bij een opstand in [instelling 2] is hij op 30 november 2020 van [instelling 2] overgeplaatst naar de Hartelborgt.
De verdachte zelf geeft aan dat hij geen verslavingsprobleem heeft, dat het goed met hem gaat en dat hij de meerwaarde van het volgen van school niet inziet. Ook erkent hij de zorgen om zijn ontwikkeling niet. JBRA adviseert om de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De onvoorwaardelijkheid maakt dat de verdachte fouten kan maken zonder daarvoor gestraft (afgewezen) te worden, aldus de update.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft zittingsvertegenwoordiger
[zittingsvertegenwoordiger 1] ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte zich onbegeleidbaar opstelt. Ten tijde van de uitspraak in eerste aanleg was de verdachte blij dat hij slechts een voorwaardelijke PIJ-maatregel kreeg opgelegd en hij verklaarde destijds aan alle voorwaarden te zullen meewerken. Nu is de verdachte echter van mening dat jeugdzorg hem in de weg zit en zegt hij nergens aan mee te zullen werken. De zelfbepalendheid van de verdachte is volgens de Raad een van zijn grootste struikelblokken. De verdachte heeft geen schuldgevoel en is ongevoelig voor straffen. Er zijn de verdachte kansen geboden die hij niet heeft gepakt. De Raad adviseert met klem om de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Indien het hof de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op zal leggen, adviseert de Raad daarbij alle voorwaarden op te leggen zoals door de rechtbank zijn opgelegd, evenals de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Zittingsvertegenwoordiger [zittingsvertegenwoordiger 2] heeft namens JBRA naar voren gebracht dat zij zich volledig aansluit bij hetgeen de Raad bij monde van [zittingsvertegenwoordiger 1] ter terechtzitting naar voren heeft gebracht en hetgeen in de update van de JBRA staat beschreven.
De psychiater en de psycholoog achten de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor wat betreft de ten laste gelegde feiten. Het hof zal deze conclusies overnemen.
Het hof overweegt dat de ernst en veelheid van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten (in beginsel zonder meer) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat het zeer kwalijk is dat de verdachte de winkeldiefstal en de poging tot zware mishandeling tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gepleegd. Nu het hof de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht en hem een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal opleggen, welke maatregel geldt voor de tijd van drie jaar en die diep ingrijpt in het persoonlijk leven en de vrijheid van de verdachte, ziet het hof echter onvoldoende reden om (daarnaast) een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.

PIJ-maatregel

Het hof komt tot het oordeel dat aan de verdachte de PIJ-maatregel in onvoorwaardelijke vorm moet worden opgelegd. Anders dan de raadsvrouw ziet het hof geen mogelijkheden meer voor een voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden, gelet op hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en JBRA hieromtrent hebben overwogen zoals hiervoor weergegeven. Daarbij neemt het hof bovendien in aanmerking dat de verdachte de poging zware mishandeling en winkeldiefstal heeft gepleegd terwijl hij in een schorsing liep en daarmee op een zeer ernstige wijze de voorwaarden heeft overtreden.
Aan de voorwaarden die worden gesteld aan het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is voldaan:
  • Op grond van wat de psycholoog, de psychiater en JBRA in hun rapporten vermelden, komt het hof tot het oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond.
  • De door de verdachte gepleegde berovingen en de poging tot zware mishandeling zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
  • De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen het opleggen van de PIJ-maatregel. De verdachte heeft ernstige (gewelds)misdrijven gepleegd. Het recidiverisico voor soortgelijke delicten acht het hof hoog gelet op voornoemde rapportages en het gegeven dat de verdachte de poging zware mishandeling en winkeldiefstal heeft gepleegd terwijl hij in een schorsing liep.
  • De maatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, omdat de maatregel eraan kan bijdragen dat de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte in positieve zin wordt omgebogen en verwacht wordt dat de verdachte kan profiteren van een langdurige klinische behandeling waaraan hij zich niet kan onttrekken.
Het hof overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten geweldsdelicten. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is, voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

Vordering gevangenneming

De vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte zal worden toegewezen. Het hof veroordeelt de verdachte voor ernstige strafbare feiten en acht, zoals hiervoor overwogen, het recidiverisico hoog. Het hof acht het dan ook zeer onwenselijk als de verdachte voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel op vrije voeten zou komen. Weliswaar is de verdachte thans gedetineerd, maar dat is uit andere hoofde en staat niet eraan in de weg dat het hof in de onderhavige zaak de gevangenneming van de verdachte beveelt.
Het hof beveelt dan ook de gevangenneming van de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.218,78, bestaande uit € 418,78 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade. Deze schade bestaat uit de weggenomen Apple oordopjes, de weggenomen gehuurde swapfiets, het weggenomen rijbewijs en overigens uit smartengeld. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiele schade
De gevorderde materiele schade is door de verdediging niet betwist. Nu er sprake is van rechtstreekse schade en het hof de hoogte van het gevorderde bedrag billijk acht, zal het hof dit bedrag toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd. Op grond van de onderbouwing van de geleden schade kan het hof niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Gelet evenwel op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, is het hof van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. De verdachte heeft (samen met zijn medeverdachte) in het midden van de nacht de benadeelde tot stoppen gedwongen en onder dreiging van een mes gedwongen tot afgifte van onder meer haar fiets en telefoon. De gevolgen van de afpersing waren voor de benadeelde nog lang merkbaar. Zij heeft enige tijd ’s avonds niet naar buiten durven gaan. Toen zij na deze periode weer de straat op ging had zij last van angstgevoelens en paniekreacties. De benadeelde is werkzaam als [werk] en moet vaak in de avond werken, maar zij voelt zich niet meer op haar gemak als zij in het donker moet reizen. Sinds het incident heeft de benadeelde last van paniekaanvallen. Zij raakt dan overstuur en gaat trillen. De impact van het gebeuren op het persoonlijk leven van de benadeelde is groot geweest.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. Het hof acht het door de benadeelde partij ter zake gevorderde, en door de verdediging niet betwiste, bedrag redelijk en billijk en zal dit toewijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77gg, 302, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1, 2, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 13-091227-20 onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1, 2, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 13-091227-20 onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.218,78 (duizend tweehonderdachttien euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 418,78 (vierhonderdachttien euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-271195-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.218,78 (duizend tweehonderdachttien euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 418,78 (vierhonderdachttien euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 november 2019.
Het hof
beveelt de gevangennemingvan de verdachte en bepaalt dat de tenuitvoerlegging zal geschieden in een justitiële jeugdinrichting.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 januari 2021.
=========================================================================
[…]