ECLI:NL:GHAMS:2021:882

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
23-001337-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging ex-partner en zoon met overtreding van gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Syrië in 1971, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 22 juni 2020, waarin hij was veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner en hun zoon. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, die hem verbood contact op te nemen met zijn ex-partner en zich binnen een straal van 100 meter van haar woning te bevinden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten, waaronder op 13 februari en 20 januari 2020, deze gedragsaanwijzing heeft overtreden door zich in de nabijheid van zijn ex-partner en zoon te bevinden en hen te achtervolgen.

Het hof heeft de verklaringen van de aangeefsters, waaronder de ex-partner en de zoon, als betrouwbaar beoordeeld en heeft de ontkenning van de verdachte verworpen. De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna drie jaar schuldig gemaakt aan stelselmatige belaging, wat aanzienlijke gevolgen heeft gehad voor de slachtoffers, waaronder angst en ontwrichting van hun dagelijks leven. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001337-20
datum uitspraak: 29 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-041410-20 (zaak A) en 15-051718-20 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag 1] 1971,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A met parketnummer 15-041410-20:
1.
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 15 januari 2020 gegeven door de officier van justitie te Noord-Holland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, niet contact mocht hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of zich niet mocht ophouden binnen een straal van 100 meter van de woning op het adres [adres 2], door
- naar de woning aan de [adres 2] te gaan en/of
- op het raam van deze woning te kloppen;
2.
hij op of omstreeks 20 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 15 januari 2020 gegeven door de officier van justitie te Noord-HOlland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mocht opnemen met [slachtoffer 1] geboren op [geboortedag 2]-1976 door in de supermarkt (vlak) langs deze [slachtoffer 1] te lopen en/of (telkens) op korte afstand naar deze [slachtoffer 1] te kijken/staren;
Zaak B met parketnummer 15-051718-20 (gevoegd):
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2017 tot en met 23 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], door
- voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] meermalen, althans veelvuldig, te achtervolgen en/of op te zoeken en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans veelvuldig, te bellen en/of
- meermalen, althans veelvuldig, (SMS-)berichten te sturen naar die [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans veelvuldig, langs de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te fietsen en/of
- zich meermalen, althans veelvuldig, in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te bevinden,
met het oogmerk die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van zaak A onder 1
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de juistheid betwist van hetgeen zijn ex-vrouw en oudste zoon hebben verklaard en dat de ondersteuning voor de gestelde onjuistheid kan worden gevonden in de door [naam 1] op 14 mei 2020 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 1] en haar zoon [slachtoffer 2] hebben ieder voor zich verklaard dat zij de verdachte op 13 februari 2020 omstreeks 23:15 uur bij de woning aan de [adres 2] hebben gezien.
Het hof heeft geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen aangeefster en haar zoon hebben verklaard. De enkele ontkenning van de verdachte dat hij daar was, is daarvoor niet voldoende. Het hof betrekt daarbij, evenals de politierechter, dat hetgeen [naam 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard niet uitsluit dat de verdachte die avond toch enige tijd uit zijn woning weg is geweest, nu deze getuige bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris de mogelijkheid heeft open gelaten dat dit mogelijk zou zijn geweest als het “heel stiekem” was gebeurd. Dat geldt temeer nu [naam 1], toen de politie op de bewuste avond bij zijn woning kwam, wisselend heeft verklaard door eerst te zeggen dat de verdachte alleen naar de [winkel] was geweest en vervolgens dat de verdachte helemaal niet weg was geweest (dossierpagina 11).
Het hof merkt nog op dat er verder geen enkel concreet aanknopingspunt is voor de juistheid van de stelling van de verdachte dat sprake is van een complot en dat zijn zoon door zijn ex-vrouw onder druk wordt gezet om te verklaren zoals hij heeft gedaan, nu aanwijzingen hiervoor in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ontbreken.
Ten aanzien van zaak A onder 2
De raadsman van de verdachte heeft voorts vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in de [winkel] was om boodschappen te doen en niet om aangeefster [slachtoffer 1] lastig te vallen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij daar toen toevallig was en dat hij de aangeefster helemaal niet heeft gezien.
Het hof overweegt dat de verklaring van de verdachte zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. Hieruit blijkt immers dat de verdachte gedurende ongeveer zes minuten in de [winkel] was, hij zich daar enkele malen in de richting van [slachtoffer 1] heeft bewogen, zeer dicht langs haar is gelopen, zich meerdere malen heeft omgedraaid in haar richting en haar vanaf een meter of tien gedurende ongeveer 20 seconden heeft aangestaard, zoals zij ook heeft bemerkt. Uit dit samenstel van gedragingen volgt dat de verdachte zich gedurende een zekere periode bewust in de omgeving van [slachtoffer 1] heeft opgehouden en – zo al aanvankelijk sprake was van een min of meer toevallige ontmoeting – hij zich niet aan die situatie heeft onttrokken door weg te gaan.
Ten aanzien van zaak B
De raadsman van de verdachte heeft ten slotte vrijspraak bepleit van het in zaak B tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Getuigen hebben de verdachte niet ter plaatse gezien en ook objectieve gegevens, bijvoorbeeld zendmastgegevens, ontbreken. Daarbij komt dat sprake is van zeer problematische gezinsverhoudingen.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de gebruikte bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien een voldoende solide basis vormen voor een bewezenverklaring van het in zaak B tenlastegelegde. Dat niet méér onderzoeksgegevens beschikbaar zijn wijst niet op het tegendeel en doet hieraan ook overigens niet af.
Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster [slachtoffer 1] en haar zoon – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat zonder meer van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer kan worden gesproken. Het hof merkt nog op dat de gedragingen van de verdachte niet alleen volgen uit de verklaringen van aangeefster en haar zoon, maar ook uit verklaringen van buurtbewoners.
Het hof verwerpt derhalve het verweer in alle onderdelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het in zaak A onder 1 en 2 en zaak B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze als hierna weergegeven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
onder 1
hij op 13 februari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 15 januari 2020 gegeven door de officier van justitie te Noord-Holland, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mocht hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en zich niet mocht ophouden binnen een straal van 100 meter van de woning op het adres [adres 2], door naar de woning aan de [adres 2] te gaan en op het raam van deze woning te kloppen;
onder 2
hij op 20 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 15 januari 2020 gegeven door de officier van justitie te Noord-Holland, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mocht opnemen met [slachtoffer 1] geboren op [geboortedag 2]-1976, door in de supermarkt vlak langs deze [slachtoffer 1] te lopen en naar deze [slachtoffer 1] te kijken/staren;
Zaak B:
hij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 23 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], door
- voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] meermalen te achtervolgen en op te zoeken en
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen te bellen en
- meermalen berichten te sturen naar die [slachtoffer 1] en
- meermalen langs de woning van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te fietsen en
- zich meermalen in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te bevinden,
met het oogmerk die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen en/of vrees aan te jagen.
Hetgeen in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van zaak A onder 1 en 2
Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen I, II, III, IV, V en VI.
 Het hof vult bewijsmiddel VI aan, in die zin dat het luidt:
Op 15 januari 2020 heb ik aan verdachte [verdachte] zijn straat- en contactverbod
uitgereikt. Ik heb dit gedaan met behulp van een tolk. Ik heb [verdachte] duidelijk uitgelegd dat mocht hij 'toevallig' iemand van het contactverbod tegen komen, dan MOET hij de situatie mijden. Dus dan zou hij weg moeten.
Op 23 januari 2020 vertelde [slachtoffer 1] dat zij [verdachte] op 20 januari 2020 tegen is gekomen in de supermarkt [winkel], dat [verdachte] heel intimiderend langs liep en dat [verdachte] nog even stond te gluren. Ik ben naar de [winkel] gegaan en heb de camerabeelden (het hof begrijpt: van 20 januari 2020) gevorderd. Ik zag op de camerabeelden het volgende.
Ik zag dat op 20 januari 2020 omstreeks 12.33 uur dat [slachtoffer 1] de supermarkt in liep en boodschappen deed. Ik zag dat [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna steeds: de verdachte) om 12.41 uur de [winkel] binnenliep. Ik zag dat [slachtoffer 1] op dat moment bij het schap van de actieproducten stond. Ik zag dat [verdachte] richting de actieproducten liep. Ik zag dat [verdachte] naar [slachtoffer 1] keek en dat [slachtoffer 1] hem nog niet had gezien. Ik zag dat [verdachte] vervolgens terug liep naar het brood maar niets uit het schap pakte. Hij draaide zich vervolgens om en liep in de richting van [slachtoffer 1]. Ik zag op de beelden dat hij heel gericht langs [slachtoffer 1] liep. Hij had op dat moment ook kunnen kiezen voor een ander pad. Ik zag dat hij zo dicht langs [slachtoffer 1] liep dat ik niet kon zien of hij haar aanraakte of dat hij vlak langs haar liep. Ik zag dat [verdachte] langs [slachtoffer 1] liep richting de koeling en daar enkele seconden bleef staan en meerdere keren omdraaide richting [slachtoffer 1]. Hij had geen oog voor het schap en pakte ook niets uit het schap. Ik zag dat [slachtoffer 1] bewoog naar de bananen. Terwijl zij bewoog liep [verdachte] om het schap aan de andere kant. Hij kon zo nog wel zicht houden op haar. Ik zag [verdachte] door liep naar de andere kant van de winkel. Ik zag dat [verdachte] over een pad liep dat zicht had op de plek waar [slachtoffer 1] stond op dat moment. Ik zag dat [verdachte] meerdere keren omkeek naar [slachtoffer 1]. Ik zag dat [verdachte] uit het zicht liep van [slachtoffer 1]. Ik zag dat [verdachte] hierna weer terug liep naar het pad waar hij zicht had op [slachtoffer 1]. Ik zag dat [slachtoffer 1] nog steeds bij de bananen stond. Ik zag dat [verdachte] op ongeveer 10 meter afstand van [slachtoffer 1] ging staan en dat hij 20 seconden staarde naar [slachtoffer 1]. Ik zag dat zijn blik vol gefocust was op [slachtoffer 1]. Ik zag dat hij vervolgens naar de kassa liep om af te rekenen en de winkel om 12.47 uur verliet. Ik zag dat [verdachte] ongeveer 1 minuut voor de winkel bleef wachten en naar de uitgang keek. Ik zag dat hij naar het raam van de [winkel] liep dat uitkeek op de kassa's en hier doorheen keek. Ik zag dat hij hier ongeveer 20 seconden door heen bleef kijken.
Ik heb meerdere verhoren met [verdachte] gedaan. Ik herken hem. Ik kon bij binnenkomst duidelijk het gezicht van [verdachte] zien.
Ten aanzien van zaak B
Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen VII, VIII, IX, X, XI en XII.
 Het hof vult bewijsmiddel VII – de aangifte van [slachtoffer 1] – aan, in die zin dat het luidt als volgt:
Op 27 oktober 2000 ben ik getrouwd met [verdachte]. Wij hebben samen drie kinderen gekregen. Half december 2016 kregen wij een woning op de [adres 2].
In maart 2017 was er weer een ruzie die uit de hand liep. Buren hebben toen de politie gebeld. Dit incident was voor mij de druppel om uit elkaar te gaan. Vanaf maart 2017 staat [verdachte] bijna elke dag voor de deur. Mijn buren geven ook aan dat ze hem vaak zien in de omgeving van mijn woning. Van maart 2017 tot 10 september 2019 heeft hij met telefoonnummer [telefoonnummer] mij berichten gestuurd. Hij stuurde met dit telefoonnummer meerdere berichten per dag.
Voorbeelden hiervan zijn:
- Ik kom eraan. Je moet de deur open doen. Als je niet open doet, ga je eraan;
- Ik ga de kinderen van je afpakken want je gaat vreemd;
- Daag mij uit, ik heb recht op de kinderen;
- Neem op;
- Maak geld over;
- Doe open, ik wil je zien.
Na 10 september 2019 krijg ik berichten via andere telefoonnummers.
Hij blijft mij en de kinderen overal achtervolgen.
Op 19 september 2019 rond 14:00 uur is mijn zoon [naam 2] door [verdachte] uitgescholden en heftig aangesproken. Mijn zoon kwam uit school en fietste naar huis. In het [plek 1] stond [verdachte] daar ineens. Hij zei: "Je moeder is een slet en je moet bij haar weg. Je moet bij mij komen. We
kunnen terug naar Syrië". Op 20 september 2019 omstreeks 15:00 uur ging [verdachte] achter mijn zoon [slachtoffer 2] aan. [verdachte] vertelde hetzelfde verhaal. [verdachte] schreeuwde en schold naar [slachtoffer 2]. Op 20 september 2020 omstreeks 18:00 uur was ik met mijn jongste naar de voetbal. Wij zagen dat [verdachte] ons volgde. Op 1 oktober 2019 heeft een incident plaatsgevonden op de school van mijn jongste. [verdachte] liep het schoolplein op naar [naam 3]. [verdachte] mag eigenlijk de kinderen niet ophalen.
Hij zei tegen [naam 3]: “Je moeder is een slet, je moeder is een hond, je moeder is slecht. Ik ga jullie ontvoeren en meenemen naar Syrië.”
[verdachte] en ik zijn uit elkaar, maar ik heb nog steeds niet mijn eigen leven. [verdachte] bepaalt nog mijn hele leven en dat van mijn kinderen. Hij volgt ons overal naartoe. Mijn kinderen lijden hieronder. Ze presteren slecht op school en willen hun vader eigenlijk nooit meer zien. Ik wil dat dit stopt en dat wij een nieuw leven kunnen opbouwen. Ik wil dat mijn kinderen over straat kunnen zonder angst. Ik wil ook een normaal leven kunnen leiden, zonder elke dag op alles te letten.
 Het hof merkt op dat de juiste verwijzing bij bewijsmiddel XI is dossierpagina 74.
Voorts bevat de zin: “Op 14 januari 2019 bekeek ik de telefoon van slachtoffer [slachtoffer 1]” een kennelijke verschrijving in het jaartal. Dit dient gelezen te worden als “Op 14 januari 2020 bekeek ik de telefoon van slachtoffer [slachtoffer 1]”. De laatste zin inhoudende: “[verdachte] heeft in totaal (…) niet op gereageerd” komt te vervallen.
 Het hof voegt toe het hieronder weergegeven bewijsmiddel.
Een proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (dossierpagina 54). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 21 december 2019 sprak ik met getuige (het hof begrijpt:) [getuige 1]. Ik vroeg haar hoe vaak ze
[verdachte] voor de woning zag staan. [getuige 1] verklaarde: “Ik woon tegenover de [adres 2]. Ons huis kijkt uit op de achtertuin van nummer [adres 2]. Er is goed zicht in de achtertuin. Ik zie [verdachte] dagelijks in de achtertuin staan. Ik weet dat hij het gezin stalkt. Ik zie hem kloppen op de deuren. Ik zie hem vaak meerdere keren per dag langs fietsten. Mijn zoon zit op dezelfde school als [naam 2] en [slachtoffer 2]. Hij weet ook hoe [verdachte] eruit ziet. Ik heb van mijn zoon gehoord dat
hij [verdachte] bijna dagelijks voor de school ziet hangen”.
 Het hof voegt toe het hieronder weergegeven bewijsmiddel.
Een proces-verbaal van bevindingen van 14 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (dossierpagina 58). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 12 januari 2020 heb ik telefonisch contact gehad met [getuige 2], bewoner van [adres 3]. [adres 3] kijkt uit op de tuin van [adres 2]. Hij verklaarde dat hij full time werkte en dus niet altijd thuis was, maar dat hij de verdachte [verdachte] op de volgende
momenten langs het huis van [slachtoffer 1] zien fietsen:
21 december 2020 om 12.30 uur (het hof leest: december 2019)
23 december 2020 om 13.20 uur (het hof leest: december 2019)
25 december 2020 om 14.33 uur (het hof leest: december 2019)
28 december 2020 om 11.45 uur (het hof leest: december 2019)
29 december 2020 om 11.30 en om 13.12 uur (het hof leest: december 2019)
31 december 2020 om 14.00 en om 21.10 uur (het hof leest: december 2019)
7 januari 2020 om 20.30 en om 21.30 uur
8 januari 2020 om 9.30 uur.
 Het hof voegt toe het hieronder weergegeven bewijsmiddel.
Een proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (dossierpagina 63). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 2 juni 2019 deed mevrouw [getuige 3], wonend op de [adres 4] melding van een ruzie op straat. Ik heb vandaag telefonisch contact met haar opgenomen. Ik hoorde haar
verklaren: “Ik ken de bewoners van perceel [adres 2] niet persoonlijk. Ik wist voor 2 juni ook niet dat er problemen waren in het gezin. Na 2 juni is het me wel opgevallen dat ik de man die daar ruzie liep te schoppen iedere week zie in de straat. Ik zie hem iedere week wel een keer in de straat fietsen”.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op telkens:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
Belaging, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregelen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de (telkens dadelijk uitvoerbaar verklaarde) vrijheidsbeperkende maatregelen van een contactverbod en een gebiedsverbod aan de verdachte opgelegd. Ten slotte heeft de politierechter het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregelen als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof verenigt zich met de strafmaatoverweging van de politierechter en neemt deze, voor zover hieronder weergegeven, over.
“Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna drie jaar schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner en zijn zoon. Hij heeft zijn ex-vrouw veelvuldig berichten gestuurd waarin hij onder meer heeft gedreigd de kinderen van haar af te nemen. Ook heeft verdachte haar meerdere malen gebeld. Daarnaast heeft verdachte zich geregeld opgehouden bij de woning van zijn ex-partner en kinderen en heeft verdachte zijn ex-vrouw, maar ook zijn zoon, meerdere malen achtervolgd. Een gedragsaanwijzing, kort weergegeven, inhoudende dat hij geen contact mocht opnemen met zijn ex-vrouw en oudste zoon of zich bij hun woning mocht ophouden, heeft verdachte tweemaal overtreden. Verdachte geeft als verklaring dat hij het verzoek om contact vaak van zijn ex-partner kwam. Uit het beeld dat naar voren komt op grond van de aangiftes valt echter af te leiden dat het initiatief voortdurend van verdachte kwam. De ex-partner en oudste zoon verklaren in hun aangifte dat de belaging grote gevolgen voor hen heeft gehad: het heeft hun angst aangejaagd, hun dagelijkse leven ontwricht en zij gingen er aan onderdoor”.
Gelet op de hiervoor geschetste ingrijpende gevolgen van de gedragingen van de verdachte voor de slachtoffers dient te worden voorkomen dat de verdachte dergelijke gedragingen in de toekomst blijft herhalen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard werk te hebben aanvaard in een [plek 2] in [plaats] en dat hij mogelijk in de toekomst naar [plaats] zal verhuizen.
Het hof spreekt de hoop uit dat dit voornemen van de verdachte de ex-partner en de kinderen de rust zal brengen, waar zij zo naar verlangen.
Het hof is, evenals de politierechter, van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur aan de verdachte moet worden opgelegd en dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Het zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Evenals de politierechter zal het hof, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opleggen, telkens voor de duur van twee jaren. Deze maatregelen houden in een contactverbod met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3]-2002), [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 4]-2004) en
[naam 3] en een locatieverbod, zoals deze hierna in het dictum nader zijn omschreven.
Omdat er, gelet op de lange duur en het intensieve karakter van het strafbare handelen van de verdachte tot nu toe, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens voornoemde personen, beveelt het hof, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 184a en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 15-041410-20) onder 1 en 2 en in zaak B (met parketnummer 15-051718-20) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A (met parketnummer 15-041410-20) onder 1 en 2 en in zaak B (met parketnummer 15-051718-20) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2]-1976)
- [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 3]-2002)
- [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 4]-2004)
- [naam 3] (geboren op [geboortedag 5]-2009).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren zich niet zal ophouden:
- op/bij het adres [adres 2] en de directe omgeving daarvan en
- binnen een straal van 100 meter van het [school 1] en
- binnen een straal van 100 meter van [school 2].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 maart 2021.
Mr. Aardema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.